ECLI:NL:RBROT:2024:12265
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot eindezaaksverklaring na beleidssepot van het Openbaar Ministerie
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van de verdachte om een eindezaaksverklaring af te geven na een beleidssepot van het Openbaar Ministerie. De verdachte had op 28 juni 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering, waarin hij stelde dat de strafzaak tegen hem was geëindigd. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken en het verzoek is behandeld op 6 november 2024. De officier van justitie, mr. R.W.J. Kerckhoffs, en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.J. Hoogendam, zijn gehoord. Belanghebbenden, vertegenwoordigd door mr. J.H. van der Weide en mr. H.M.D. Bentfort van Valkenburg, zijn niet verschenen.
De verdachte was onderwerp van een opsporingsonderzoek wegens verdenking van oplichting en valsheid in geschrifte. Op 22 oktober 2024 heeft de officier van justitie meegedeeld dat de strafzaak was beëindigd door middel van een sepotbeslissing. De verdachte betoogde dat deze sepotbeslissing niet in de weg stond aan de ontvankelijkheid van zijn verzoek, en dat het Openbaar Ministerie de zaak jarenlang had laten liggen, wat zou leiden tot een onterecht langdurig proces.
De officier van justitie stelde echter dat de verdachte niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat er een sepotbeslissing was genomen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er theoretisch een mogelijkheid was dat belanghebbenden een artikel 12-procedure zouden starten, deze mogelijkheid niet voldoende zwaarwegend was om het verzoek inhoudelijk te beoordelen. De rechtbank verklaarde de verdachte uiteindelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek, omdat de zaak met de sepotbeslissing was geëindigd en er geen belang meer was voor het afgeven van een eindezaaksverklaring.