ECLI:NL:RBROT:2024:11933

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
ROT 24/5361
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres in het kader van de Wet WIA na herbeoordeling door het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F. Bovenberg, en het UWV, vertegenwoordigd door mr. T. Rook. Eiseres had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van het UWV, waarin haar arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 55% tot 65% per 28 april 2022. Eiseres betwistte de medische beoordeling en stelde dat er sprake was van een zorgvuldigheidsgebrek in de beoordeling van haar situatie, met name met betrekking tot een peesontsteking en de gevolgen van haar psychische klachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV ten onrechte de datum van 2 juni 2021 niet als datum in geding heeft gehanteerd, wat leidde tot een gegrondverklaring van het beroep. De rechtbank oordeelde dat het UWV de arbeidsongeschiktheid van eiseres op beide data in geding (2 juni 2021 en 28 april 2022) terecht had vastgesteld, maar dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid. De rechtbank heeft het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5361

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F. Bovenberg),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. T. Rook).

Inleiding

Met het besluit van 28 september 2022 (het primaire besluit) heeft het UWV de aan eiseres op grond van de Wet WIA [1] toegekende uitkering ongewijzigd voortgezet, omdat haar mogelijkheden om te werken niet zijn gewijzigd.
Met het besluit van 19 april 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiseres is het UWV bij dat besluit gebleven: eiseres blijft per 28 april 2022 voor 55% tot 65% arbeidsongeschikt.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en medisch stukken ingediend.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift, met als bijlagen een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 juli 2024, een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 juli 2024, een rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 14 augustus 2024 en een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 augustus 2024.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld door haar zus [persoon A] en bijgestaan door haar gemachtigde, en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres, laatstelijk werkzaam als senior consultant, heeft zich op 25 januari 2018 ziekgemeld voor dit werk. Zij heeft op 4 november 2019 een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd.
1.1.
In het kader van de beoordeling van deze aanvraag heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft eiseres op 18 december 2019 gezien op het spreekuur en op 20 december 2019 een FML opgesteld, die geldig is vanaf 18 december 2019. Daarin zijn beperkingen opgenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden.
De arbeidsdeskundige heeft in de rapportage van 13 januari 2020, met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiseres, geconcludeerd dat eiseres niet geschikt is voor het verrichten van haar eigen werk, maar wel voor de geduide functies Administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (SBC-code 532040), Productieplanner, werkvoorbereider (administratief) (SBC-code 513010) en Medewerker personeelszaken, loonadministratie (SBC-code 515090) en aanvullend voor de functies Archiefmedewerker (SBC-code 315132) en Administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100). Het loon dat met de middelste van de drie eerstgenoemde functies (de zogeheten mediaanfunctie) verdiend kan worden, ligt 56,85% lager dan het loon dat eiseres met haar eigen werk zou kunnen verdienen (het maatmaninkomen). Met het besluit van
14 januari 2020 is vervolgens aan eiseres met ingang van 23 januari 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering [2] toegekend op grond van de Wet WIA.
1.2.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 januari 2020. In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep twee functies laten vervallen en is het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres gewijzigd naar 60,18%. Met het besluit van 29 juli 2020 is het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en is geoordeeld dat zij vanaf 23 januari 2020 recht heeft op een WGA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 60,18%. De WGA-uitkering van eiseres wordt per 23 augustus 2021 gewijzigd in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
2. Op 2 juni 2021 is namens de ex-werkgever een herbeoordeling aangevraagd. De ex-werkgever is eigen risicodrager voor de WGA-uitkering.
2.1.
In het kader van deze herbeoordeling heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft eiseres op 28 april 2022 op het spreekuur gezien. In de rapportage van 21 september 2022 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat de benutbare mogelijkheden van eiseres niet zijn gewijzigd ten opzichte van de FML van 20 december 2019. Vervolgens heeft het UWV het primaire besluit genomen.
2.2.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 15 april 2024 geconcludeerd dat de ingebrachte bezwaren niet leiden tot aanpassing van het door de primaire verzekeringsarts ingenomen standpunt, zodat terecht is gesteld dat de benutbare mogelijkheden per 28 april 2022 niet zijn gewijzigd ten opzichte van de FML van 20 december 2019. Vervolgens heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Standpunt eiseres

3. In beroep voert eiseres aan dat sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek in de medische beoordeling. Zo stelt eiseres dat het onderzoek gebaseerd is op summiere en onvoldoende informatie van de huisarts, waarbij het op de weg van de verzekeringsarts bezwaar en beroep had gelegen om nadere informatie in te winnen om tot een gedegen heroverweging te komen. Ook ten aanzien van de peesontsteking is een onvoldoende zorgvuldige onderbouwing opgenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiseres verwijst daarbij naar een brief van de orthopedisch chirurg van 21 september 2021, waaruit blijkt dat sprake is van een peesontsteking aan de rechterarm. Uit deze informatie volgt dat eiseres ten tijde van het spreekuur al zes maanden met deze klachten liep, waardoor volgens haar een medisch substraat bestaat om hier per 2 juni 2021 verdergaande beperkingen voor op te nemen. Volgens eiseres wordt ook van een verkeerde datum in geding uitgegaan. Dit zou 2 juni 2021 moeten zijn, omdat dit de datum van de aanvraag van de herbeoordeling is. Eiseres meent verder dat ten onrechte geen urenbeperking is opgenomen in de FML. Volgens haar was zowel op 2 juni 2021 als tijdens het spreekuur van 28 april 2022 sprake van ernstige energetische beperkingen en worden deze onvoldoende onderkend. Bij eiseres is in het bijzonder sprake van verminderde mogelijkheden tot recuperatie als gevolg van een slechte nachtrust door haar psychische en lichamelijke beperkingen. Eiseres verwijst in dit kader naar de brief van PsyQ van 7 december 2021, waaruit volgt dat zij rond januari 2021 is begonnen met traumabehandeling middels EMDR. Daarnaast is het aannemelijk dat de deconditionering het gevolg is geweest van de aandoening en de behandeling daarvan. De behandeling kostte eiseres veel energie, waardoor zij ook meer lichamelijke klachten kreeg. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de overwegingen over de deconditionering ook niet gebaseerd op informatie van haar behandelaren. Door de intensieve behandeling meent eiseres dat ook sprake was van een verminderde beschikbaarheid. Deze behandeling vond op één dag in de week plaats, op die dag kon zij dan ook geen arbeidsprestatie leveren.
Ter zitting heeft eiseres de rechtbank nog verzocht om een onafhankelijke deskundige, te weten een verzekeringsarts, te benoemen.

Toepasselijke wet- en regelgeving

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank constateert dat het UWV ten onrechte de datum van 2 juni 2021 niet als datum in geding heeft gehanteerd. Deze beroepsgrond slaagt. Het UWV heeft in bezwaar immers de datum van het spreekuur (28 april 2022) als zijnde datum in geding gehanteerd en de datum van de aanvraag voor de herbeoordeling door de ex-werkgever (2 juni 2021) daarbij buiten beschouwing gelaten. Het UWV heeft ter zitting toegelicht dat deze werkwijze eerder werd gehanteerd, omdat de datum van de aanvraag om herbeoordeling en de datum van het spreekuur elkaar altijd snel opvolgden. In dit geval heeft er als gevolg van het artsentekort echter elf maanden tussen de aanvraag en het spreekuur gezeten. Het UWV heeft daarom in beroep ook een beoordeling per 2 juni 2021 laten plaatsvinden en dit gebrek daarmee hersteld. Gelet op het voorgaande wordt in deze procedure daarom uitgegaan van twee beoordelingsdata en dus twee data in geding, te weten 2 juni 2021 en 28 april 2022.
6. Zoals gezegd is in beroep een nieuw verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek uitgevoerd die zien op de datum in geding van 2 juni 2021. Daarnaast heeft de verzekeringsgeneeskundige bezwaar en beroep op 26 juli 2024 een nieuwe FML opgesteld, die geldig is vanaf 2 juni 2021. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 14 augustus 2024 een beoordeling uitgevoerd per de datum in geding van
2 juni 2021. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres daarbij vastgesteld op 55,07%. In diezelfde rapportage heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nog eens de beoordeling per datum in geding van 28 april 2022 uitgevoerd en het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres daarbij vastgesteld op 56,22%.
7. Op grond van het voorgaande dient de rechtbank dan ook te beoordelen of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres zowel op 2 juni 2021 als op 28 april 2022 terecht heeft vastgesteld tussen 55 en 65%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de (overig) aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het UWV de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiseres, rekening houdend met deze beperkingen, in staat kan worden geacht de aan haar voorgehouden functies te verrichten.
8. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossieronderzoek, een anamnese, psychisch onderzoek door de verzekeringsarts, aanvullend medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat wat is gesteld in het bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting van 12 maart 2024 en studie van de informatie van de behandelend sector. Gelet hierop heeft het medisch onderzoek naar het oordeel van de rechtbank op zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De stelling van eiseres dat het UWV nadere informatie had moeten opvragen bij haar huisarts leidt niet tot een ander oordeel. In bezwaar heeft het UWV immers informatie bij de huisarts van eiseres opgevraagd en kenbaar in het bestreden besluit meegewogen. In de rapportage van 26 juli 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog overwogen dat eiseres in beroep geen objectieve gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat de brief van de huisarts een onvoldoende beeld geeft van haar medische situatie. Daarnaast blijkt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [3] (de Raad) dat een verzekeringsarts in beginsel op zijn eigen oordeel mag varen. Het benaderen van de behandelend sector is alleen aangewezen in die gevallen waarin een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of als een betrokkene stelt dat de behandelend artsen een beredeneerd afwijkend standpunt hebben over de beperkingen. Die situatie heeft zich hier niet voorgedaan.
9. De rechtbank ziet in wat eiseres in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding om het medisch oordeel voor onjuist te houden. Hierbij is van belang dat het in de systematiek van de Wet WIA niet gaat om de medische klachten van eiseres als zodanig of om de door haar ervaren beperkingen, maar om objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van (passende) arbeid. Het is daarbij de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts om op grond van de beschikbare medische gegevens de beperkingen tot het verrichten van arbeid vast te stellen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig of onjuist beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres en dat per beide data in geding meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. In de rapportage van 26 juli 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat de primaire verzekeringsarts in het medisch onderzoeksverslag van 21 september 2022 terecht heeft vastgesteld dat de benutbare mogelijkheden van eiseres niet zijn gewijzigd, omdat niet is gebleken dat de klachten medisch objectief zijn veranderd sinds het einde van de wachttijd, zijnde 23 januari 2020.
Ten aanzien van de peesontsteking van eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat deze pas na 28 april 2022 voor het eerst naar voren is gekomen, terwijl bij het lichamelijk onderzoek in bezwaar sprake was van een goede kracht en beweeglijkheid van beide armen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er dan ook onvoldoende grond voor aanvullende beperkingen in de FML wegens een peesontsteking. Daar komt bij dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 28 augustus 2024 gemotiveerd heeft toegelicht dat de in beroep overgelegde brief van de orthopedisch chirurg van 21 september 2021 dit niet anders maakt. Uit deze brief blijkt weliswaar dat rechts een epicondylitis lateralis is vastgesteld, dit geeft echter geen aanleiding om beperkingen aan de FML toe te voegen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt daarbij dat in de FML grote krachtinspanningen met de armen (zoals tillen, dragen, duwen en trekken) al beperkt zijn en dat bij epicondylitis lateralis geen contra-indicatie bestaat voor bewegen omdat dit, ondanks dat hierbij pijn kan optreden, de genezing niet vertraagt.
Met betrekking tot de urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 26 juli 2024 gemotiveerd toegelicht waarom er onvoldoende grond is voor een beperking van de duurbelastbaarheid op energetisch gronden. Uit de brief van PsyQ van 7 december 2021 blijkt dat bij eiseres PTSS is vastgesteld, waarvoor behandeling door middel van EMDR en door middel van een medicatietraject heeft plaatsvonden. Er blijkt echter niet dat sprake was van een verslechterd energieniveau tijdens of na deze behandelperiode. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is wel gebleken dat de medicatie een positieve invloed had op het slapen, het functioneren verbeterde echter niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat dit kan worden verklaard worden door gedrag (hieronder valt deconditionering). Iemand die ’s nachts slecht slaapt, kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel een goede slaaphygiëne aanhouden. Onder slaaphygiëne valt het elke dag op dezelfde tijd opstaan en naar bed gaan, overdag actief zijn en bewegen en niet meer tijd in bed liggen dan de daadwerkelijke slaapbehoefte. Uit het dagverhaal van eiseres blijkt dat zij geen idee heeft hoe laat zij opstaat, waardoor het niet aannemelijk is dat dit een vaste tijd is. Daarnaast blijkt dat eiseres langer in bed ligt dan haar daadwerkelijke slaapbehoefte en dat er nauwelijks activiteit of beweging is, terwijl wel sprake is van veel liggen (deconditionering) waardoor het volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep logisch is dat er dan ’s nachts onvoldoende slaapdruk is om goed te kunnen slapen. Verder blijkt uit de brief van PsyQ dat de klachten van eiseres deels in stand worden gehouden doordat allerlei taken uit handen werden genomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert voorts dat de genoemde traumabehandeling doorgaans weinig tijdrovend is en dat fulltime werken mogelijk is. In beroep zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen objectieve gegevens overgelegd waaruit blijkt dat de behandeling voor eiseres dusdanig tijdrovend was dat hiervoor een beperking van de duurbelastbaarheid wegens verminderde beschikbaarheid dient te worden aangegeven.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres ook geen stukken heeft overgelegd op grond waarvan aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep moet worden getwijfeld. Gelet op het voorgaande bestaat voor de rechtbank ook geen aanleiding om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen. Eiseres is in de gelegenheid geweest om zelf nadere medische stukken in te brengen, heeft dit ook gedaan en deze medische stukken zijn vervolgens ook bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek betrokken.
10. Uit het voorgaande volgt dat het UWV de beperkingen van eiseres terecht heeft vastgesteld. Nu het UWV de belastbaarheid van eiseres juist heeft vastgesteld en eiseres in beroep geen specifieke gronden heeft ingediend die zien op de arbeidsdeskundige beoordeling, is er geen reden om aan te nemen dat de geduide functies niet geschikt zouden zijn voor eiseres. Vergelijking van het inkomen dat eiseres in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat zij in haar eigen werk zou hebben verdiend als zij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 55,07% op 2 juni 2021 en 56,22% op 28 april 2022. Het UWV heeft terecht de arbeidsongeschiktheid van eiseres op de beide data in geding op deze percentages vastgesteld.
11. De rechtbank is van oordeel dat, omdat het UWV pas in de beroepsfase de medische situatie van eiseres op 2 juni 2021 heeft beoordeeld, zoals onder 5 al is overwogen, het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet voldoende is gemotiveerd zodat dit besluit dus in strijd met artikel 3:2, eerste lid, en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet wel aanleiding om de rechtgevolgen van het bestreden besluit op grond van artikel 8:72, derde lid en onder a van de Awb in stand te laten. Het UWV heeft dit gebrek immers hersteld en eiseres heeft zich hier ook in voldoende mate over kunnen uitlaten.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV het door eiseres betaalde griffierecht van € 51,- aan haar vergoeden.
13. De rechtbank veroordeelt het UWV ook in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het UWV aan eiseres het betaalde griffierecht van € 51,- vergoedt;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. L.A. van der Velden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Voetnoten

1.Wet WIA staat voor Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.WGA-uitkering staat voor werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 3 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:567.