In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Havensteder en [persoon A]. De eiseres, Stichting Havensteder, had een vordering ingesteld wegens huurachterstand van [persoon A], die huurt van Havensteder. De vordering betrof een bedrag van € 896,77, inclusief rente en kosten. Tijdens de procedure heeft Havensteder haar vordering echter ingetrokken, omdat zij erkende dat er geen huurachterstand was, mede door een eerdere betaling van [persoon A].
In reconventie heeft [persoon A] verschillende vorderingen ingesteld tegen Havensteder, waaronder schadevergoeding en het stoppen met valse meldingen bij de gemeente. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de vorderingen van [persoon A] niet toewijsbaar zijn. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Havensteder geen immateriële schadevergoeding hoeft te betalen, omdat er geen duidelijke grondslag voor de vordering was en Havensteder haar vordering had ingetrokken.
De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat Havensteder niet aansprakelijk is voor de energiekosten van [persoon A], omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De vordering tot het stoppen van valse meldingen bij de gemeente werd afgewezen, omdat Havensteder handelde in het belang van de huurder. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke onderbouwing van vorderingen in civiele procedures.