ECLI:NL:RBROT:2024:12276

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
10/223095-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen in een druk café te Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 oktober 2024 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte heeft op 3 september 2023 in een druk café in Rotterdam met een vuurwapen geschoten op het slachtoffer, waarbij deze ernstig gewond raakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een woordenwisseling en een fysieke confrontatie met het slachtoffer, het vuurwapen heeft getrokken en gericht heeft geschoten. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank verwierp dit verweer, omdat er geen sprake was van een onmiddellijke dreiging van geweld op het moment van het schieten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel heeft aanvaard door op het slachtoffer te schieten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zowel materiële als immateriële schade heeft geleden door het schietincident. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen wapens en munitie onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/223095-23
Datum uitspraak: 7 oktober 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsman mr. V.R.C. Shukrula, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 september 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
- vrijspraak van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging moord;
  • bewezenverklaring van de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging doodslag en het onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een pistool;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 impliciet ten laste gelegde, poging moord, niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde, het voorhanden hebben van een vuurwapen, is door de verdachte bekend en door de verdediging is geen vrijspraak bepleit. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering feit 1 impliciet subsidiair (poging doodslag)
4.3.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging doodslag, omdat hij geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van de aangever [slachtoffer] . De verdachte heeft slechts één keer gericht op de benen van de aangever [slachtoffer] geschoten om hem op afstand te houden. [slachtoffer] had hem eerder fysiek aangevallen. De schotwond in de onderbuik van [slachtoffer] kan zijn ontstaan doordat aangever met grote passen op de verdachte kwam aflopen waardoor de verdachte weliswaar richtte op de benen van aangever, maar hem vervolgens raakte in zijn onderbuik.
4.3.2.
Beoordeling
Uit het dossier – waarin zich onder meer camerabeelden van het incident bevinden –en het verhandelde ter zitting volgt dat de verdachte op zondag 3 september 2023 zich bevond in cafébar [naam horecagelegenheid] , gevestigd aan de [adres 2] te Rotterdam. Er ontstond op een gegeven moment een woordenwisseling tussen de verdachte en een andere cafébezoeker, aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), waarna de aangever de verdachte fysiek heeft aangevallen door hem tegen de grond te duwen. Omstanders in het café hebben vervolgens de aangever en de verdachte uit elkaar gehaald en geprobeerd om de situatie rustig te krijgen. De verdachte is vervolgens naar een andere ruimte van het café gelopen waar een aantal omstanders met hem stond te praten. Eén van hen, getuige [getuige] (hierna: [getuige] ), hield de hand van de verdachte vast, omdat gezien werd dat de verdachte op dat moment een vuurwapen in zijn hand vast had. Toen [getuige] de hand van de verdachte losliet, schoot de verdachte met dat wapen eenmaal op [slachtoffer] , die op dat moment vanuit een andere ruimte van het café op de verdachte afliep. Als gevolg van dit schot is aangever [slachtoffer] naar het ziekenhuis gebracht en met spoed geopereerd waarbij zijn milt en de staart van de alvleesklier zijn verwijderd. De aangever is daarna in coma gebracht en daar 14 dagen in gebleven. Op lange termijn is littekenweefselvorming in de buikhuid te verwachten en door verwijdering van de hiervoor genoemde de organen zou de aangever op termijn verklevingen van de darmen kunnen krijgen. Dit kan pijn- en spijsverteringsklachten met zich brengen en soms de noodzaak tot her-opereren. De kogel in de borst kan klachten veroorzaken en zal in de toekomst verwijderd moeten worden. Volgens het rapport van de Forensische Artsen Rotterdam Rijnmond (FARR) van 5 april 2024 was het door de aangever opgelopen letsel in zijn bovenbuik potentieel dodelijk.
Gelet op de hierboven weergegeven omstandigheden kunnen de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg (het levensgevaarlijk raken van de ander) dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Immers de verdachte heeft in een druk bezocht café, een vuurwapen uit zijn zak gehaald en daar vervolgens mee geschoten, terwijl de aangever hem zeer dicht was genaderd. De aangever kwam op hem af en was dus in beweging. Naar algemene ervaringsregels is de kans dat de verdachte bij een gericht schot op het lichaam van aangever vitale lichaamsdelen of organen zou raken met een kogel, waardoor deze zou komen te overlijden, aanmerkelijk te noemen. De verklaring van de verdachte dat hij op de benen van de aangever heeft willen schieten – die de rechtbank gezien de aanwezige camerabeelden bovendien onaannemelijk acht – maakt dat niet anders. Door op het (bewegende) lichaam van aangever te schieten heeft de verdachte immers het risico op de koop toe genomen dat hij aangever op een andere plek zou raken dan hij voor ogen zei te hebben, met alle (levensgevaarlijke) gevolgen van dien. Daar komt nog bij dat zich in de benen ook slagaders bevinden waarvan de beschadiging fataal kan zijn.
4.3.3.
Conclusie
Het onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
hij, op 3 september 2023, te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet,
met een (vuur)wapen, eenmaal, een kogel naar en
in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer] , heeft afgeschoten , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 289, 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij, op 3 september 2023, te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en
munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de
vorm van een pistool van het merk BBM, model 315 Auto, kaliber
6.35mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.poging doodslag,

2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Beroep noodweer (exces)
5.1.1
Strafbaarheid
5.1.2
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, omdat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] . De aangever had de verdachte kort voor het schietincident aangevallen bij de bar van het café en nu dreigde hij de verdachte opnieuw aan te vallen. De aangever kwam vloekend met grote stappen op de verdachte afgelopen, terwijl zijn hand ook naar zijn broeksband reikte en verdachte in de veronderstelling verkeerde dat de aangever naar een wapen zou grijpen om hem opnieuw aan te vallen. Hij was in de veronderstelling dat er meer wapens in het café aanwezig zouden zijn aangezien hij het wapen dat hij in zijn bezit had eerder op de grond had gevonden. De verdachte kon geen kant op aangezien de deuren van het café dicht waren en de verdachte omringd werd door cafégangers die hem niet uit het café wilden laten gaan zodat hij niet ongeschonden het café kon verlaten. Ook is voldaan aan het proportionaliteits- en subsidiariteitsvereiste.
Subsidiair wordt een beroep gedaan op noodweerexces. De gedragingen van de verdachte waren het onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande onmiddellijke dreigende wederrechtelijke aanranding. De factoren die meegewogen dienen te worden bij de aard en intensiteit van de gemoedsbeweging zijn de eerdere aanranding bij de bar, de verbale bedreigingen welke jegens de verdachte werden geuit, het gegeven dat er een wapen naast de verdachte op de grond viel waardoor hij bang was dat er nog meer wapens voorhanden waren bij zijn belagers en het gegeven dat hij het café niet kon verlaten, omdat de deuren op slot zaten. De aard van de hevige gemoedsbeweging welke de verdachte op dat moment voelde was angst en paniek.
5.1.3
Beoordeling door de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
In de mobiele telefoon van de verdachte zijn op het snapaccount “ [accountnaam] ” chatgesprekken aangetroffen over de handel in wapens en munitie. Ter zitting heeft de verdachte bevestigd dat snapaccount met de naam “ [accountnaam] ” aan hem toebehoort. Verder is er DNA van de verdachte op meerdere plekken op het inbeslaggenomen vuurwapen en op de verschoten kogelhuls aangetroffen. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd dat de verdachte met het vuurwapen op zak, café [naam horecagelegenheid] heeft bezocht. De verklaring van de verdachte dat het vuurwapen van een ander is en hij het vuurwapen in het café op de grond heeft horen en zien vallen en toen heeft opgeraapt acht de rechtbank ongeloofwaardig en vindt geen enkele steun in het dossier. De rechtbank heeft in dit verband ook acht geslagen op het feit dat de verdachte tijdens de verhoren in september 2023 aanvankelijk heeft ontkend dat hij een vuurwapen voorhanden heeft gehad en daarmee heeft geschoten.
Op de camerabeelden bij de bar is te zien dat de aangever de verdachte om 01.51 uur fysiek heeft aangevallen – zonder gebruik van een vuurwapen of een ander soort voorwerp – door de verdachte te duwen waarna de verdachte op de grond is gevallen. Op dat moment was er sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de verdachtes lijf. Omstanders hebben vervolgens heel snel de verdachte en de aangever – die beiden onder invloed waren van alcohol – uit elkaar gehaald. De aangever wilde de verdachte vervolgens te lijf gaan met voorwerpen die op de bar lagen, zoals een asbak en een fles, maar dit wordt door omstanders voorkomen. Blijkens de camerabeelden heeft de verdachte vervolgens om 01.52 uur zich onttrokken aan de situatie door zich te begeven naar een andere ruimte van het café alwaar, anders dan de verdachte stelt, om 01.53 uur te zien is dat de verdachte een vuurwapen in zijn hand heeft en al lopend dat vuurwapen doorlaadt. De verdachte wordt in die ruimte vervolgens omringd door vier tot vijf omstanders die met hem in gesprek gaan. Om 01.54 uur is te zien dat de aangever vanaf de barzijde op rustig tempo in de richting van de verdachte loopt. Daarop schiet de verdachte op korte afstand en tussen de omstanders door op de aangever. Op het moment dat de verdachte op de aangever schiet, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk en geboden was. Evenmin is aannemelijk geworden dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar hiervoor. Er was derhalve geen sprake van een noodweersituatie: de aangever liep slechts naar de verdachte toe en had daarbij geen (vuur)wapen getrokken of gericht op de verdachte. Het feit dat aangever kort daarvoor de verdachte fysiek heeft belaagd en daarna getracht had om de verdachte wederom fysiek aan te vallen, maakt het voorgaande niet anders. Er waren immers omstanders die de verdachte en de aangever steeds uit elkaar hebben gehaald en op het moment dat de aangever op de verdachte afliep stonden er juist ook weer vier tot vijf omstanders tussen de verdachte en de aangever.
Nu niet is vast komen te staan dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer kan zich ook niet de situatie voordoen dat de verdachte te ver is gegaan in die verdediging. Het gevolg daarvan is dat het beroep op noodweerexces eveneens niet kan slagen. Ook dit verweer wordt derhalve verworpen.
5.1.4 Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert op dat de bewezen feiten ook strafbaar zijn.

6.Strafbaarheid verdachte

Beroep putatief noodweer
6.1.1
Strafbaarheid
6.1.2
Standpunt verdediging
De verdachte heeft verschoonbaar gedwaald ten aanzien van het bestaan van een noodweersituatie en komt een beroep op putatief noodweer toe. De verdachte mocht redelijkerwijs menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze zoals hij dat heeft gedaan, omdat hij zich verontschuldigbaar dreigend gevaar heeft ingebeeld of de aard van de dreiging van de aangever verkeerd heeft beoordeeld. De aangever had de verdachte al twee keer eerder aangevallen. De eerste keer door de verdachte omver te duwen en de tweede keer door te proberen de verdachte te trappen. De derde keer kwam de aangever op hoog tempo op de verdachte aflopen terwijl hij doodsbedreigingen uitte en naar zijn broeksband greep. Daardoor raakte de verdachte in de veronderstelling dat aangever een vuurwapen had gehaald waarmee hij op de verdachte wilde gaan schieten.
6.1.3
Beoordeling door de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op putatief noodweer is vereist dat bij de verdachte sprake is van een verontschuldigbare dwaling in die zin dat de verdachte redelijkerwijs in de veronderstelling kon zijn dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding en dat hij zich mocht verdedigen op de wijze zoals hij dat heeft gedaan. Het komt er dan op neer dat de verdachte zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld, dan wel de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. Of de verdachte verontschuldigbaar heeft gehandeld dient naar objectieve maatstaven te worden beoordeeld. Dit betekent dat een onmiddellijke dreiging van aanranding niet alleen voor verdachte, maar ook voor derden aannemelijk moet zijn op grond van hetgeen ter plaatse op dat moment gebeurt.
Op de camerabeelden is te zien dat de aangever op de verdachte afloopt, terwijl er tussen hen in nog andere cafébezoekers staan. Niet is te zien dat de aangever naar zijn broeksband reikt dan wel een dergelijke handbeweging maakt terwijl hij (rustig) in de richting van de verdachte loopt. Uit deze enkele omstandigheid, het aflopen op de verdachte, kan niet redelijkerwijs en objectief een onmiddellijk dreigende aanranding herkend worden, zodat reeds hierom niet van een verontschuldigbare dwaling bij de verdachte kan worden gesproken. Ook indien de eerdere fysieke confrontatie tussen de verdachte en de aangever wordt betrokken bij de beoordeling van de situatie, leidt dat niet tot een andere uitkomst. Integendeel, uit de eerdere aanranding blijkt dat de aangever jegens de verdachte fysiek geweld heeft gebruikt, maar dat daarbij geen vuur- of steekwapen in het spel was en het geweld zich beperkte tot een stevige duw. In dit verband heeft de rechtbank ook in aanmerking genomen dat tussen de verdachte en de aangever omstanders stonden en dat de verdachte – net als bij eerste fysieke confrontatie – naar een andere ruimte van het café had kunnen gaan dan wel het café had kunnen verlaten. De stelling van de verdachte dat hij opgesloten was en geen kant op kon, acht de rechtbank niet aannemelijk. Uit de camerabeelden blijkt dat bezoekers het café konden betreden en verlaten waaruit kan worden afgeleid dat de deuren van het café zowel voor, tijdens en na het incident gewoon open waren.
Op grond van het dossier is derhalve niet voldoende aannemelijk geworden dat de verdachte op het moment dat de aangever op een rustig tempo op hem afliep, terwijl er om de verdachte nog andere omstanders stonden, zich verontschuldigbaar heeft ingebeeld dat er sprake was van een dusdanig gevaar dat hij zich daartegen moest verdedigen op de wijze zoals hij dat heeft gedaan.
Gelet op het voorgaande kan een beroep op putatief noodweer eveneens niet slagen.
6.1.4
Conclusie
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bezit van een vuurwapen en een poging doodslag op het slachtoffer [slachtoffer] . De verdachte heeft midden in een druk bezocht café met een vuurwapen in de buik van het slachtoffer geschoten. Het slachtoffer heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen waarbij de kans groot is dat hij zijn verdere leven hier last van zal hebben. Het letsel was potentieel dodelijk. De omstandigheid dat [slachtoffer] (of een andere cafébezoeker) het leven niet heeft verloren, is een gelukkige omstandigheid, die niet aan de verdachte is te danken. Door aldus te handelen, heeft de verdachte de lichamelijke integriteit en de gezondheid van het slachtoffer op ernstige wijze geschaad. De ervaring leert dat, zoals ook in dit geval, slachtoffers naast de lichamelijke gevolgen veelal ook een langdurige en ernstige psychische nasleep van dit soort gebeurtenissen ondervinden.
Dit is ook de reden waarom tegen het ongeoorloofd bezit van vuurwapens (en bijbehorende munitie) streng wordt opgetreden. De algemene veiligheid van personen kan daarmee ernstig in gevaar worden gebracht, omdat het bezit van een wapen ook meestal leidt tot het gebruik daarvan, zoals ook hier duidelijk is geworden. Meerdere cafébezoekers hebben het schot gehoord of gezien of zijn met de gevolgen daarvan geconfronteerd. Het handelen van de verdachte heeft bij hen gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Ook in algemene zin brengt een schietpartij voor het grote publiek dat gevoel van onveiligheid met zich. Het schijnbare gemak waarmee de verdachte met een wapen op zak een horecagelegenheid heeft bezocht en vervolgens na een ruzie en fysieke confrontatie met het slachtoffer ook daadwerkelijk van dat wapen gebruik heeft gemaakt, zijn omstandigheden die – een op zich al ernstig feit – des te ernstiger maken. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
7.3
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet recent is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2
Rapportages
Reclassering Nederland heeft op 15 november 2023 en op 22 januari 2024 rapporten over de verdachte opgemaakt. Het risico op recidive wordt hoog ingeschat. Gezien het uittreksel justitiële documentatie is er sprake van een stevig delictspatroon van de verdachte. Er zijn zorgen over de psychische gesteldheid van de verdachte en de mogelijk daaruit voortvloeiende gedachten. De verdachte heeft een belast verleden. Hij heeft op jonge leeftijd zijn moeder door toedoen van zijn vader verloren waardoor hij is opgegroeid bij zijn grootouders van vaderszijde. Op jonge leeftijd vertoonde hij gedragsproblemen en had hij justitiecontacten. Het lijkt de verdachte verder te ontbreken aan stevige beschermende factoren. Eigenlijk is zijn zelfstandige woonruimte de enige mogelijke beschermde factor. De verdachte heeft geen vaste dagbesteding en leeft van een bijstandsuitkering met daarbij behorende toeslagen.
7.4
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles overwegend, acht de rechtbank – net als de officier van justitie – een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf een noodzakelijke strafrechtelijke sanctie. De door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar doet recht aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen wapens en munitie te onttrekken aan het verkeer. De verdediging heeft zich hiertegen niet verzet.
8.2
Beoordeling
De in beslag genomen wapens en munitie zullen worden onttrokken aan het verkeer, nu met het inbeslaggenomen vuurwapen (zilverkleurig, merk Bbm)de bewezen feiten zijn begaan en het ongecontroleerde bezit van het andere inbeslaggenomen wapen en de munitie in strijd zijn met de wet en het algemeen belang.

9.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Benadeelde partij [slachtoffer]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer] : ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 7.236,- aan materiële schade en een vergoeding van € 25.000,- aan immateriële schade.
9.1.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en dat er sprake is van rechtstreekse schade als gevolg van het ten laste gelegde feit. De vordering dient volledig te worden toegewezen met daarbij oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.2
Standpunt verdediging
Door de verdediging is primair aangevoerd dat – gelet op de bepleite vrijspraak dan wel ontslag van rechtsvervolging – de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Subsidiair dient de immateriële schade te worden afgewezen, nu deze onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij stelt dat hij psychische schade heeft opgelopen, maar er is geen medische onderbouwing van het psychische letsel.
9.1.3
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade – bestaande uit ziekenhuiskosten, kosten voor revalidatie en kosten voor huishoudelijk hulp – voldoende is onderbouwd en in zodanig verband staan met de door verdachte gepleegde strafbare feiten, dat deze aan hem als gevolg van zijn handelen kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht dit deel van de vordering ter hoogte van € 7.236,= voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank stelt voorop dat immateriële schade ziet op de individuele gevolgen bij de benadeelde partij van het bewezen verklaarde feit. Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij zowel fysieke als psychische schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van dit feit. De benadeelde heeft ernstig fysiek letsel opgelopen als gevolg van het schietincident. De benadeelde partij heeft een levensreddende spoedoperatie ondergaan waarbij een stuk van zijn alvleesklier en zijn milt (in het geheel) zijn verwijderd. De benadeelde partij heeft aan deze operaties tal van littekens overgehouden en zal mogelijk last blijven ondervinden van de gevolgen van dit incident. De rechtbank stelt daarmee vast dat sprake is van lichamelijk letsel als gevolg van het bewezen verklaarde feit en daarmee recht op smartengeld.
Na het schietincident heeft de benadeelde partij last gehad van gevoelens van somberheid en herbelevingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende onderbouwd dat hij ook ernstige (nadelige) geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is er ook in onderhavige geval sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. De rechtbank is op grond van het voorgaande – en mede gelet op wat in soortgelijke zaken aan schadevergoeding wordt toegekend – van oordeel dat de gevorderde € 25.000,- aan immateriële schadevergoeding voor vergoeding in aanmerking komt.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 3 september 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de nog te maken kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging.
9.1.4
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 32.236,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Benadeelde partij [benadeelde]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde] : ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 264.123,36 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.500,- aan immateriële schade.
9.2.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij een slachtoffer is in de zin van artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Ten aanzien van de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Er is sprake van een omvangrijke en complexe vordering die uitgebreid is toegelicht.
9.2.2
Standpunt verdediging
Primair is aangevoerd dat – gelet op de bepleite vrijspraak dan wel ontslag van rechtsvervolging – de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij geen slachtoffer is in de zin van artikel 51a Sv. Er is een te ver verwijderd verband tussen de door de benadeelde partij gevorderde schade en de ten laste gelegde feiten. Subsidiair is naar voren gebracht dat de vordering dermate gecompliceerd is dat deze een onevenredige belasting vormt voor dit strafproces. Daarnaast is de vordering onvoldoende onderbouwd. De vordering dient daarom te worden afgewezen.
9.2.3
Beoordeling
Vooropgesteld dient te worden dat de concrete omstandigheden van het geval bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag of voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde geleden schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden zoals vereist in de artikelen 51a en 51f, eerste lid, Sv. In het onderhavige geval dient hierbij acht te worden geslagen op het gegeven dat de verdachte in het café, dat door [benadeelde] werd geëxploiteerd, een vuurwapen heeft afgeschoten. Omdat (mede) als gevolg daarvan het café daarna op last van de burgemeester (conform gebruikelijk beleid) is gesloten, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van rechtstreekse schade zoals bedoeld in artikel 51f Sv door het handelen van de verdachte. De benadeelde partij – exploitant van café [naam horecagelegenheid] – kan derhalve als slachtoffer in de zin van artikel 51a Sv worden aangemerkt.
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij niet aanwezig was ten tijde van het schietincident in zijn café. Hij is direct daarna (telefonisch) op de hoogte gesteld door de bedrijfsleider. De gestelde psychische schade als gevolg van het sluiten van het café door intrekking van de exploitatievergunning staat naar het oordeel van de rechtbank in een te ver verwijderd verband met de bewezen feiten. Gelet hierop dient dit deel van de vordering, de gevorderde immateriële schade ter hoogte van € 1.500,- te worden afgewezen.
De benadeelde partij heeft door intrekking van de exploitatievergunning zijn onderneming moeten staken en heeft de waarde van zijn onderneming laten berekenen door zijn boekhouder. Ook heeft de benadeelde partij gederfde inkomsten vanaf 3 september 2023 berekend alsmede de toekomstige inkomstenderving tot aan de maand december 2024.
Gelet op de complexiteit van de financiële posten en de hoeveelheid bijlagen zou een nader onderzoek naar (de omvang van) de vordering en behandeling ter terechtzitting vereist zijn. Temeer nu blijkens het besluit van de burgemeester van Rotterdam van 15 september 2023 bij de sluiting en intrekking van de exploitatievergunning, naast het schietincident op 3 september 2023, ook eerdere incidenten in 2023 zijn betrokken bij de beoordeling. De rechtbank is van oordeel dat, dit nader onderzoek en behandeling ter terechtzitting een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van het materiële deel van de geleden schade. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Omdat de vordering van de benadeelde partij voor een deel zal worden afgewezen en de benadeelde partij voor een deel in zijn vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten die door de verdachte ter verdediging van deze vordering zijn gemaakt. De kosten tot op heden worden begroot op nihil.
9.2.4
Conclusie
De verdachte hoeft geen immateriële schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van de materiële schade wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer van:
* vuurwapen merk Bbm, zilverkleurig, goednummer [beslagnummer 1]
* munitie 34 stuks 9mm, goednummer [beslagnummer 2]
* vuurwapen zwart, fireworks Adapter, goednummer [beslagnummer 3]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer]te betalen een bedrag van
€ 32.236,= (zegge: tweeëndertigduizend en tweehonderdzesendertig euro),bestaande uit € 7.236,= aan materiële schade en € 25.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de nog te maken kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting om aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer]te betalen
€ 32.236,= (zegge: tweeëndertigduizend en tweehonderdzesendertig euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 32.236,= niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
196 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
wijst af de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde]ten aanzien van de immateriële schade van € 1.500,=;
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde]ten aanzien van de materiële schade ter hoogte van € 264.123,36 niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen deze vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mrs. N.M. Ketelaar en J.A. Terstegge, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 7 oktober 2024.
De voorzitter, jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij, op of omstreeks 3 september 2023, te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met
voorbedachte rade, in elk geval, opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
met een (vuur)wapen, meermalen, althans eenmaal, een of meer kogel(s) naar en/of
in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer] , heeft afgeschoten en/of
afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 289, 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij, op of omstreeks 3 september 2023, te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en
munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de
vorm van een pistool van het merk BBM, model 315 Auto, kaliber 8mm PAK en/of
6.35mm, voorhanden heeft gehad.
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )