7.1.In de Beleidsregels heeft het college in artikel 5 beleid geformuleerd met betrekking tot het kwijtschelden van schulden. Daarin is – voor zover van belang – bepaald dat op verzoek van belanghebbende binnen de grenzen van artikel 58 Pw, geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan worden afgezien als:
a. de belanghebbende een verzoek om kwijtschelding doet, nadat belanghebbende gedurende 10 jaar volledig aan de aflossingsverplichtingen heeft voldaan;
b. de belanghebbende een verzoek om kwijtschelding doet, nadat belanghebbende gedurende 10 jaar weliswaar niet volledig aan de aflossingsverplichtingen heeft voldaan, maar een bedrag, overeenkomend met minimaal 80% van de restantvordering, in één keer heeft afgelost;
c. de belanghebbende voor vorderingen, die niet het gevolg zijn van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht een verzoek om kwijtschelding doet, nadat belanghebbende gedurende 5 jaar volledig aan de aflossingsverplichtingen heeft voldaan; de belanghebbende voor vorderingen, die niet het gevolg zijn van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, een verzoek om kwijtschelding doet nadat belanghebbende gedurende 5 jaar weliswaar niet volledig aan de aflossingsverplichtingen heeft voldaan, maar een bedrag, overeenkomend met minimaal 80% van de restantvordering, in één keer heeft afgelost;
d. de belanghebbende een beroep doet op de aanwezigheid van dringende redenen, en dit beroep gehonoreerd wordt.
8. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het beleid van het college de grenzen van de redelijke beleidstoepassing niet te buiten. Met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 9 november 2021 op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 oktober 2019, ROT 19/391 is vastgesteld dat de schulden waarvan eiseres kwijtschelding vraagt het gevolg zijn van een schending van de inlichtingenplicht. Eiseres heeft vanaf januari 2019 afgelost op de vorderingen van het college. De rechtbank constateert dat ten tijde van het verzoek om kwijtschelding nog geen 120 maandtermijnen op de vordering zijn afgelost, zodat het college terecht heeft geconcludeerd dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor kwijtschelding.
9. Het college heeft in het dossier en in het primaire besluit de vorderingen ‘fraudevorderingen’ genoemd, welke term ook wordt gebezigd in de in artikel 1 van de Beleidsregels weergegeven begripsbepalingen, toch maakt dit het oordeel niet anders. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college met klem benadrukt dat van opzet inderdaad geen sprake is en dat eiseres zich niet schuldig heeft gemaakt aan frauduleus handelen. De term fraude is in het geval van eiseres ongelukkig gekozen. In het bestreden besluit heeft het college de term fraudevordering ook niet meer gehanteerd, het gaat enkel en alleen om schending van de inlichtingenplicht. Het is ook niet in geschil dat de schulden zijn ontstaan omdat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. Het college heeft in het verweerschrift en tijdens de zitting nog toegelicht dat het standpunt van eiseres dat een termijn van vijf jaar moet worden toegepast, omdat de schending van de inlichtingenplicht niet verwijtbaar zou zijn, geen steun vindt in het beleid. Het is voor de toepassing van artikel 5 van de Beleidsregels namelijk niet van belang of sprake is van verwijtbaar handelen of niet. Ook valt niet in te zien op welke wijze maatwerk op grond van dit artikel mogelijk is. De rechtbank constateert dat eiseres niet gedurende 10 jaar volledig aan de aflossingsverplichtingen heeft voldaan. Eiseres voldoet dan ook niet aan de in de Beleidsregels gestelde voorwaarden voor kwijtschelding.
10. Bijzondere omstandigheden die tot gevolg hebben dat de gevolgen van de toepassing van de Beleidsregels door het college onevenredig zijn in verhouding tot de met die Beleidsregels te dienen doelen, zijn gesteld noch gebleken. De rechtbank constateert dat eiseres geen specifieke omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan van de Beleidsregels zou moeten worden afgeweken.
11. Op grond van artikel 58, achtste lid, van de Pw kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, waaronder de uitspraak van 28 november 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:2272), zijn dringende redenen slechts gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Degene die zich beroept op dringende redenen zal het bestaan van de gestelde dringende redenen aannemelijk moeten maken. 12. In het geval van eiseres is niet gebleken van dringende redenen op grond waarvan het college van de terugvordering had moeten afzien. Eiseres heeft niet gesteld noch aannemelijk gemaakt dat haar lichamelijke klachten het gevolg zijn van de terugvordering.
13. Tot slot blijkt uit het besluit voldoende dat het verzoek om kwijtschelding is afgewezen, omdat de vorderingen zijn ontstaan vanwege een schending van de inlichtingenplicht zodat gedurende tien jaar moet worden afgelost alvorens kan worden kwijtgescholden. Van een motiveringsgebrek is dan ook niet gebleken.