ECLI:NL:RBROT:2024:12265

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
24-016356
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot eindezaaksverklaring na beleidssepot van het Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van de verdachte om een eindezaaksverklaring af te geven na een beleidssepot van het Openbaar Ministerie. De verdachte had op 28 juni 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering, waarin hij stelde dat de strafzaak tegen hem was geëindigd. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken en het verzoek is behandeld op 6 november 2024. De officier van justitie, mr. R.W.J. Kerckhoffs, en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.J. Hoogendam, zijn gehoord. Belanghebbenden, vertegenwoordigd door mr. J.H. van der Weide en mr. H.M.D. Bentfort van Valkenburg, zijn niet verschenen.

De verdachte was onderwerp van een opsporingsonderzoek wegens verdenking van oplichting en valsheid in geschrifte. Op 22 oktober 2024 heeft de officier van justitie meegedeeld dat de strafzaak was beëindigd door middel van een sepotbeslissing. De verdachte betoogde dat deze sepotbeslissing niet in de weg stond aan de ontvankelijkheid van zijn verzoek, en dat het Openbaar Ministerie de zaak jarenlang had laten liggen, wat zou leiden tot een onterecht langdurig proces.

De officier van justitie stelde echter dat de verdachte niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat er een sepotbeslissing was genomen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er theoretisch een mogelijkheid was dat belanghebbenden een artikel 12-procedure zouden starten, deze mogelijkheid niet voldoende zwaarwegend was om het verzoek inhoudelijk te beoordelen. De rechtbank verklaarde de verdachte uiteindelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek, omdat de zaak met de sepotbeslissing was geëindigd en er geen belang meer was voor het afgeven van een eindezaaksverklaring.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Rotterdam
Raadkamernummer: 24-016356
Beslissingvan de rechtbank te Rotterdam, enkelvoudige raadkamer, op het verzoek van

[verdachte] (hierna: de verdachte),

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratiepersonen op het adres [adres 1],
voor deze zaak domicilie kiezende te [adres 2], ten kantore van zijn raadsman mr. P.J. Hoogendam

Procedure

Op 28 juni 2024 is namens de verdachte een verzoekschrift op de voet van artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ingediend. Het daarin opgenomen standpunt strekt ertoe dat de rechtbank verklaart dat de strafzaak tegen de verdachte is geëindigd.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken van het raadkamerdossier.
Het verzoek is op 6 november 2024 door de raadkamer achter gesloten deuren behandeld. De officier van justitie mr. R.W.J. Kerckhoffs en de (inmiddels gewezen) verdachte, bijgestaan door zijn raadsman zijn gehoord.
De belanghebbenden, namens de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland mr. J.H. van der Weide, advocaat werkzaam bij Pels Rijcken Advocaten te Den Haag en namens [naam bedrijf] mr. H.M.D. Bentfort van Valkenburg, advocaat en curator werkzaam bij DVDW Advocaten te Den Haag zijn, hoewel deugdelijk opgeroepen, niet verschenen.

Feiten

Tegen de verdachte is een opsporingsonderzoek ingesteld naar aanleiding van een tegen hem gerezen verdenking van oplichting en valsheid in geschrifte (onderzoek Swalm).
Op 22 oktober 2024 is door de officier van justitie schriftelijk meegedeeld dat de strafzaak is beëindigd middels een sepotbeslissing.

Standpunt verdachte

De verdachte stelt zich op het standpunt dat de sepotbeslissing van de officier van justitie niet in de weg staat aan de ontvankelijkheid van het verzoek. Uit een mailbericht van 24 juni 2024 van de officier van justitie blijkt dat de belanghebbenden bezwaar hebben gemaakt tegen een buitengerechtelijke afdoening van de zaak. Het belang van de verdachte is gelegen in het feit dat de belanghebbenden door middel van een artikel 12-procedure om vervolging kunnen vragen bij het hof. Als langs die weg wederom een mogelijkheid zou worden geboden om de vervolging voort te zetten, dan wordt artikel 29f Sv illusoir.
Het Openbaar Ministerie heeft deze zaak jarenlang op de plank laten liggen. De zaak dreigt bij een eventuele voortzetting van de vervolging een buitengewoon langdurig traject te worden, waarbij volgens de verdediging niet meer kan worden gesproken van een eerlijk proces. Op basis van het door de Hoge Raad in zijn arrest van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1890) verruimde criterium zou dit leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Mede tegen die achtergrond dient het verzoek tot het uitspreken van een eindezaaksverklaring te worden toegewezen.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het verzoek, omdat een sepotbeslissing is afgegeven. Hoewel volgens het Openbaar Ministerie sprake is van een bewijsbare zaak, is besloten tot een beleidssepot en een buitengerechtelijke afdoening. De officier van justitie benadrukt dat deze beslissing losstaat van het onderhavige verzoek. Op grond van de wet is het Openbaar Ministerie verplicht om belanghebbenden te informeren over het voornemen tot een sepotbeslissing. Zij gaven daarop aan een artikel 12-procedure te overwegen. De hoofdofficier heeft laten weten onder die omstandigheden niet akkoord te gaan met een sepot, aangezien de Staat dan feitelijk tegen zichzelf zou procederen. Deze zaak leent zich volgens de officier van justitie voor een buitengerechtelijke afdoening. De verdachte heeft geprofiteerd van de fraude en er zullen civielrechtelijk vorderingen volgen. De kous is dus niet af met een sepot. De belanghebbenden hebben laten weten deze uitleg te begrijpen. Hoewel zij niet zwart op wit hebben verklaard van de eerder door hen overwogen procedure af te zien, acht de officier van justitie om die reden uitgesloten dat door hen op grond van artikel 12 Sv alsnog een klacht zal worden ingediend. Als de belanghebbenden het een serieus punt vonden, waren ze wel verschenen in raadkamer. In een telefoongesprek met de officier van justitie heeft de curator laten weten hiertoe geen belang te zien. De zaak is onvoorwaardelijk geseponeerd en er is reëel gezien geen belang meer voor het afgeven van een eindezaaksverklaring.

Beoordeling

Bij de toepassing van artikel 29f Sv staat het belang van de verzoeker voorop om duidelijkheid te verkrijgen omtrent de tegen hem aangevangen en nog niet beëindigde vervolging door het Openbaar Ministerie. Maatstaf bij de beoordeling van het verzoek is of in de zaak van verzoeker, die nog niet formeel is geëindigd, niettemin gezegd kan worden dat de vervolging niet wordt voortgezet. Mede vanwege het door artikel 255, eerste lid, Sv aan de verklaring dat de zaak is geëindigd verbonden rechtsgevolg, betreft het hier een tot terughoudendheid nopende maatstaf.
Uit de feiten volgt dat de zaak tegen de verdachte is geëindigd met de sepotbeslissing van de officier van justitie van 22 oktober 2024. Dit sepot is onvoorwaardelijk. Hoewel niet geheel valt uit te sluiten dat een of meer belanghebbenden op basis van artikel 12 Sv alsnog een verzoek tot vervolging bij het gerechtshof zal/zullen indienen, acht de rechtbank deze theoretische mogelijkheid – die in beginsel kleeft aan elke sepotbeslissing – in het kader van de onderhavige raadkamerprocedure onvoldoende zwaarwegend voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. De rechtbank overweegt in dat verband dat de door de officier van justitie geschetste omstandigheden – waarbij hij zijn overwegingen om de zaak eventueel te seponeren met de belanghebbenden heeft besproken en daarbij ook heeft meegedeeld dat het doorzetten van een artikel 12-procedure voor hem reden zou zijn om van dit voornemen af te zien – ook in het kader van een dergelijke procedure onderdeel zijn van de beoordeling van het hof en dus van belang kunnen zijn bij de beslissing om het Openbaar Ministerie al dan niet alsnog te gelasten tot strafvervolging over te gaan. Het onderhavige verzoek tot het afgeven van een eindezaaksverklaring zal door de rechtbank niet-ontvankelijk worden verklaard bij gebrek aan belang van de gewezen verdachte.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.M.L. van Mulbregt, rechter, in tegenwoordigheid van M. Köylü, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.