In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 19 januari 2024, gaat het om een geschil tussen [eiseres01] en [gedaagde01] over een huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte. [gedaagde01] huurt sinds 1 juni 2003 een bedrijfsruimte van [eiseres01], die sinds 1 februari 2012 de eigenaar is. [eiseres01] vordert ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van een huurachterstand van € 3.230,04, terwijl [gedaagde01] in reconventie huurkorting eist over de periode van april 2020 tot en met december 2021, als gevolg van coronamaatregelen.
De rechtbank oordeelt dat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst wordt afgewezen. De tekortkomingen die [eiseres01] aanvoert, zoals het niet naleven van openingstijden en het schenken van alcohol zonder vergunning, zijn niet van zodanig gewicht dat ontbinding gerechtvaardigd is. Wel wordt de vordering tot betaling van de huurachterstand toegewezen, omdat [gedaagde01] erkent dat er een achterstand is.
In reconventie wordt de huurkorting van € 10.467,06 toegewezen, omdat de rechtbank oordeelt dat de coronamaatregelen van invloed zijn geweest op de exploitatie van de bedrijfsruimte. De vordering tot schadevergoeding van [gedaagde01] wordt afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd is. De proceskosten worden gecompenseerd, en het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.