ECLI:NL:RBROT:2024:11900

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
11281583 VZ VERZ 24-7719
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst tijdens proeftijd met ontbindende voorwaarde

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam geoordeeld over de beëindiging van een arbeidsovereenkomst tijdens de proeftijd. De verzoekster, werkneemster, had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van zeven maanden en was op 22 juli 2024 in dienst getreden als juridisch medewerker. Op 8 augustus 2024 heeft de werkgever, InPublic B.V., de arbeidsovereenkomst per direct opgezegd met een beroep op de proeftijd. Na protest van de werkneemster heeft de werkgever het ontslag ingetrokken, maar de arbeidsovereenkomst eindigde uiteindelijk op 30 september 2024 omdat de werkneemster niet de vereiste Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) had overgelegd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd en dat de verzoeken van de werkneemster tot wedertewerkstelling, loonbetaling en schadevergoeding zijn afgewezen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkneemster de proceskosten moet betalen, omdat zij ongelijk heeft gekregen in deze procedure. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11281583 VZ VERZ 24-7719
datum uitspraak: 29 november 2024
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoekster],
woonplaats: [woonplaats] ,
verzoekster,
die zelf procedeert,
tegen
InPublic B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. E.M.Y. Sørensen.
De partijen worden hierna ‘werkneemster’ en ‘werkgever’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
- het verzoekschrift en het aangepaste verzoekschrift van werkneemster (ontvangen
26 augustus 2024), met bijlagen;
  • het verweerschrift van werkgever, met bijlagen;
  • de e-mails van werkneemster, met aanvullende bijlagen;
  • de e-mail van werkgever, met aanvullende bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van werkgever.
1.2.
Op 24 oktober 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken met [persoon A] (HR manager) voor werkgever met mr. Sørensen. Werkneemster is met kennisgeving niet verschenen.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
De verzoeken van werkneemster worden afgewezen. Geoordeeld wordt dat een arbeidsovereenkomst met een proeftijd is overeengekomen, die binnen die proeftijd rechtsgeldig is opgezegd. Nadat werkneemster tegen dat ontslag had geprotesteerd heeft werkgever met instemming van werkneemster het proeftijdontslag ingetrokken. Vervolgens is de arbeidsovereenkomst alsnog van rechtswege geëindigd, omdat werkgever een beroep heeft gedaan op de ontbindende voorwaarde dat werkneemster uiterlijk op 30 september 2024 een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) moest overleggen. De verzoeken tot (primair) wedertewerkstelling en loonbetaling of (subsidiair) toekenning van een vergoeding in verband met onregelmatige opzegging, transitievergoeding en een billijke vergoeding worden afgewezen. Dat lot treft ook de nevenverzoeken en het verzoek om werkgever te veroordelen tot schadevergoeding.
Wat is er gebeurd?
2.2.
Op grond van een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van zeven maanden is werkneemster op 22 juli 2024 bij werkgever in dienst getreden in de functie van juridisch medewerker.
2.3.
Op 8 augustus 2024 heeft werkgever de arbeidsovereenkomst per direct opgezegd, met een beroep op een overeengekomen proeftijd. Na protest van werkneemster tegen dat proeftijdontslag heeft werkgever met instemming van werkneemster het proeftijdontslag ingetrokken en de loonbetaling hervat. Werkneemster heeft zich ziek gemeld en niet meer gewerkt. Vervolgens is de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig geëindigd met ingang van 30 september 2024, omdat werkgever een beroep heeft gedaan op de ontbindende voorwaarde dat werkneemster uiterlijk op die datum een VOG moest overleggen.
2.4.
Werkneemster is het niet eens met het beëindigen van haar arbeidsovereenkomst. Op de stellingen en verweren van partijen over en weer zal hierna voor zover van belang nader worden ingegaan.
Wat vindt de kantonrechter?
Geldig proeftijd ontslag
2.5.
Uit de overgelegde processtukken blijkt dat het proeftijdontslag door werkgever is ingetrokken en dat werkneemster hiermee heeft ingestemd. In haar e-mail van 9 september 2024 kiest werkneemster voor voortzetting van haar dienstverband. Omdat werkneemster een groot deel van haar verzoeken en stellingen baseert op haar standpunt dat geen sprake is geweest van een rechtsgeldig proeftijdontslag (en zij als gevolg daarvan schade heeft geleden), zal de kantonrechter toch eerst het proeftijdontslag beoordelen. De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een geldig proeftijdontslag.
2.6.
Het standpunt van werkneemster dat partijen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst geen proeftijd zijn overeengekomen, althans dat het beding niet geldig / nietig is, is onderbouwd weersproken door werkgever. Het verweer vindt steun in de op schrift gestelde arbeidsovereenkomst die werkneemster zelf heeft overgelegd. Weliswaar is deze arbeidsovereenkomst niet ondertekend, maar vast staat dat werkneemster voorafgaand aan haar indiensttreding die arbeidsovereenkomst heeft ontvangen en aan het werk is gegaan, zonder daartegen te protesteren. In artikel 2.4 van de schriftelijke arbeidsovereenkomst staat dat de eerste maand na aanvang geldt als proeftijd en dat beide partijen gedurende de proeftijd de bevoegdheid hebben om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen. Op de laatste pagina staat vermeld dat het stuk is opgemaakt en ondertekend op 18 juli 2024. Daaronder staat de handtekening van [persoon B] namens Werkgever B.V. Het verweer vindt verder steun in de mail van werkgever van 19 juli 2024 met het verzoek aan werkneemster om de arbeidsovereenkomst digitaal te ondertekenen via Docusign. De mail is door werkneemster ontvangen en naar aanleiding daarvan heeft op 1 augustus 2024 nog overleg tussen partijen plaatsgevonden, waarbij werkneemster geen bezwaar heeft gemaakt tegen het proeftijd beding, aldus werkgever. Werkneemster heeft dit niet weersproken. Gelet hierop is het opstellen van de schriftelijke arbeidsovereenkomst met het proeftijd beding en het verzoek om deze te ondertekenen dus al gebeurd vóór aanvang van het dienstverband op 22 juli 2024. Dat partijen wel degelijk een proeftijd zijn overeengekomen vindt bovendien verder steun in de mail van werkneemster aan werkgever van 1 augustus 2024, waarin zij schrijft:
“Fijn dat je in verband met onze verbouwplannen mij na de proefperiode op 13 augustus (indien wij net elkaar doorgaan) een werkgeversverklaring met intentieverklaring zal verstrekken. Dat maakt dat ik nu wel overweeg te ondertekenen (…).”
2.7.
Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van een nietig proeftijdbeding. Integendeel. Het is een geldig beding. Naast dat het is overeengekomen en op schrift is gesteld weegt daarbij mee dat de proeftijd voor beide partijen gelijk is en dat een proeftijd van een maand mogelijk is bij een arbeidsovereenkomst voor de duur van zeven maanden.
2.8.
Dat werkneemster de arbeidsovereenkomst niet ondertekend heeft, maakt in de gegeven omstandigheden niet uit. Naast dat uit het voorgaande duidelijk blijkt dat partijen een proeftijd hebben afgesproken, die door werkgever in de schriftelijke arbeidsovereenkomst is vastgelegd, heeft werkgever ter zitting ook nog een beroep gedaan op art. 6.23 lid 1 BW. Voor zover moet worden aangenomen dat door het niet ondertekenen van de arbeidsovereenkomst aan werkneemster een beroep op de niet geldigheid van het proeftijdbeding zou kunnen toekomen, staan de redelijkheid en billijkheid hieraan in de gegeven omstandigheden in de weg, aangezien werkneemster bij niet ondertekenen belang had en zelf de ondertekening van de arbeidsovereenkomst heeft belet. Kortom, de kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een geldig proeftijdbeding en werkgever heeft een rechtsgeldig proeftijdontslag gegeven.
Hervatting en eindigen arbeidsovereenkomst
2.9.
Na ontvangst van het verzoekschrift heeft de gemachtigde van werkgever op
9 september 2024 aan werkneemster bericht dat het proeftijdontslag rechtsgeldig is. Om een kostbare procedure te voorkomen zijn aan werkneemster een aantal voorstellen gedaan, waaronder een hervatting van het dienstverband onder intrekking van het proeftijdontslag. Dat aanbod heeft werkneemster aanvaard. Daardoor is het proeftijdontslag ongedaan gemaakt en is de arbeidsovereenkomst voortgezet.
Ontbindende voorwaarde
2.10.
In artikel 2.5 van de arbeidsovereenkomst staat een ontbindende voorwaarde, te weten dat werknemer uiterlijk op 30 september 2024 een VOG dient te verstrekken. Doet zij dat niet tijdig, dan eindigt de arbeidsovereenkomst door het intreden van de ontbindende voorwaarde van rechtswege per direct. Werkgever heeft op 10 september 2024 aan werkneemster laten weten dat de eerder overeengekomen ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst nog geldt en dat werkneemster vóór 30 september 2024 een geldige Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) moet verstrekken. Vervolgens heeft werkneemster zich op 11 september 2024 ziekgemeld. Op 12 september 2024 heeft werkgever nogmaals gevraagd om een VOG en is werkneemster erop gewezen dat de arbeidsovereenkomst zal eindigen op 30 september 2024 als de VOG uitblijft. Werkgever heeft te kennen gegeven bereid te zijn de kosten voor de VOG te dragen. Nadien heeft werkgever op 18 en 19 september 2024 weer aan werkneemster gevraagd om een VOG over te leggen en gewezen op het gevolg bij uitblijven daarvan, namelijk dat de arbeidsovereenkomst dan eindigt op
30 september 2024 in verband met de ontbindende voorwaarde. Werkneemster heeft de VOG niet verstrekt.
2.11.
Gelet op het voorgaande wordt vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 30 september 2024 is geëindigd in verband met vervulling van de overeengekomen ontbindende voorwaarde, omdat werkneemster niet de vereiste VOG aan werkgever heeft verstrekt. Gezien de aard van de onderneming verlangt werkgever op goede gronden dat de werknemers beschikken over een VOG.
Afwijzing verzoek tot vernietiging opzegging
2.12.
Het verzoek tot vernietiging van de opzegging wordt afgewezen, want door het intreden van de ontbindende voorwaarde is de arbeidsovereenkomst met ingang van
1 oktober 2024 van rechtswege geëindigd.
Afwijzing vergoeding in verband met onregelmatige opzegging en billijke vergoeding
2.13.
De verzoeken om werkgever te veroordelen tot betaling aan werkneemster van een vergoeding in verband met onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding worden afgewezen, omdat geen sprake is van een vernietigbare opzegging.
Afwijzing wedertewerkstelling, loonbetaling en betaling transitievergoeding
2.14.
Omdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, is er geen grond om werkgever te veroordelen tot wedertewerkstelling van werkneemster.
2.15.
Daarnaast heeft werkgever onderbouwd gesteld dat zij aan werkneemster haar loon heeft uitbetaald tot 30 september 2024. Er is ook een eindafrekening opgemaakt, waarin de transitievergoeding is meegenomen, die ook is uitbetaald. Ook dat is niet weersproken, zodat de verzoeken van werkneemster om werkgever te veroordelen tot betaling aan haar van deze bedragen, worden afgewezen. De nevenverzoeken worden eveneens aangewezen.
Afwijzing verzoek om loonstroken en specificatie eindafrekening
2.16.
Het verzoek van werkneemster om werkgever te veroordelen tot verstrekking aan haar van loonstroken en een eindafrekening wordt afgewezen, want werkgever heeft onderbouwd gesteld dat de betreffende stukken al aan werkneemster zijn verstrekt. De stukken zijn bovendien in deze procedure als productie 12 overgelegd.
Afwijzing buitengerechtelijke incassokosten
2.17.
Bij deze stand van zaken wordt geen grond gezien om werkgever te veroordelen tot betaling aan werkneemster van een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten.
Afwijzing schadevergoeding in verband met boete koopwoning en kosten woningadviseur
2.18.
Het verzoek van werkneemster om werkgever te veroordelen tot betaling aan haar van schadevergoeding wordt afgewezen, omdat onvoldoende gemotiveerd is gesteld waarom werkgever in de gegeven omstandigheden aansprakelijk zou zijn voor schade opgelopen door werkneemster in verband met een boete voor het niet op tijd rondkrijgen van de financiering van een koopwoning en voor kosten voor de inschakeling van een woningadviseur en een bouwtechnische keuring. Terzijde merkt de kantonrechter op dat werkneemster het in haar e-mail van 1 augustus 2024 heeft over een financiering voor een verbouwing en niet over de aankoop van een woning.
Werkneemster moet de proceskosten betalen
2.19.
De proceskosten komen voor rekening van werkneemster, omdat zij ongelijk krijgt. De kantonrechter stelt de kosten die werkneemster aan werkgever moet betalen vast op € 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dit is totaal € 949,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als de uitspraak wordt betekend.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.20.
Deze beschikking wordt ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de verzoeken van werkneemster af;
3.2.
veroordeelt werkneemster in de proceskosten, die aan de kant van werkgever tot vandaag worden vastgesteld op € 949,-;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J. Frikkee en in het openbaar uitgesproken.
465