ECLI:NL:RBROT:2024:11758

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
ROT 24/4997
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag uitkering op grond van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. V.C.D. Klaassen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. T. Rook. De eiser had een aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend, welke op 27 juli 2023 door verweerder was afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 10 april 2024 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 1 november 2024 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat zijn medische situatie onvoldoende was onderkend en dat er te weinig beperkingen waren aangenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Eiser heeft diverse gezondheidsklachten, waaronder fysieke beperkingen door een stoma, artrose, slaapapneu, en psychische klachten zoals PTSS. De rechtbank heeft de medische beoordeling van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige als zorgvuldig en volledig beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de functionele mogelijkheden van eiser correct heeft vastgesteld en dat de geselecteerde functies voor eiser geschikt zijn. De rechtbank oordeelt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht op 33,83% is vastgesteld, waardoor hij niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4997

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
gemachtigde: mr. T. Rook.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Bij besluit van 10 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Besluitvorming

1.1.
Eiser is op 27 juli 2020 als gevolg van gezondheidsklachten uitgevallen voor zijn werk als onderhoudsschilder. Op 14 juli 2022 heeft hij een Wet WIA-uitkering aangevraagd.
1.2.
Verweerders arts heeft op 19 juni 2023 onderzoek verricht. Hij heeft zijn bevindingen neergelegd in zijn rapport van 26 juli 2023. Het rapport van deze arts is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. De arts heeft op 20 juli 2023 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Daarin zijn beperkingen van eiser aangegeven ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiser een aantal gangbare functies geduid. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden, ligt 33,83% lager dan het zogeheten maatmaninkomen van eiser. Vervolgens heeft verweerder in het primaire besluit vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet WIA, zodat hij met ingang van 25 juli 2022 niet in aanmerking komt voor een Wet WIA-uitkering.
2. In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 30 maart 2024 geconcludeerd dat het onderzoek van de primaire verzekeringsarts zorgvuldig en volledig is geweest en dat de beperkingen die uit dat onderzoek naar voren zijn gekomen voldoende zijn onderkend. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft blijkens het rapport van 8 april 2024 de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van eiser onderschreven. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Standpunt van eiser
3. In beroep voert eiser aan dat zijn medische situatie is onderschat en dat er onvoldoende beperkingen zijn aangenomen in de FML. Eiser heeft na verwijdering van een deel van de dikke darm in 2016 een stoma en ervaart daarvan veel fysieke beperkingen en pijnklachten. Ook heeft hij fysieke beperkingen als gevolg van artrose. Door slaapapneu heeft hij ernstige slaapproblemen en is hij chronisch vermoeid. Daarnaast is hij gediagnosticeerd met PTSS en heeft hij mentale klachten als somberheid, eenzaamheid en slaapstoornissen. In 2023 heeft hij twee CVA’s doorgemaakt die hem blijvend hebben beperkt. Volgens eiser versterken de klachten elkaar onderling en ontbreekt het in de beoordeling aan een multidisciplinaire benadering. Daarom heeft het UWV het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden en het besluit gebaseerd op een onvolledig beeld van de beperking van eiser. Ook is ten onrechte geen urenbeperking aangenomen.
Hij voert verder aan dat hij niet in staat de geduide functies te verrichten en dat het arbeidsongeschiktheidspercentage te laag is vastgesteld omdat ten onrechte geen indexering van de loonwaarden heeft plaatsgevonden naar de datum van de arbeidskundige beoordeling.
Wettelijk kader
4.1.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatman-inkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
4.2.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) zijn regels gesteld voor de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen.
Beoordeling
5. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser met ingang van 25 juli 2022 heeft vastgesteld op 33,83%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
6. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, een anamnese, een lichamelijk en psychisch onderzoek door de primaire arts tijdens het fysieke spreekuur op 19 juni 2023, het gestelde in bezwaar en ter hoorzitting in bezwaar van 18 maart 2024 in aanwezigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, welke arts aansluitend op de hoorzitting een medisch onderzoek heeft verricht, alsmede op medische informatie afkomstig van de behandelend huisarts. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
7. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiser op de datum in geding,
25 juli 2022, en meer beperkingen had moeten aannemen. Hierbij is van belang dat het in de systematiek van de Wet WIA niet gaat om de medische klachten van eiser als zodanig of om de door hem ervaren beperkingen, maar om objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van arbeid. Wat eiser in dat verband heeft aangevoerd, legt – zonder af te doen aan de door hem ervaren klachten – tegenover het gemotiveerde medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gewicht in de schaal om op grond daarvan verdergaande beperkingen aan te nemen dan neergelegd in de FML. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerders verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 30 maart 2024 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd heeft dat uit zijn onderzoek niet gebleken is dat eiser op de datum in geding meer beperkt is dan door de primaire arts in de FML is opgenomen. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ten aanzien van de psychische klachten overwogen dat eiser een aantal zaken zelf in de hand heeft, zoals het aanhouden van een goede dagstructuur, minder gebruik van alcohol en een gezondere leefstijl in algemene zin. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt vast dat de primaire arts bij het vaststellen van de beperkingen van eiser voldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische klachten. Ten aanzien van de gestelde slaapproblemen van eiser geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan dat geen sprake is van een geobjectiveerde aandoening en dat deze problemen ook te wijten zijn aan niet als ziekte aan te merken factoren, zoals een zelfverkozen slecht en onregelmatig dag-nachtritme, weinig beweging en overmatig alcoholgebruik in de avond.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt verder vast dat er in de huidige beoordeling geen rekening gehouden kan worden met de toename van de klachten sinds april 2023, de maand waarin eiser tweemaal een TIA heeft doorgemaakt. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat er geen medische grond aanwezig is om een urenbeperking op te nemen.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser in beroep ook geen nieuwe medische informatie heeft ingebracht waaruit naar voren komt dat hij op de datum in geding 25 juli 2022 meer beperkingen heeft dan in de FML zijn vastgesteld. De rechtbank volgt eiser niet in het standpunt dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat geen multidisciplinair onderzoek heeft plaatsgevonden. Gelet op de in de bezwaarfase aanwezige gegevens heeft verweerder daarvoor geen aanleiding hoeven te zien. De verzekeringsarts heeft zowel de fysieke als psychische beperkingen onderzocht en wordt geacht die ook in eventueel onderling verband op waarde te kunnen schatten. De verzekeringsarts is op de gestelde klachten en beperkingen voldoende gemotiveerd ingegaan. De rechtbank ziet evenmin aanleiding een nader deskundigenonderzoek te gelasten.
8. Uit het voorgaande volgt dat verweerders verzekeringsarts bezwaar en beroep de functionele mogelijkheden van eiser correct heeft vastgesteld. Er is daarom ook geen grond voor het oordeel dat de belasting van de door de arbeidsdeskundigen geselecteerde functies, zoals weergegeven in hun rapporten van 26 juli 2023 en 8 april 2024, de mogelijkheden van eiser overschrijdt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 8 april 2024 op inzichtelijke wijze uiteen heeft gezet waarom de geselecteerde functies geschikt zijn voor eiser.
9. Ten aanzien van berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid en daarbij te hanteren indexering overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 8, eerste lid van het Schattingsbesluit worden bij de vaststelling van het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 1 van de Wet WIA, het inkomen, de inkomsten uit arbeid en de verdiensten, bedoeld artikel 7, eerste lid, die bij toepassing van artikel 7a in aanmerking worden genomen, vanaf het begin van het eerste in aanmerking genomen aangiftetijdvak aangepast aan de eerst-gepubliceerde cijfers van de index van de CAO-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen, zoals die uiterlijk ten tijde van het arbeidsdeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 5, door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt gepubliceerd. In een geval als dit, waarin de einde wachttijdbeoordeling veel later heeft plaatsgevonden, dient echter het CBS indexcijfer gehanteerd te worden van de maand waarin de dag valt waarop de beoordeling betrekking heeft. Dit volgt uit de Nota van Toelichting bij het Schattingsbesluit:
“Geregeld wordt, dat het gaat om het indexcijfer dat bekend is uiterlijk in de maand waarin het arbeidsdeskundig onderzoek voor de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling plaatsvindt. Indien de ingangsdatum van de uitkering na de beoordeling ligt, wordt hiermee aangegeven dat het gaat om het ten tijde van de schatting bekende CBS indexcijfer. Als de arbeidskundige beoordeling plaats vindt na de datum waarop de beoordeling betrekking heeft wordt het CBS indexcijfer gehanteerd van de maand waarin de dag valt waarop de beoordeling betrekking heeft. Dit wordt geregeld in het eerste lid van artikel 8” (Staatsblad 2008, 254, p. 19)
Het beroep van eiser op de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 augustus 2022 (ECLI:NL:RBGEL:2022:4223) gaat niet op, omdat daarin niet het eerste maar het tweede lid van artikel 8 van het Schattingsbesluit van toepassing is en bovendien de arbeidsdeskundige beoordeling heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de datum waarop die beoordeling betrekking heeft.
10. Vergelijking van het inkomen dat eiser in de door de arbeidsdeskundigen bezwaar en beroep voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 33,83%. Verweerder heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser dus terecht bepaald op minder dan 35%.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van
C.E. Delvaux. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 22 november 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.