Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de e-mail van 4 november 2024 van verzoeker, waarin hij mededeelt dat hij de rechter wraakt;
- de e-mail van 6 november 2024 van verzoeker, waarin hij zijn wrakingsgronden vermeldt;
- de e-mail van de rechter aan de algemeen secretaris van de wrakingskamer van 6 november 2024;
- de e-mails in de periode van 7 november 2024 tot en met 21 november 2024 tussen de algemeen secretaris van de wrakingskamer en verzoeker.
2.De ontvankelijkheid van het verzoek
primairnogmaals op het standpunt gesteld dat hij in de wrakingsprocedure niet hoeft te worden bijgestaan door een advocaat en
subsidiairdat de in de cc van die e-mail meegenomen advocaat (mr. P. van de Kerkhof) zich stelt in de wrakingsprocedure. De algemeen secretaris van de wrakingskamer heeft mr. P. van de Kerkhof hierna verzocht om te bevestigen dat hij zich namens verzoeker stelt in de wrakingsprocedure. Die bevestiging is op dit moment nog steeds niet ontvangen. Verzoeker heeft in een e-mail van 21 november 2024 nog wel verzocht om over de verplichte procesvertegenwoordiging in een wrakingsprocedure een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad te stellen.