ECLI:NL:RBROT:2024:12272

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
11282239 CV EXPL 24-3891
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetprocedure tegen verstekvonnis inzake consumentenkrediet en verjaring van vordering

In deze zaak gaat het om een verzetprocedure tegen een verstekvonnis van 20 november 2014, waarbij de eiseres, Arrow Global Investments Holdings Benelux B.V. (voorheen InVesting B.V.), een vordering heeft ingesteld tegen de gedaagde, die zelf procedeert. De vordering betreft een bedrag van € 500,- dat voortvloeit uit een kredietovereenkomst die de gedaagde is aangegaan bij Wehkamp Finance voor de aankoop van goederen. De gedaagde heeft het krediet niet afbetaald en stelt dat hij niet op de hoogte was van de vordering van Arrow. De kantonrechter heeft de zaak op 6 november 2024 behandeld en op 5 december 2024 uitspraak gedaan.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van Arrow niet is verjaard, omdat deze voortvloeit uit een kredietovereenkomst en niet uit een koopovereenkomst, waardoor de langere verjaringstermijn van artikel 3:308 BW van toepassing is. De rechter heeft ambtshalve de kredietovereenkomst vernietigd op grond van schending van informatieverplichtingen, omdat Arrow niet kon aantonen dat de gedaagde tijdig de vereiste informatie had ontvangen. Dit heeft tot gevolg dat de gedaagde het ontvangen bedrag moet terugbetalen, maar dat hij geen rente of kosten verschuldigd is op basis van de vernietigde overeenkomst.

De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 500,- aan Arrow, met wettelijke rente vanaf de dag van de inleidende dagvaarding, en heeft de proceskosten aan de gedaagde opgelegd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Arrow het vonnis onmiddellijk kan uitvoeren, ook als de gedaagde in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 11282239 CV EXPL 24-3891
datum uitspraak: 5 december 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Arrow Global Investments Holdings Benelux B.V.,voorheen genaamd InVesting B.V.,
vestigingsplaats: Hilversum,
eiseres,
gemachtigde: Vesting Finance Incasso B.V.,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Schiedam,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘Arrow’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 24 september 2014;
  • het verstekvonnis van deze rechtbank van 20 november 2014 met zaaknummer 3454802 CV EXPL 14-8275;
  • de verzetdagvaarding van 28 maart 2024, met bijlagen;
  • het antwoord in oppositie, met bijlagen.
1.2.
Op 6 november 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij was aanwezig namens Vesting Finance Incasso B.V. de heer [persoon A] .

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[gedaagde] heeft in de periode van september 2011 tot en met februari 2013 bij Wehkamp spullen gekocht voor een totaal bedrag van € 1.609,52 (inclusief verzendkosten). Wehkamp Finance heeft aan [gedaagde] voor deze aankopen een (verlengd) doorlopend krediet verstrekt. [gedaagde] heeft het krediet niet afbetaald. Wehkamp Finance heeft haar vordering op [gedaagde] gecedeerd aan InVesting, nu Arrow genaamd. Omdat [gedaagde] zijn betalings-verplichting niet nakomt, eist Arrow een bedrag van € 500,- aan hoofdsom (zij beperkt haar vordering om haar moverende redenen tot dit bedrag met uitdrukkelijk behoud van haar rechten tot het meerdere), vermeerderd met rente vanaf de dag der dagvaarding, en een proceskostenveroordeling.
2.2.
In genoemd verstekvonnis is de eis toegewezen.
2.3.
[gedaagde] is recent bekend geworden met het verstekvonnis, maar is het niet eens met de vordering en voert daartoe het volgende aan. [gedaagde] heeft geen weet van een vordering van Arrow of InVesting op hem of dat hij met hen een overeenkomst heeft gesloten. [gedaagde] vraagt zich af of de onderliggende vordering niet verjaard is en of daar geen bepalingen in staan die in strijd zijn met zijn rechten als consument.
2.4.
De kantonrechter vernietigt het verstekvonnis, dat betekent echter niet dat [gedaagde] niet meer hoeft te betalen. De vernietiging volgt omdat de hoofdsom op een andere grondslag wordt toegewezen en de contractuele rente van 15% wordt afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom dit alles zo is.
[gedaagde] is ontvankelijk in zijn verzet
2.5.
[gedaagde] heeft zijn verzet tegen het verstekvonnis tijdig ingesteld zodat hij ontvankelijk is in zijn vordering.
Arrow is de rechtmatige eigenaar van de vordering op [gedaagde]
2.6.
heeft onweersproken gelaten dat hij destijds spullen heeft gekocht bij Wehkamp. [gedaagde] zegt onbekend te zijn met InVesting en Arrow, maar hij heeft niet weersproken dat hij voor de aankopen een krediet heeft afgesloten bij Wehkamp Finance. De digitale versie van die overeenkomst die in de processtukken zit is weliswaar niet ondertekend, maar door het gegeven dat [gedaagde] aflossingen heeft gedaan op het krediet gaat de kantonrechter er vanuit dat [gedaagde] een kredietovereenkomst is aangegaan met Wehkamp Finance. [gedaagde] heeft ook niet weersproken dat hem per brief van 19 november 2013 (productie 7 bij de conclusie van antwoord in oppositie), gestuurd naar zijn toenmalige woonadres in Zwijndrecht, is medegedeeld dat Wehkamp Finance haar vordering op hem gecedeerd (dat betekent verkocht) heeft aan InVesting zodat aan de juridische voorwaarde voor cessie is voldaan.
De vordering van Arrow is niet verjaard
2.7.
De vordering van Arrow vloeit voort uit een indirect tussen partijen gesloten kredietovereenkomst en niet uit een tussen partijen gesloten koopovereenkomst zodat de verjaringstermijn van artikel 3:308 BW geldt en niet de verjaringstermijn voor consumentenzaken. Dit oordeel zou anders kunnen luiden als de kredietovereenkomst dient te worden aangemerkt als een overeenkomst die nauw samenhangt met de koopovereenkomst tussen [gedaagde] en Arrow, maar dat is hier niet het geval nu de kredietverstrekker niet als verkopende partij betrokken was bij de financierings-overeenkomst. De korte verjaringstermijn van artikel 7:28 BW is dus niet van toepassing [1] .
2.8.
Artikel 3:308 BW bepaalt dat rechtsvorderingen tot betaling van renten van geldsommen, lijfrenten, dividenden, huren, pachten en voorts alles wat bij het jaar of een kortere termijn moet worden betaald, verjaren door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. De financierings-overeenkomst dateert van oktober 2012. Investing heeft haar vordering met de dagvaarding van 24 september 2014 dus tijdig ingesteld.
Artikel 3:324 BW bepaalt dat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke of arbitrale uitspraak (in dit geval: het verstekvonnis) verjaart door verloop van twintig jaren na de aanvang van de dag, volgende op die van de uitspraak, of, indien voor tenuitvoerlegging daarvan vereisten zijn gesteld waarvan de vervulling niet afhankelijk is van de wil van degene die de uitspraak heeft verkregen, na de aanvang van de dag, volgende op die waarop deze vereisten zijn vervuld. Het verstekvonnis is van 20 november 2014 zodat deze termijn nog niet is verstreken. Anders dan [gedaagde] aanvoert, is er dus geen sprake van verjaring.
Ambtshalve toetsing van de kredietovereenkomst
2.9.
Er is sprake van een (voortgezet) consumentenkrediet afgesloten na 25 mei 2011. Daarop zijn onder andere de artikelen 7:59 tot en met 7:61 BW en 4:34 Wft van toepassing zodat getoetst moet worden aan de dwingende bepalingen van het Europees consumentenrecht.
Geen gevolg schending kredietwaardigheidstoets
2.10.
In het kader van de kredietwaardigheidstoets, als bedoeld in artikel 4:34 Wft heeft Arrow geen stukken kunnen overleggen. Ter zitting is er namens Arrow gesteld dat er vanuit wordt gegaan dat destijds aan de zorgplicht (de kredietwaardigheidstoets), voor zover die toen bestond, is voldaan, maar dat daar geen gegevens meer van zijn. Ondanks het ontbreken van deze stukken volgt de kantonrechter het beleid van deze rechtbank gebaseerd op het beleid van de AFM (Autoriteit Financiële Markt) dat in het geval de kredietcheck niet aan de hand van stukken is gedaan als het gaat om kredietovereenkomsten aangegaan voor
3 april 2018 en het krediet niet meer dan € 5.000,- betreft dat in beginsel geen voldoende ernstige schending oplevert om hier gevolgen aan te verbinden.
Wel gevolg schending informatieverplichtingen: vernietiging van de overeenkomst
2.11.
In het kader van de informatieverplichtingen is er namens Arrow ter zitting gesteld dat zij ook op dit punt er vanuit gaat dat destijds (in oktober 2012) is voldaan aan de toen geldende regels maar dat zij, ondanks dat de overeenkomst digitaal tot stand gekomen is, geen print screens kan overleggen waarop alle door Wehkamp verstrekte informatie te zien is. De kantonrechter dient echter te toetsen of de kredietverstrekker geruime tijd vóór het sluiten van de overeenkomst de op grond van de wet (artikel 7:60 e.v. BW) vereiste informatie aan de consument heeft verstrekt. Dat is nu niet mogelijk omdat voor zo’n toets concrete informatie nodig is, in leesbare vorm, over de specifieke klant. Nu Arrow heeft gesteld niet te beschikken over dergelijke informatie zal zij, anders dan gebruikelijk gebeurt, niet in de gelegenheid worden gesteld alsnog te onderbouwen dat zij aan haar informatieverplichtingen heeft voldaan. Er wordt daarom van uitgegaan dat Wehkamp Finance destijds haar verplichtingen heeft geschonden. Daarom zal de kantonrechter de kredietovereenkomst ambtshalve vernietigen op grond van artikel 3:40 lid 2 BW. Dat heeft tot gevolg dat de kredietovereenkomst geen grondslag kan vormen voor de vordering van Arrow.
Gevolgen van de vernietiging
2.12.
Door de terugwerkende kracht van de vernietiging (artikel 3:53 BW) is sprake van een situatie waarin Wehkamp Finance (achteraf bezien) zonder rechtsgrond aan [gedaagde] een geldbedrag beschikbaar heeft gesteld. Daarom moet [gedaagde] dat geldbedrag terugbetalen op grond van artikel 6:203 BW, de onverschuldigde betaling, zoals door Arrow ter zitting is aangevoerd, minus uiteraard dat wat al terugbetaald is. Verder geldt dat [gedaagde] geen contractuele rente en kosten op grond van de vernietigde kredietovereenkomst verschuldigd is (geworden). Nu de hoofdsom € 1.609,52 bedroeg en [gedaagde] € 405,55 heeft betaald resteert een bedrag van € 1.203,79. Arrow vordert echter maar € 500,- zodat dit bedrag aan hoofdsom wordt toegewezen.
2.13.
De subsidiair gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen, omdat Arrow genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.14.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten in de verstek- en de verzetprocedure die [gedaagde] aan Arrow moet betalen op € 194,15 aan dagvaardingskosten, € 115,- aan griffierecht, € 180,- aan salaris voor de gemachtigde (3 punten x € 60,-) en € 30,- aan nakosten. Dat is in totaal € 519,15. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.15.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Arrow dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
vernietigt het op 20 november 2014 tussen de partijen gewezen verstekvonnis met zaaknummer 3454802 CV EXPL 14-8275 en opnieuw rechtdoende:
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Arrow te betalen € 500,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 24 september 2014 (de dag van de inleidende dagvaarding) tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van Arrow worden begroot op € 519,15;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Dooren en in het openbaar uitgesproken.
745

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4992