ECLI:NL:RBROT:2024:11671

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
AWB 22/2837
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een boete voor overtreding van de Wet dieren met betrekking tot voetzoollaesies

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 25 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen een boete van € 4.500,- voor een overtreding van de Wet dieren beoordeeld. De boete werd opgelegd door verweerder naar aanleiding van een rapport van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dat ernstige voetzoollaesies bij vleeskuikens vaststelde. Eiser betwist de overtreding en stelt dat de toezichthouder zich niet aan het monitoringsprotocol heeft gehouden en dat de deskundigheid ontbreekt. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser en concludeert dat de NVWA-dierenarts op basis van de bevindingen in de rapporten van 15 april 2020 en 12 februari 2021 terecht heeft vastgesteld dat er sprake was van slechte dierenwelzijnsomstandigheden. De rechtbank oordeelt dat eiser geen passende maatregelen heeft genomen om het dierenwelzijn te verbeteren, zoals vereist door artikel 2.53 van het Besluit houders van dieren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de boete.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2837

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: [persoon A] ),
en
[naam verweerder], verweerder
(gemachtigde: mr. A.F. Kabiri).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een boete voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van 3 december 2021 heeft verweerder eiser een boete van € 4.500,- opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 9 mei 2022 op het bezwaar van eiser heeft verweerder deze boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2024 op zitting behandeld. Met voorafgaande kennisgeving is de gemachtigde van eiser niet ter zitting verschenen. Eiser is evenmin ter zitting verschenen
.Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.4.
Op 25 maart 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, omdat was gebleken dat dit onderzoek onvolledig is geweest. Een nadere behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 6 juni 2024. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Op 15 april 2020 heeft een toezichthoudend dierenarts van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een rapport van bevindingen opgemaakt. In dat rapport schrijft de toezichthouder, die op 10 april 2020 een inspectie heeft gedaan op het slachthuis [naam bedrijf] . in [plaats 2] , onder meer het volgende:
“Ik, dierenarts, stond in de panklaar afdeling bij lijn 2 van slachterij [naam bedrijf]
te [plaats 2] . Ik zag hier aan de voorbijkomende vleeskuikenkarkassen van het
koppel ernstige voetzoollaesies aan de poten. De door mij vastgestelde
voetzoollaesiesscore was 174 punten. De vaststelling van deze score is gebaseerd
op de werkwijze aangegeven in artikel 6.5 van de Regeling houders van dieren.
Voetzoollaesies zijn een aantasting van de opperhuid van de voetzool van
vleeskuikens. Wanneer de huid tot in de diepere lagen wordt aangetast worden de
laesies pijnlijk voor het dier. Hierdoor wordt het welzijn aangetast. De hoeveelheid
en ernst van de voetzoollaesies worden bepaald door middel van een puntenscore.
Hoe hoger de score hoe meer kuikens in het koppel een ernstige vorm van
voetzoollaesies hadden. De wettelijke norm betreffende de maximaal acceptabele
score is 80 punten, de maximaal haalbare score is 200 punten.
Het zijn fysieke afwijkingen die niet in een paar dagen ontstaan, maar die zijn
ontstaan gedurende een langere periode door slechte leefomstandigheden in de
stal waar de vleeskuikens zijn gehouden. De genoemde afwijkingen kunnen onder
andere zijn ontstaan door een slecht klimaat in de stal en/of onvoldoende kwaliteit
voer en/of nat strooisel. De waargenomen fysieke afwijkingen hebben het welzijn
van de vleeskuikens ernstig geschaad waardoor de dieren hebben geleden. Meer
informatie over voetzoollaesies is te lezen in de bijlage 'Minder voetzoollaesies via
management' geschreven door de Animal Sciences Group van Wageningen
Universiteit & Research.
Ik, dierenarts werkzaam bij de NVWA, zag en stelde vast bij de keuring vast dat
de vleeskuikens fysieke afwijkingen vertoonden die kunnen wijzen op slechte
dierenwelzijnsomstandigheden op het bedrijf van oorsprong. De houder moet
passende maatregelen nemen om het dierenwelzijn te verbeteren.”
2.2.
Op 16 april 2020 heeft verweerder naar aanleiding van het rapport van 15 april 2020 een kennisgeving naar eiser gestuurd waarin staat dat een voetzoollaesiescore van 174 punten is vastgesteld en dat eiser verplicht is om passende maatregelen te nemen ter verbetering van het dierenwelzijn op zijn bedrijf, op grond van artikel 2.53, eerste lid, van het Besluit houders van dieren.
Ook staat in deze kennisgeving dat als een toezichthoudend dierenarts bij een koppel vleeskuikens van dezelfde locatie en stal, binnen twaalf maanden na dagtekening van de kennisgeving, weer vaststelt dat er onacceptabele dierenwelzijnsafwijkingen zijn, aan eiser een bestuurlijke boete wordt opgelegd vanwege overtreding van artikel 2.53, eerste lid, van het Besluit houders van dieren.
3.1.
Op 12 februari 2021 heeft een toezichthoudend dierenarts van de NVWA opnieuw een rapport van bevindingen opgemaakt. In het rapport schrijft hij onder meer het volgende:
Bevinding(en):
Datum en tijdstip van de bevinding: 9 februari 2021 omstreeks 16:30 uur.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de broeiplukafdeling van genoemd slachthuis. Ik
informeerde hier een nieuwe collega die bij mij aan het stagelopen was over de gang van zaken in dit slachthuis met betrekking tot het afvoeren van de onderpoten. Ik zag dat alle onderpoten van lijn 1 afgevoerd werden als categorie 2 materiaal. Tijdens deze uitleg zag ik dat de onderpoten er erg slecht uitzagen, ik zag dat grote delen van de zool van de ondervoetjes beschadigd was en ook zag ik dat van veel poten de hakken beschadigd waren. Hierop liep ik weer terug naar de panklaarafdeling om een bak te pakken om zelf een voetzoollaesiescore te gaan uitvoeren van de ondervoetjes. Hier werd ik aangesproken door de medewerker van het slachthuis die die dag de voetzoollaesiescore uitvoerde op bovenstaand bedrijf. Hij deelde mij mede dat de poten erg slecht waren op lijn 1 en dat hij bij zijn eerste score al 90 punten had gescoord volgens de scoremethode die in dit rapport is opgenomen. De tweede score moest hij nog uitvoeren op dat moment. Ik werd door deze medewerker bevestigd in mijn vermoeden dat de voetzoollaesies in dit koppel boven de toegestane waarden zou kunnen liggen. Hierop besloot ik twee maal een voetzoollaesiescore uit te voeren en ook twee maal een telling van de beschadigingen aan de hakken te doen.
Tijdens mijn inspectie op bovenstaand slachthuis heb ik het volgende koppel vleeskuikens
beoordeeld:
KIP nummer : 36910
Aantal aangevoerde vleeskuikens : 13157
Koppelnummer : 19
Stalnummer(s) :4
Slachtdatum :9 -2-2021
Bandsnelheid van het slachthuis: 7500 kuikens per uur.

Bevindingen

Ik, dierenarts werkzaam bij de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA), stond tijdens de post mortem (PM) keuring van 16:00 uur tot 16:45 na de potensnijder aan lijn 1 in de panklaarafdeling voordat de pootjes door de muur richting de broeiplukafdeling gaan en daar als cat. 2 afgevoerd werden. Op deze plek heb ik twee keer 50 rechterpootjes verzameld en deze poten heb ik gescoord volgens de toegevoegde methode. Minimaal 50% van de door mij gecontroleerde dieren vertoonden een of meerdere vormen van contactdermatitis, die wijzen op slechte dierenwelzijnsomstandigheden op de houderij. Ik zag aan en stelde hier, bij de voorbijkomende vleeskuikenkarkassen van het koppel de volgende afwijkingen, vast:
• Ik zag vleeskuikens met ernstige voetzoollaesies (klasse 2 zoals gesteld in Regeling houders van dieren, artikel 6.5, lid 2) aan de poten. Van de in totaal 100 pootjes zag ik er 91 die ik een voetzoollaesiescore 2 gaf. Ik gaf 3 pootjes een score 0 en 6 een score 1. Dit komt dan op een totale voetzoollaesiescore van 3 keer 0 + 6 keer 0,5 + 91 keer 2= 185 De vaststelling van deze score is gebaseerd op de werkwijze aangegeven in artikel 6.5 van de Regeling houders van dieren.
• Ik zag meerdere vleeskuikens met ernstige hakdermatitis. Ik heb twee keer twee minuten het aantal kuikens geteld met als resultaat van de eerste telling 137 en als resultaat van de 2e telling 151. In twee minuten komen er bij een bandsnelheid van 7500 per uur 250 kuikens
voorbij. In dit geval was het percentage kuikens met afwijkingen (bijvoorbeeld ernstig
verdikte hakken, beschadigde huid op de hakken met verkleuring, hakken met afgevallen
korsten en gaten in de huid) respectievelijk 54,8% en 60,4%
De resultaten van deze beoordeling van het koppel wijzen op slechte
dierenwelzijnsomstandigheden in deze stal.
Voetzoollaesies zijn een aantasting van de opperhuid van de voetzool van vleeskuikens.
Wanneer de huid tot in de diepere lagen wordt aangetast worden de laesies pijnlijk voor het
dier. Hierdoor wordt het welzijn aangetast. De hoeveelheid en ernst van de voetzoollaesies
worden bepaald door middel van klasse-systeem. Klasse 2 geeft aan dat de poot een laesie met aantasting van de opperhuid en onderhuidse ontsteking had.
Ook de andere aangetroffen afwijking, de hakdermatitis wijst op slechte
dierenwelzijnsomstandigheden op het bedrijf van oorsprong. Het zijn fysieke afwijkingen die niet in een paar dagen ontstaan, maar die zijn ontstaan gedurende een langere periode door slechte leefomstandigheden in de stal waar de vleeskuikens zijn gehouden. De genoemde afwijkingen kunnen onder andere zijn ontstaan door een slecht klimaat in de stal en/of onvoldoende kwaliteit voer en/of nat strooisel. De waargenomen fysieke afwijkingen hebben het welzijn van de vleeskuikens ernstig geschaad waardoor de dieren hebben geleden. Meer informatie over voetzoollaesies is te lezen in de bijlage 'Minder voetzoollaesies via management' geschreven door de Animal Sciences Group van Wageningen Universiteit & Research.
Ik zag en stelde bij de keuring vast dat de vleeskuikens grote fysieke afwijkingen vertoonden die wijzen op slechte dierenwelzijnsomstandigheden in de betreffende stal op het bedrijf van oorsprong. Op grond van Bijlage 3 lid 2 van artikel 3 lid 1 onder b van Richtlijn 2007/43/EG en artikel 2.53 Besluit houders van dieren, verstrekt de dierenarts verbonden aan de NVWA de gegevens van de PM keuring aan de houder. De houder moet naar aanleiding hiervan passende maatregelen nemen ter verbetering van de omstandigheden op het bedrijf, zodat het dierenwelzijn verbetert.”
3.2.
Op grond van het rapport van bevindingen van 12 februari 2021 heeft verweerder vastgesteld dat eiser het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“Het niet nemen van passende maatregelen met betrekking tot het verbeteren van het dierenwelzijn in stal 4 na melding van een NVWA dierenarts.”
Volgens verweerder heeft eiser daarmee een overtreding begaan van artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.53, eerste lid, van het Besluit houders van dieren.
Verweerder heeft eiser daarvoor een boete opgelegd van € 4.500,-.
Het boetebedrag voor het beboetbare feit is op grond van artikel 2.5 van het Besluit Handhaving en overige zaken Wet dieren verhoogd, omdat eiser op 11 mei 2018 (boetezaaknummer 201801915) eerder beboet is voor eenzelfde overtreding en er nog geen vijf jaar verlopen zijn sinds die eerdere boete onherroepelijk is geworden.
3.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de boete gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

4. Eiser voert aan dat geen sprake is van een overtreding, nu verweerder dit niet heeft bewezen. Dit blijkt volgens eiser in onvoldoende mate uit het rapport van bevindingen.
Eiser betoogt dat de toezichthouder zich niet heeft gehouden aan het monitoringsprotocol van voetzoollaesies. Op grond van het protocol is voorgeschreven dat twee keer 50 opeenvolgende poten van de band worden gepakt en worden beoordeeld. Daarna wordt de score berekend. De toezichthouder heeft echter 100 willekeurige poten gepakt en heeft die beoordeeld. De voetzoollaesiescore waar de toezichthouder op uit is gekomen, is een andere uitslag dan waarop de slachterij is uitgekomen.
Verder is van belang dat de toezichthouder nooit de opleiding scoren voetzoollaesies heeft gevolgd. De deskundigheid ontbreekt dan ook volledig.
Bij het rapport van bevindingen is slechts een conceptversie van het bewijs van afkeuring overgelegd. Het officiële bewijs van afkeuring heeft eiser van de slachterij ontvangen. Hier is geen sprake van enige vorm van ernstige voetzoollaesies of hakdermatitis.
Verder verzoekt eiser de rechtbank om de toezichthouder, die het rapport van bevindingen heeft opgesteld, op te roepen.
4.1.
Het gaat in deze zaak om een gestelde overtreding van artikel 2.53, eerste lid, van het Besluit. Daarin staat het volgende:
“Wanneer een dierenarts verbonden aan de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit, aan de houder en een ambtenaar als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, van de wet, gegevens heeft verstrekt met betrekking tot de dagelijkse mortaliteit, de gecumuleerde dagelijkse mortaliteit of de resultaten van de post mortem keuring die wijzen op slechte dierenwelzijnsomstandigheden, neemt de desbetreffende houder passende maatregelen ter verbetering van het dierenwelzijn.”
De Nota van Toelichting bij het Besluit (Staatsblad 2014, 210) vermeldt hierover onder meer het volgende:
“Het toezicht op het slachthuis wordt uitgevoerd door de dierenarts die is verbonden aan de NVWA. Indien de dierenarts in het kader van zijn toezichthoudende taken stuit op mogelijke indicaties van slechte welzijnsomstandigheden op het pluimveebedrijf of in de stal van het pluimveebedrijf, deelt hij dit mee aan de houder van de dieren. Indicaties van slechte welzijnsomstandigheden betreffen onder meer abnormale niveaus van contactdermatitis, parasitisme en systemische ziektes. Of sprake is van een abnormaal niveau zal per geval door de dierenarts vanuit zijn expertise worden bezien.”
4.2.
In het geval van eiser gaat het om voetzoollaesies (een vorm van contactdermatitis) bij het pluimvee. Zoals ook het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in de uitspraak van 23 maart 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:324), wijst een abnormaal niveau van voetzoollaesies op slechte dierenwelzijnsomstandigheden.
4.3.
In de rapporten van bevindingen van 15 april 2020 en 12 februari 2021 staat dat de vaststelling van de voetzoollaesiescores is gebaseerd op de werkwijze aangegeven in artikel 6.5 van de Regeling houders van dieren (thans vernummerd naar artikel 7b.5). In dat artikel zijn normen gesteld voor voetzoollaesiescores en de vaststelling ervan bij een bezettingsdichtheid in de stal van 39 tot 42 kg/m². Het gaat hierbij om een controle die in opdracht van de pluimveehouder door het slachthuis of een controleur in de stal wordt gedaan. Na elk jaar wordt een gemiddelde score van alle controles vastgesteld en als deze hoger is dan 80 punten moet de pluimveehouder bepaalde maatregelen nemen (zie artikel 7b.6). De in artikel 7b.5 beschreven vaststelling van de voetzoollaesiescore ziet dus op een andere controle dan die hier aan de orde is: het toezicht op dierenwelzijn dat de aan de NVWA verbonden dierenarts uitvoert op het slachthuis. De controle door de toezichthoudend dierenarts wordt niet alleen bij de hoge bezettingsdichtheid verricht en omvat ook niet alleen het scoren op voetzoollaesies; hij richt zich op alle mogelijke indicaties van slechte dierenwelzijnsomstandigheden. Daarnaast gaat het niet om de vaststelling van een gemiddelde per jaar, maar om een op heterdaad vaststelling van slechte dierenwelzijnsomstandigheden.
Voor de controle in het kader van artikel 7.5b van de Regeling houders van dieren is geregeld (in de Regeling zelf en Bijlage 3) dat het slachthuis per koppel per stal 100 rechtervoeten bekijkt (50 voeten op een derde en 50 voeten op twee derde) en dat elke voet een score krijgt: 0 punten bij geen voetzoollaesies, 1 punt bij milde voetzoollaesies en 2 punten bij ernstige voetzoollaesies.
Dit staat ook in Bijlage 8 bij het “Werkvoorschrift toezicht op welzijn van pluimvee en konijnen in het slachthuis” (Werkvoorschrift) waarnaar verweerder in het bestreden besluit en op de zitting van 6 juni 2024 heeft verwezen.
Voor de controle op welzijnsomstandigheden op het bedrijf van oorsprong door de NVWA in het kader van artikel 2.53 van het Besluit, staat in deze Bijlage 8 dat de toezichthouder alle koppels beoordeelt op mogelijk slechte dierenwelzijnsomstandigheden, dus zowel kuikens uit stallen met een hoge als een lage bezettingsgraad en dat een rapport van bevindingen wordt opgemaakt onder meer als 75 procent van het koppel ernstige voetzoollaesies (score 150 of hoger) vertoont. De toezichthouder telt dus alleen de ernstige voetzoollaesies, score 150 of hoger.
4.4.
De wettelijke controles door het slachthuis op basis van de Regeling houders van dieren en die van de toezichthouder in het kader van artikel 2.53 van het Besluit houders van dieren verschillen dus. Anders dan eiser stelt, hoeft de NVWA-dierenarts bij zijn toezicht op dierenwelzijn niet exact de werkwijze te volgen die voor het slachthuis in de Regeling houders van dieren is voorgeschreven. Dit volgt niet uit de betreffende voorschriften van het Besluit houders van dieren en de Regeling houders van dieren en ook niet uit het Werkvoorschrift. Wel is de wijze van scoren en de beoordeling van de resultaten zoals omschreven in de twee rapporten van bevindingen gebaseerd op artikel 7b.5 van de Regeling, maar dat betekent niet dat de toezichthouder ook exact moet volgen wat in artikel 7.5b is voorgeschreven; dat is immers gericht tot het slachthuis (of de controleur) en betreft een andere controle. Voor het slachthuis (of de controleur) is voorgeschreven dat alleen rechtervoeten worden bekeken en dat dit op één en twee derde van het koppel wordt gedaan. De rechtbank acht niet noodzakelijk dat ook de toezichthoudend dierenarts zich hieraan exact houdt bij de beoordeling op slechte dierenwelzijnsomstandigheden. Bij de scores door het slachthuis gaat het immers om het vaststellen van een representatief jaargemiddelde, terwijl het scoren door de toezichthouder ziet op een heterdaad constatering. Als een koppel aan de slachtlijn opvalt neemt de toezichthouder een steekproef van twee keer 50 voeten en scoort dan alleen de ernstige voetzoollaesies. Als de score dan uitkomt op meer dan 150 punten, betekent dat, dat tenminste 75 procent van de getelde dieren ernstige voetzoollaesies hebben. Dat is voldoende om vast te stellen dat in dat koppel sprake is van slechte dierenwelzijnsomstandigheden.
4.5.
Volgens vaste jurisprudentie van het CBb, onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2022:168, mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
4.6.
Uit de vastgestelde voetzoollaesiescore van 174, die wordt genoemd in het rapport van bevindingen van 15 april 2020 en van 185, die wordt genoemd in het rapport van bevindingen van 12 februari 2021, is op goede gronden vastgesteld dat sprake was van aanwijzingen van slechte dierenwelzijnsomstandigheden. Daartoe is van belang dat de maximaal acceptabele score 80 punten bedraagt en de maximaal te behalen score 200 punten is.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht vastgesteld dat eiser geen passende maatregelen heeft genomen ter verbetering van het dierenwelzijn. De rechtbank verwijst daarbij naar de eerder genoemde uitspraak van het CBb van 23 maart 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:324), waarin is overwogen dat de verplichting van artikel 2.53, eerste lid, van het Besluit een resultaatsverplichting inhoudt en dat voor de pluimveehouder voldoende voorzienbaar is welk gedrag tot beboeting leidt. Een professioneel pluimveehouder, bijgestaan door een dierenarts, dient in staat te zijn om te bepalen welke maatregelen voor zijn bedrijf passend zijn zodat het dierenwelzijn wordt verbeterd. Dit betekent niet dat de pluimveehouder te allen tijde moet voorkomen dat zijn dieren ziek worden, maar veeleer dat hij, nadat de toezichthoudend dierenarts gegevens heeft verstrekt die wijzen op slechte dierenwelzijnsomstandigheden, alert reageert en al naar gelang de omstandigheden op het bedrijf die maatregelen neemt die nodig zijn om het dierenwelzijn te verbeteren. Daarbij neemt het CBb als uitgangspunt dat de passende maatregelen ter verbetering van de dierenwelzijnsomstandigheden moeten resulteren in ten minste een zodanig niveau van dierenwelzijn dat een toezichthoudend dierenarts geen aanleiding (meer) vindt voor de conclusie dat sprake is van slechte dierenwelzijnsomstandigheden.
4.7.
Gelet op het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat de methode die verweerder heeft gebruikt voor het vaststellen van de voetzoollaesiescore onjuist is. Zoals verweerder op de zitting van 6 juni 2024 heeft toegelicht, heeft de toezichthoudend dierenarts niet specifiek de poten met ernstige voetzoollaesies uitgezocht, maar twee maal 50 poten heeft gepakt op een manier die leidt tot een goede en zorgvuldige steekproef.
4.8.
Voor zover eiser heeft gesteld dat uit het bewijs van afkeuring niet blijkt van enige vorm van ernstige voetzoollaesies of hakdermatitis, heeft verweerder er terecht op gewezen dat het bewijs van afkeuring betrekking heeft op ziekelijke afwijkingen als gevolg waarvan vlees moet worden afgekeurd en dat dit geen betrekking heeft op aspecten van dierenwelzijn. Dat er een verschil bestaat tussen het bewijs van afkeuring en het rapport van bevindingen betekent niet dat de constatering van de toezichthoudende dierenarts onjuist is.
4.9.
Ten aanzien van de verwijzing in de gronden van beroep naar een aantal openbare internetartikelen over voetzoollaesies overweegt de rechtbank dat eiser de relevantie van deze informatie onvoldoende heeft toegelicht.
4.10.
Anders dan eiser stelt, was er geen aanleiding om de betrokken toezichthoudende dierenarts op te roepen. De constatering van de toezichthoudende dierenarts in de rapporten van bevindingen van 15 april 2020 en van 12 februari 2021 zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk. Zoals hiervoor al is overwogen, heeft verweerder de overtreding in overeenstemming met het eerder genoemde Werkvoorschrift vastgesteld.
4.11.
Verweerder heeft dus terecht geoordeeld dat nog steeds sprake was van slechte dierenwelzijnsomstandigheden op het bedrijf van eiser. Dat levert een overtreding op van artikel 2.53, eerste lid, van het Besluit houders van dieren. Op grond van artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren en de bijbehorende bijlage was verweerder bevoegd om daarvoor een boete aan eiser op te leggen.
Eiser heeft in beroep de hoogte van de boete niet bestreden.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.