ECLI:NL:RBROT:2024:12277

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
10/305733-23, 10/290074-23 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging zware mishandeling met psychische stoornis als factor

Op 7 oktober 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de gevoegde zaken tegen de verdachte, die op 18 november 2023 in een zorginstelling in Poortugaal betrokken was bij een gewelddadig voorval. De verdachte werd beschuldigd van poging zware mishandeling, waarbij hij met een broodmes de aangever verwondde. De rechtbank oordeelde dat het bewezenverklaarde feit niet aan de verdachte kon worden toegerekend vanwege een aanwezige ziekelijke stoornis. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een ander ten laste gelegd feit, maar legde hem terbeschikkingstelling met dwangverpleging op, gezien de ernst van het feit en de psychische toestand van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, ondanks zijn eerdere veroordelingen, niet in staat was om zijn gedrag te beheersen ten tijde van het delict, en dat een gevangenisstraf niet passend zou zijn. De maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging werd als noodzakelijk geacht om de veiligheid van anderen te waarborgen en om de verdachte de benodigde behandeling te bieden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10/305733-23, 10/290074-23 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 7 oktober 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboorteplaats] [geboortedatum] 1964,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsvrouw mr. M.W. Bouwman, advocaat te Groningen.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 september 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Aandewiel heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder parketnummer 10/290074-23 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/305733-23 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met rolnummer 22/004944-19.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder parketnummer 10/290074-23 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
Parketnummer 10/305733-23
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte vrij dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging zware mishandeling wegens het ontbreken van voldoende en wettig bewijs. Er zijn geen camerabeelden en geen andere getuigenverklaringen. Er is alleen de verklaring van aangever die later bij het verhoor van rechter-commissaris een tegenstrijdige verklaring heeft afgelegd. De verdachte heeft vanaf het begin verklaard dat hij de aangever heeft gebeten en dat ze tijdens de worsteling samen zijn gevallen tegen voorwerpen die in de keuken stonden. Het letsel van de aangever kan hierdoor ook worden verklaard. Gezien de onduidelijke omstandigheden kan niet worden bewezen dat de verdachte een mes in zijn handen heeft gehad en daarmee de aangever heeft gestoken.
Subsidiair is aangevoerd dat met een bot afgerond mes de verdachte niet de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Niet ieder ontsierend litteken kan als zodanig als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt. Een te hechten wond dient volgens de LOVS-oriëntatiepunten aangemerkt te worden als middelzwaar letsel. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient niet uit het gevolg van het feit de aanmerkelijke kans te worden gedestilleerd, maar dient dit te worden gebaseerd op algemene ervaringsregels. Er is sprake van twee patiënten in een instelling die ruzie hebben, maar de omstandigheden waaronder deze ruzie heeft plaatsgevonden zijn onduidelijk. Zo is niet bekend wat de afstand tussen de verdachte en de aangever is geweest en ook niet met welke kracht de verdachte zou hebben uitgehaald. Nu er ook geen sprake is van voorwaardelijk opzet, dient de verdachte te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
4.2.2.
Beoordeling door de rechtbank
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er op 18 november 2023 vroeg in de ochtend, in de gemeenschappelijke keuken van zorginstelling Antes tussen de verdachte en aangever [slachtoffer 1] een woordenwisseling is ontstaan die is uitgemond in een fysiek gevecht. De aangever heeft verklaard dat de verdachte hem heeft aangevallen met een broodmes en verwondingen in zijn gezicht en bovenarm heeft aangebracht. De verklaring van de aangever wordt ondersteund door de foto’s waarop het letsel zichtbaar is, de medische verklaring van de FARR-arts van 21 december 2023 waarin de huidwonden worden geduid als snijwonden alsmede de verklaring van de verbalisanten ter plaatse die bij de aangever snijwonden op zijn kin en linkerarm hebben geconstateerd en op de tafel in de keuken een broodmes hebben aangetroffen. De verdachte heeft ontkend de aangever te hebben belaagd met een mes en heeft verklaard de aangever enkel te hebben gebeten. Overig letsel zou de aangever kunnen hebben opgelopen doordat ze beiden tegen voorwerpen zijn gevallen tijdens de worsteling.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte gelet op de hiervoor genoemde objectieve bewijsmiddelen ongeloofwaardig en zal er bij de verdere beoordeling vanuit gaan dat de verdachte met een broodmes verwondingen heeft aangebracht bij de aangever.
Voorwaardelijk opzet?
De vraag is vervolgens of uit bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte – die boos was en ruzie had met de aangever – door het uithalen met een broodmes richting de aangever de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. In het dossier bevindt zich een foto van dit mes. Het betreft een brood- dan wel botermes met een afgerond uiteinde. De aangever heeft uiteindelijk twee huidverwondingen (snijwonden) opgelopen waarvan de verwonding in zijn gezicht gehecht moest worden. Volgens de FARR-arts is de genezingsduur twee weken met kans op littekenvorming.
Weliswaar is een broodmes niet een puntig voorwerp, maar het is wel een dun voorwerp van metaal waarvan het op zijn minst genomen voorstelbaar is dat er, met name in kwetsbare delen van het gezicht (zoals de ogen, oren en de wangen) en in de hals snijverwondingen kunnen worden toegebracht die respectievelijk kunnen leiden tot ontsierende littekens dan wel blijvend zwaar lichamelijk letsel (zoals verlies van gezichts- of gehoorvermogen).
Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft de verdachte met zijn gedraging – het tijdens een ruzie uithalen met een broodmes in en richting het gezicht van de aangever – bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
4.2.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging zware mishandeling.
4.3.
Bewezenverklaring
Parketnummer 10/305733-23
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 18 november 2023 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een
mes, meermalen die
[slachtoffer 1] in de kin/wang en/of de (linker)bovenarm heeft gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Poging zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt officier van justitie
Uit de rapporten van de psychiater en psycholoog blijkt dat er bij de verdachte sprake is van stoornissen en deze ten tijde van het ten laste gelegde feit van invloed waren op de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte boos is geworden naar aanleiding van gedragingen van de aangever en dit de reden was voor het geweld richting de aangever, kan worden gesteld dat er enige ruimte was voor wilsvrijheid bij de verdachte zodat de stoornissen niet zijn gehele gedrag hebben bepaald. De verdachte dient daarom verminderd toerekeningsvatbaar te worden verklaard.
6.2.
Beoordeling
De rechtbank heeft kennisgenomen van de over de persoon van de verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportages van psychiater dr. [persoon A] en klinisch psycholoog [persoon B] van 22 maart 2024, elk ten aanzien van de ten laste gelegde feiten.
In het rapport naar aanleiding van het psychologisch onderzoek wordt geconcludeerd dat er bij de verdachte sprake is van een Andere Ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis, een (matig) stoornis in het gebruik van cannabis, een beneden gemiddelde intelligentie, (vermoedelijk op het niveau van een licht verstandelijke beperking) en daarnaast van een Ongespecificeerde neurocognitieve stoornis in het domein van de executie. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Er was voor, en kort na deze ten laste gelegde feiten zeer waarschijnlijk een floride psychotisch toestandsbeeld aanwezig, waardoor verdachte beperkt was zijn handelen in vrije wil te bepalen. Bovendien is duidelijk geworden dat de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten geen medicatie gebruikte en daarnaast wel cannabis gebruikte. Bekend is dat cannabisgebruik, psychotische klachten kan luxeren en ook kan verergeren. Het is niet geheel uit te sluiten dat de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten nog wel enige vrije wil had om zijn gedrag te bepalen en gewoon vooral boos en geïrriteerd was door de aangever zodat hij mogelijk nog een andere afweging had kunnen maken. Anderzijds zijn er gezien het floride psychotische beeld kort na het ten laste gelegde en gedurende het onderzoek ook argumenten aanwezig om te veronderstellen dat de verdachte in het geheel niet in vrijheid zijn wil en zijn gedrag heeft kunnen bepalen. Gezien de situatie waarin de deskundige de verdachte tijdens het onderzoek aantrof, adviseert de deskundige om de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde volledig ontoerekeningsvatbaar te achten.
In het rapport naar aanleiding van het psychiatrisch onderzoek wordt geconcludeerd dat er bij de verdachte sprake is van schizofrenie, een ongespecificeerde neurocognitieve stoornis en een matige stoornis in het gebruik van cannabis. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Door de psychotische verschijnselen werd het denken en handelen van de verdachte in grote mate beïnvloed. Ook was er een grote achterdocht naar zijn medepatiënten en dit zorgde er, in het geval van een bewezenverklaring, voor dat een ruzie ontstond en de verdachte vervolgens tijdens deze ruzie besloot over te gaan tot geweld.
Het effect van de stoornissen op het tenlastegelegde gedrag is bij een bewezenverklaring duidelijk en direct. Dit zal zijn versterkt door het gebruik van cannabis en de neurocognitieve stoornis. Waarschijnlijk speelde boosheid op de aangever en een conflict over het samenleven ook een rol en dit maakt dat er, in het geval van een bewezenverklaring, waarschijnlijk toch ook nog enige wilsvrijheid was.
De deskundige adviseert daarom de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Mogelijk was er volgens de deskundige sprake van volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Daar is sprake van als het handelen direct verband hield met de psychose van de verdachte. Dit kan door beperkingen van het onderzoek volgens de deskundige niet goed worden gereconstrueerd.
6.3.
Conclusie
Omdat de conclusies van de psychiater en de psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over in die zin dat de rechtbank het advies van de psycholoog volgt om het bewezen feit in geheel niet aan de verdachte toe te rekenen. Op grond van het voorgaande, in combinatie met het verhandelde ter zitting,waar de verdachte is verschenen en de rechtbank daarmee ook een inzicht heeft gekregen in zijn persoon, is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend wegens het ten tijde van het plegen van dat feit aanwezige ziekelijke stoornis. De verdachte zal daarom ontslagen worden van alle rechtsvervolging.

7.Motivering oplegging maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling door met een broodmes richting het gezicht van de aangever uit te halen. De aangever heeft hierdoor verwondingen in zijn gezicht en bovenarm opgelopen. Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het incident vond bovendien plaats in een gemeenschappelijke leefruimte van een zorginstelling waar veel kwetsbare cliënten wonen die ondersteund en begeleid worden. Het is voorstelbaar dat dit incident tot onrust heeft geleid en gevoelens van onveiligheid bij hen heeft veroorzaakt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Uit de hiervoor genoemde rapportages van de psychiater en psycholoog volgt dat zij het recidiverisico op ontremd, agressief en grensoverschrijdend gedrag hoog inschatten als verdachte zonder aanvullende interventies uit detentie komt. Er zijn daarnaast nauwelijks tot geen beschermende factoren aanwezig. Om het recidiverisico duurzaam te verlagen is het nodig dat de bij de verdachte aanwezige psychose zoveel mogelijk in remissie gaat. Hiervoor is een medicamenteuze behandeling nodig op een afdeling met een verhoogd beveiligingsniveau. Het is nodig dat het drugsgebruik van verdachte zoveel mogelijk stopt, omdat dit de psychotische klachten zal verergeren. Een klinische behandeling is aangewezen en zou in het geval van de verdachte moeten plaatsvinden in setting met een hoog zorgniveau en hoog beveiligingsniveau. Gedacht kan worden aan terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Dit biedt de meeste garanties dat de behandeling ook doorgaat als de verdachte dat niet wil. Binnen deze maatregel is het risicomanagement immers zo strikt mogelijk en zijn er de meeste waarborgen dat de verdachte pas op een lager beveiligingsniveau komt als dit verantwoord is. Daarnaast biedt een terbeschikkingstelling met dwangverpleging meer waarborgen met betrekking tot socialisatie en begeleiding bij de uitstroomfase.
Een opname van de verdachte in het kader van bijzondere voorwaarden in een voorwaardelijk strafdeel, dan wel in het kader van een zorgmachtiging, lijkt in dit verband gezien de te borgen veiligheid en intensiteit van de behandeling niet adequaat te zijn. Ook is het zeer twijfelachtig of terbeschikkingstelling met voorwaarden mogelijk zal zijn, aangezien de verdachte niet gemotiveerd lijkt voor behandeling en geen ziektebesef heeft.
De rechtbank heeft eveneens kennis genomen van het rapport van verslavingsreclassering GGZ Fivoor van 20 juli 2024. Blijkens dit advies acht de reclassering een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet uitvoerbaar. De verdachte heeft een langdurige geschiedenis in psychiatrische instellingen, maar dit heeft niet tot geleid tot enig probleembesef dan wel -inzicht bij de verdachte. De verdachte is zorgmijdend en staat niet open voor een intensieve forensisch klinische behandeling die minimaal nodig wordt geacht om een traject in een forensisch kader te doen slagen. De verdachte stond vanaf 14 november 2019 onder toezicht van GGZ Reclassering Antes. De tenlastegelegde feiten vonden plaats binnen deze proeftijd. Het toezicht verliep wisselvallig en zeer moeizaam. De verdachte heeft tijdens dit toezicht, tegen het advies in, de klinische behandeling afgebroken. Ook was er continu strijd over de medicatie, die verdachte vaak weigerde. De reclassering acht dit kader dan ook te vrijblijvend. Het risico op delictgedrag lijkt, bij uitblijven van passende behandeling, zeer hoog. De verdachte is tot een dergelijke behandeling niet bereid en wenst geen medicatie in te nemen, waardoor het risico niet afdoende kan worden beperkt binnen een vrijwillig kader.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Vastgestelde stoornis en toerekenbaarheid
Zoals hierboven onder punt 6 reeds is overwogen, is bij de verdachte sprake van schizofrenie, ongespecificeerde neurocognitieve stoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. Van deze stoornissen was ook sprake ten tijde van het bewezen feit waarmee de verdachte niet toerekeningsvatbaar kan worden geacht. De rechtbank zal anders dan de officier van justitie is geëist, daarom ook geen gevangenisstraf opleggen.
Terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of de oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging, zoals geadviseerd door de gedragsdeskundigen en gevorderd door de officier van justitie, passend en geboden is. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is.
Aan de wettelijke voorwaarden voor deze maatregel is voldaan. Het onder parketnummer 10/305733-23 bewezen feit betreft een misdrijf waarvoor ex artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht terbeschikkingstelling met dwangverpleging kan worden opgelegd. Tijdens het begaan van dit feit bestond bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De veiligheid van anderen dan wel algemene veiligheid van personen eist dan ook het opleggen van deze maatregel.
Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat een minder ingrijpende maategel onvoldoende kans van slagen heeft. De enkele belofte van de verdachte ter zitting dat hij voornemens is om trouw zijn medicatie in te nemen, hij open staat voor een klinische behandeling en bereid is om afspraken te maken met de reclassering, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de rapporten is immers gebleken dat, ondanks langdurige psychiatrische behandelgeschiedenis, de verdachte nog geen ziektebesef en ziekte-inzicht heeft. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat een eerdere terbeschikkingstelling met dwangverpleging (1994-2002) alsmede recent reclasseringstoezicht (2019-2023) recidive niet hebben kunnen voorkomen. Om het recidive-risico te verlagen, de chronische psychische problematiek van de verdachte te behandelen en om de maatschappij te beschermen tegen verdachte, kan naar het oordeel van de rechtbank in onderhavige geval alleen worden volstaan met de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Niet gemaximeerd
Vastgesteld wordt dat het strafbare feit ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit redengevend. Immers, bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging zware mishandeling waarbij het slachtoffer letsel heeft opgelopen. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Aan de verdachte zal gelet op het voorgaande dan ook terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege worden opgelegd. Deze maatregel acht de rechtbank passend en geboden.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van het gerechtshof Den Haag van 18 november 2020 is de verdachte ter zake van artikel 300 Sr (mishandeling) veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 10 (tien) maanden, waarvan een gedeelte groot 3 (drie) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaar. De proeftijd is ingegaan op 3 december 2020. Bij vonnis van de politierechter van 14 april 2021 is de proeftijd verlengd met 2 (twee) jaar.
8.2.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat de voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden ten uitvoer dient te worden gelegd, omdat de verdachte in zijn proeftijd zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
8.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Hierbij merkt de rechtbank echter op dat het feit, zoals hiervoor overwogen, in het geheel niet aan de verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank acht daarom, nu aan de verdachte de terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd, geen termen aanwezig om de vordering toe te wijzen. Deze vordering tenuitvoerlegging zal daarom worden afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 37a, 37b, 38e, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder parketnummer 10/290074-23 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder parketnummer 10/305733-23 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof te Den Haag van 18 november 2020 aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mrs. N.M. Ketelaar en J.A. Terstegge, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 7 oktober 2024.
De voorzitter, jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Parketnummer 10/305733-23
hij op of omstreeks 18 november 2023 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een
mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, die
[slachtoffer 1] in de kin/wang en/of de (linker)bovenarm heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Parketnummer 10/290074-23
hij op of omstreeks 3 november 2023 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem tegen zijn hoofd te slaan en/of te krabben
over zijn hand en/of te krabben en/of stevig vast te pakken tegen/aan zijn
bovenarmen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )