ECLI:NL:RBROT:2024:11956

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
C/10/687744 / HA RK 24-974
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek tegen rechter in huurgeschil

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam op 29 november 2024 een wrakingsverzoek toegewezen van twee verzoekers, wonende te Capelle aan den IJssel, tegen mr. V.F. Milders, de rechter in een civiele huurzaak. De verzoekers voerden aan dat de rechter hen de objectief gerechtvaardigde vrees heeft gewekt dat hij vooringenomen was. Dit werd onderbouwd met verschillende incidenten tijdens de mondelinge behandeling van de hoofdzaak, waaronder stemverheffing door de rechter en een misprijzende houding ten opzichte van de verzoekers. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet de neutrale en onbevooroordeelde houding had aangenomen die van een rechter verwacht mag worden. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoekers aangevoerde omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleverden voor de vrees van vooringenomenheid, en dat deze vrees objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer benadrukte het belang van een positief zittingsklimaat en de noodzaak voor een rechter om onpartijdig te blijven, wat in deze situatie niet het geval was. De beslissing om het wrakingsverzoek toe te wijzen werd unaniem genomen door de meervoudige wrakingskamer.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
zaak- en rekestnummer: C/10/687744 / HA RK 24-974
Beslissing van 29 november 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van

1.[verzoeker 1],

2. [verzoeker 2],
wonende te Capelle aan den IJssel,
hierna te noemen: verzoekers,
gemachtigde mr. J. Wind, advocaat te Rotterdam,
strekkende tot de wraking van
mr. V.F. Milders,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de civiele zaak met zaak- en rolnummer 10833928 CV EXPL 23-32828 (‘de hoofdzaak’). De hoofdzaak betreft een huurgeschil tussen [naam 1] en [naam 2] als eisers en verzoekers als gedaagden. Het dossier van de hoofdzaak is ter beschikking gesteld aan de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoekers van 16 oktober 2024; en
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 11 november 2024.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek zijn verschenen:
  • [verzoeker 1] (‘[verzoeker 1]’) en de hiervoor genoemde gemachtigde van verzoekers; en
  • de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoekers zijn van mening dat de rechter bij hen de objectief gerechtvaardigde vrees heeft gewekt dat hij tegenover verzoekers vooringenomenheid koestert en daarom wraken zij de rechter. Aan het wrakingsverzoek hebben verzoekers – zakelijk
weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
2.1.1.
Vrij snel na het begin van de mondelinge behandeling van de hoofdzaak maakte de rechter zichtbaar morrend aan [verzoeker 1] duidelijk dat hij er geen enkele zin in had om een vonnis te schrijven in de zaak.
2.1.2.
Vervolgens liet de rechter de namens verzoekers ingediende (lijvige) conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, demonstratief in één hand boven zijn dossier bungelen, terwijl de rechter [verzoeker 1] misprijzend aankeek en vervolgens op bijpassende toon de tegenvorderingen aanwees als proceshandelingen die hem niet bevielen.
2.1.3.
De rechter vroeg [verzoeker 1] ook waarom hij het pand (waarin het gehuurde zich bevindt waar het in de hoofdzaak over gaat) niet verkoopt, wat eerder een aanbeveling was dan een vraag. Deze vraag kunnen verzoekers niet los zien van de door de rechter getoonde en geuite tegenzin tegen de hoofdzaak en tegen [verzoeker 1]/verzoekers. Bij verkoop van het pand zou er misschien niets of minder voor de rechter overblijven om over te oordelen en dat leek de rechter wel te bevallen, althans zo kwam dat op [verzoeker 1] over. Hoe dan ook is de verkoop van het pand geen inzet van de hoofdzaak en daarmee irrelevant. Dat de rechter de verkoop van het pand (in de inlichtingenfase van de mondelinge behandeling van de hoofdzaak) zelf opbracht, past niet bij de lijdelijke rol van de rechter en heeft bij [verzoeker 1] een diep onbehagelijk gevoel veroorzaakt.
2.1.4.
Tevens stelt [verzoeker 1] dat de rechter tegen hem uit zijn slof is geschoten. Niet alleen liet de rechter [verzoeker 1] op enig moment met stemverheffing weten dat door [verzoeker 1] gebruikte beeldspraak hem niet beviel, maar toen [verzoeker 1] later zei dat hij “
zich verkracht had gevoeld” (doordat hij kort voor het betreden van het vliegtuig om op vakantie te gaan vernam dat eisers in de hoofdzaak waren begonnen met een verbouwing van het gehuurde, waarin hun restaurant is gevestigd, met welke verbouwing [verzoeker 1] niet had ingestemd) heeft de rechter [verzoeker 1] schreeuwend (“
!!!”) toegediend dat [verzoeker 1] niet weet hoe het is om te worden verkracht, dat hij verkeerde taal gebruikte en dat hij op zijn taal moest letten. Een rechter hoort niet tegen een partij te schreeuwen. Dat is geen magistratelijk gedrag, aldus [verzoeker 1].
2.1.5.
De mondelinge behandeling van de hoofdzaak heeft ongeveer 2,5 uur geduurd. Van die tijd is een groot deel opgegaan aan de vorderingen in conventie. Onder normale omstandigheden zou dat geen punt hoeven te zijn, maar de omstandigheden zijn volgens [verzoeker 1] in dit geval niet normaal. Bovendien was de rechter er resoluut over dat de door verzoekers gehekelde verbouwing van het gehuurde voor hem geen thema is, en dat de door verzoekers in reconventie gevorderde beëindiging van de huurovereenkomst er niet komt. Ook daarvoor geldt dat het onder normale omstandigheden geen punt hoeft te zijn dat een rechter een voorschot neemt op de afloop van de zaak, maar ook in dit verband geldt dat de omstandigheden niet normaal zijn vanwege de door de rechter gekozen bejegening van [verzoeker 1].
2.2.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd. Die reactie houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in.
2.2.1.
Het wrakingsverzoek verbaast de rechter, omdat hij het beeld dat daarin wordt geschetst van de wijze waarop de mondelinge behandeling van de hoofdzaak is ervaren, moeilijk kan rijmen met de houding van [verzoeker 1] en het optreden van zijn gemachtigde. De rechter kan niet ontkennen dat het er zo nu en dan stevig aan toe ging in het gesprek tussen hem en [verzoeker 1], maar zowel [verzoeker 1] als zijn gemachtigde hebben hem niet de indruk gegeven dat dit aanleiding zou zijn voor een wrakingsverzoek. De toon van het wrakingsverzoek komt verder nogal aanmatigend over op de rechter.
2.2.2.
De reconventionele vorderingen van [verzoeker 1] wekten enige verbazing bij de rechter, omdat daaraan omstandigheden ten grondslag waren gelegd die al jaren geleden hadden plaatsgevonden en blijkbaar nooit eerder aanleiding waren geweest voor het starten van een procedure. Het klopt dan ook wel dat de rechter tamelijk kritisch was tegen [verzoeker 1] over de vorderingen in reconventie, maar [verzoeker 1] wekte niet de indruk dat die kritische houding hem ervan weerhield naar voren te brengen of te kunnen brengen wat hij vond van de situatie en hoe hij zich daarbij voelde. [verzoeker 1] maakte duidelijk dat het hem emotioneel hoog zat en hij was nadrukkelijk aanwezig, zodanig dat de rechter op enig moment aanleiding zag om hem te verzoeken zijn mond te houden en te luisteren.
2.2.3.
De manier waarop [verzoeker 1] zijn ervaringen en gevoelens kenbaar maakte, ging de rechter in één geval te ver. Toen [verzoeker 1] namelijk zei dat hij zich verkracht voelde door het handelen van de huurders heeft de rechter mogelijk met stemverheffing duidelijk gemaakt dat dat een buitengewoon ongepaste vergelijking is, die [verzoeker 1] beter achterwege kon laten. Daarop reageerde [verzoeker 1] door te zeggen dat hij zich werkelijk zo voelde, waarna de rechter heeft gezegd dat [verzoeker 1] helemaal niet wist hoe dat voelde. [verzoeker 1] heeft hier na afloop van de zitting zijn excuses voor aangeboden.
2.2.4.
De rechter herkent zich er niet in dat hij de indruk zou hebben gewekt dat hij geen zin had om een vonnis te schrijven. De rechter heeft wel aan partijen (en dus niet alleen aan [verzoeker 1]) duidelijk gemaakt dat gelet op de voorgeschiedenis tussen partijen, een vonnis geen oplossing zal bieden voor de dieperliggende conflicten en de moeizame verstandhouding tussen [verzoeker 1] als verhuurder aan de ene kant en eisers in de hoofdzaak als huurders aan de andere kant. Dat begrepen partijen ook. De vraag aan [verzoeker 1] over de verkoop van het pand moet worden gezien als een gedachte voor een meer definitieve oplossing en ging ook niet verder dan dat. De rechter kan in zijn herinnering niet plaatsen dat [verzoeker 1] geschokt was door die vraag, vooral niet omdat de rechter de huurders ook heeft gevraagd of beëindiging van de huurovereenkomst iets is waarover zij hebben nagedacht. De suggestie dat de verkoop eerder een aanbeveling was, omdat dat de rechter wel goed zou uitkomen, zodat hij geen vonnis hoefde te schrijven, staat ver van de rechter af.

3.De beoordeling

3.1.
De wrakingsgronden hebben betrekking op de gang van zaken tijdens de behandeling van de hoofdzaak. De wrakingskamer merkt allereerst op dat zij, ondanks dat daarom is gevraagd, niet de beschikking heeft gekregen over een proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 14 oktober 2024. Er is enkel een proces-verbaal overgelegd waarin de procesafspraak is vastgelegd, maar daaruit blijkt niet hoe het verloop van de zitting is geweest.
3.2.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in het geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.3.
De omstandigheden die verzoekers hebben aangevoerd bieden geen aanwijzing voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.4.
Vervolgens moet worden onderzocht of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, toch een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekers geuite vrees dat de rechter tegenover hen een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoekers van belang, maar deze is niet doorslaggevend. De wrakingskamer overweegt het navolgende.
3.5.
Vooropgesteld wordt dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling een regiefunctie heeft. Die regiefunctie houdt onder andere in dat het aan de rechter is om te bepalen hoe de mondelinge behandeling verloopt, welke onderwerpen worden besproken, welke (kritische) vragen er worden gesteld en wanneer de discussie over bepaalde punten wordt afgerond. Verder is het ook aan de rechter om de orde tijdens de mondelinge behandeling te bewaken en om zo nodig maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de orde wordt hersteld, ook als die maatregelen op een partij vervelend overkomen.
3.6.
Dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling van de hoofdzaak meer aandacht zou hebben besteed aan de vorderingen in conventie dan aan de vorderingen in reconventie, kritische vragen aan (de gemachtigde van) [verzoeker 1] heeft gesteld en dat de rechter op bepaalde discussiepunten langer is doorgegaan dan volgens verzoekers nodig was, zijn allemaal zaken die vallen onder de regiefunctie van de rechter en die in zijn algemeenheid niet tot de conclusie kunnen leiden dat de door verzoekers geuite vrees dat de rechter tegenover hen een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. Dit geldt ook voor het feit dat de rechter [verzoeker 1] op enig moment heeft gezegd dat hij zijn mond moest houden en moest luisteren. Tot slot vormt ook de omstandigheid dat een discussie tussen de rechter en (de gemachtigde van) [verzoeker 1] er stevig aan toe ging niet zonder meer een rechtvaardiging voor de vrees dat de rechter tegenover verzoekers een vooringenomenheid koestert. Echter, in dit concrete geval weegt de wrakingskamer deze zaken anders vanwege het navolgende.
3.7.
De rechter heeft in de eerste plaats niet weersproken dat hij tijdens de mondelinge behandeling van de hoofdzaak met stemverheffing duidelijk heeft gemaakt dat hij een door [verzoeker 1] gemaakte vergelijking, van de hartpatiënt bij wie de arts de prioriteit geeft aan het knippen van de teennagels, ongepast vond. Ook heeft de rechter met stemverheffing aan [verzoeker 1] laten weten dat hij niet gediend was van het gebruik van het woord “verkrachten”. Het met stemverheffing toespreken van een partij draagt objectief niet bij aan een positief zittingsklimaat, in die zin dat beide partijen zich uitgenodigd voelen om hun standpunt naar voren te brengen en om met de rechter in gesprek te gaan. Dat er enige noodzaak of aanleiding was voor die stemverheffing is de wrakingskamer niet gebleken, terwijl het de verantwoordelijkheid is van een rechter om – wanneer dat redelijkerwijs mogelijk is – voor zo’n positief zittingsklimaat zorg te dragen.
3.8.
Voorts lijkt het verwijt terecht te zijn gemaakt, dat de rechter aan het begin van de zitting de namens verzoekers ingediende (lijvige) conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie demonstratief in één hand boven zijn dossier heeft laten bungelen, terwijl de rechter [verzoeker 1] misprijzend aankeek en vervolgens op bijpassende toon de tegenvorderingen van verzoekers aanwees als proceshandelingen die hem niet bevielen. Deze gang van zaken is namelijk door de rechter niet weersproken. Een dergelijke handelwijze zet te gemakkelijk een toon die objectief gezien niet aansluit bij wat een partij van de rechter die zijn zaak behandelt mag verwachten, en die niet bijdraagt aan een positief zittingsklimaat, waarbij beide partijen zich gehoord zullen voelen en een rechter tegenover zich zien die onbevooroordeeld naar de zaak kijkt en open staat voor de standpunten van beide partijen.
3.9.
Tenslotte, en dit is zwaarwegend, heeft de wrakingskamer uit de reactie van de rechter op het wrakingsverzoek afgeleid dat hij zich in het geheel niet lijkt te herkennen in hoe [verzoeker 1] en zijn gemachtigde de zitting hebben beleefd, zodat er sprake is van een onoverbrugbare discrepantie in die beleving terwijl de beleving aan de kant van verzoekers niet onlogisch of onbegrijpelijk is. Daarbij komt dat de wrakingskamer tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek constateerde dat de rechter tegenover [verzoeker 1] en zijn gemachtigde een boze indruk maakte, en op enig moment op een boze toon tegen de gemachtigde van [verzoeker 1] zei: “
dan weet u hoe ik daarover denk”. Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek bleek de rechter het de gemachtigde van [verzoeker 1] kwalijk te nemen dat de gemachtigde op rechtspraak.nl een onderzoek had ingesteld naar de wrakingsverzoeken tegen, en de verschoningsverzoeken van, de rechter. Daarbij gaf de rechter te kennen dat hij door die handelwijze van de gemachtigde – zeker omdat deze contact had opgenomen met de gemachtigde in een van de zaken, waarin de rechter zelf een verschoningsverzoek had gedaan – geschokt was.
De toon en de uitingen van de rechter richting (de gemachtigde van) verzoekers kunnen niet anders dan bijdragen aan het gevoel van verzoekers, dat zij in de rechter geen onafhankelijke derde vinden die met een objectieve blik hun zaak beoordeelt, maar eerder een tegenstander.
3.10.
De wrakingskamer is gelet op het voorgaande van oordeel dat in dit concrete geval de door verzoekers aangevoerde en aannemelijk geworden omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat hun vrees, dat de rechter tegenover hen een vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is.
3.11.
De conclusie is dat het wrakingsverzoek wordt toegewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking toe.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels, voorzitter, mr. M. de Geus en mr. M.G.L. de Vette, rechters, in aanwezigheid van mr. R.W.H. van Rijkom, griffier, en is bij afwezigheid van de voorzitter door de oudste rechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2024.
de griffier de oudste rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.