ECLI:NL:RBROT:2024:11625

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
10/243016-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voorbereidingshandelingen Opiumwet en medeplegen wederrechtelijk verblijven op besloten haventerrein

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren te Sint Maarten, die werd beschuldigd van voorbereidingshandelingen voor de Opiumwet en medeplegen van wederrechtelijk verblijf op een besloten haventerrein. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het eerste feit, omdat het niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. Het tweede feit, het opzettelijk behulpzaam zijn bij het wederrechtelijk verblijven op een haventerrein, werd echter wel bewezen verklaard. De verdachte had chauffeurswerkzaamheden verricht voor uithalers en was zich bewust van de criminele activiteiten die zich in de Rotterdamse haven afspeelden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte had moeten weten dat hij betrokken was bij illegale activiteiten toen hij drie personen in een afgelegen havengebied afzette. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 106 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/243016-24
Datum uitspraak: 14 november 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te Sint Maarten op [geboortedatum],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1],
raadsman mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.A. van Wijk heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 2 (primair) ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering (feit 1)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering (feit 2)
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Midden in de nacht stopt de verdachte de auto, dooft hij de lichten van de auto en zet hij drie personen af. Hij ziet ook dat er een grote tas uit de kofferbak wordt gehaald en ziet hen vervolgens naar een hek lopen. Het is voor hem duidelijk dat zij zich bezighouden met uithalersactiviteiten. Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de drie personen die uit de auto stappen.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte niet wist dat hij chauffeurswerkzaamheden voor uithalers aan het verrichten was. Uit het dossier is feitelijk niet meer vast te stellen dan dat hij in het kader van een vriendendienst mensen ophaalt, weer afzet en daarna weer weggaat.
4.2.3.
Beoordeling
Vaststaande feiten en omstandigheden
In de vroege ochtend van 27 juli 2024 worden medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] door de verdachte in een auto (met kenteken [kenteken]) gebracht naar het terrein van de ECT Delta Terminal, gelegen aan [adres 2]. De auto wordt om 00:06 uur opgemerkt door cameratoezicht, waarna om 00:18 uur wordt geconstateerd dat de auto wordt stilgezet op de Missouriweg, dat de lichten van de auto worden gedoofd en dat er drie personen uitstappen. Medeverdachte [medeverdachte 1] loopt vervolgens naar de kofferbak en pakt daar een zwarte tas uit. Terwijl de drie personen gezamenlijk richting het hek van de ECT Delta Terminal lopen keert de auto om, om vervolgens weer weg te rijden. Kort hierna wordt de auto op de Rhóneweg, bij de Europoort Rotterdam stopgezet en wordt de verdachte aangehouden.
Medeplegen / medeplichtigheid wederrechtelijk verblijf haventerrein
Het is een feit van algemene bekendheid dat in de Rotterdamse haven op grote schaal verdovende middelen per container worden binnengebracht. Deze verdovende middelen zitten vaak verstopt tussen legale goederen en worden door middel van uithalers verder vervoerd. Bovendien heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard te werken in de haven. Hij wordt dus geacht bekend te zijn met bovengenoemde problematiek. Het moet de verdachte dan ook duidelijk zijn geweest dat hij met iets illegaals bezig was toen hij midden in de nacht met drie hem onbekende personen naar een afgelegen havengebied moest rijden en moest stoppen op een plaats waar geen toegangspoorten of iets dergelijks voor bedrijven waren, maar alleen hoge hekken. Verdachte had reeds op dat moment kunnen weten dat hij betrokken was bij zaken die het daglicht niet kunnen verdragen. Als hij zich hiervan had willen distantiëren, had hij om moeten draaien en terug moeten rijden voordat hij de auto stopzette. Toen hij vervolgens de drie onbekende personen op die plaats afzette, hij daarna zag dat er uit de kofferbak van de auto een tas werd gepakt en hij de drie personen richting het verboden terrein van de ECT Delta Terminal zag lopen had hij eveneens kunnen weten dat hij zich bevond in de uitvoering van criminele activiteiten. Deze omstandigheden samengenomen maakt dat minst genomen sprake is van voorwaardelijk opzet op het opzettelijk behulpzaam zijn bij het wederrechtelijk verblijven op een haventerrein. De verklaring van de verdachte, dat hij de met de chauffeurswerkzaamheden een vriendendienst verrichtte, acht de rechtbank onaannemelijk. Het verweer van de raadsman, dat de verdachte niet wist dat hij zich inliet met uithalersactiviteiten, wordt verworpen.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte niet zelf wederrechtelijk heeft verbleven binnen de hekken op het haventerrein. Daarnaast biedt het dossier ook onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat er sprake was van een dusdanig nauwe en bewuste samenwerking was tussen de verdachte en de drie personen, om te kunnen spreken van medeplegen. De rechtbank spreekt de verdachte dan ook vrij van het primair ten laste gelegde.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het terrein van de ECT Delta Terminal is gelegen aan de [adres 2], waardoor zij het ten laste gelegde straatnummer [straatnummer] niet bewezen acht. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
4.2.4.
Conclusie
Het onder 2, subsidiair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 27 juli
2024 te Maasvlakte, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging wederrechtelijk
hebben verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor
distributie, opslag en/of
overslag van goederen, te weten de ECT Delta Terminal, gelegen aan de Europaweg
te Maasvlakte Rotterdam
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 27 juli 2024 te Maasvlakte, gemeente Rotterdam,
opzettelijk behulpzaam is geweest door een of meer van de voornoemde personen en de goederen
die zij bij zich hadden naar de ECT Delta Terminal te vervoeren met de auto
voorzien van kenteken [kenteken];
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Feit 2, subsidiair: opzettelijk behulpzaam zijn bij het wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft met zijn handelen in negatieve zin bijgedragen aan de uithalersproblematiek. Uithalersactiviteiten zijn van groot belang om de handel in verdovende middelen goed te laten verlopen. Uithalers zijn dan ook een onmisbare schakel in de internationale transportketen van verdovende middelen. Dat blijkt ook wel uit de grote geldbedragen die verdiend kunnen worden met het uithalen. Verdovende middelen vormen een groot gevaar voor de volksgezondheid. De handel daarin gaat bovendien vaak (direct dan wel indirect) gepaard met andere vormen van (zware) criminaliteit, met alle gevolgen van dien. Dit alles vergroot de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Tegen dit soort strafbare feiten dient dan ook streng te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 augustus 2024. Dit rapport houdt – kort gezegd en voor zover relevant – het volgende in.
De reclassering komt tot de conclusie dat het recidiverisico als laag moet worden ingeschat. De reclassering constateert dat er nauwelijks risicofactoren zijn in het leven van de verdachte. Er is sprake van een aantal beschermende factoren, namelijk zijn familie en het hebben van een stabiel inkomen vanuit vast werk en het niet hebben van een strafblad. De verdachte toont zich sociaal vaardig, zelfredzaam en toont zelfreflectie. Daarnaast staat hij open voor begeleiding vanuit de reclassering. Echter, omdat de verdachte zijn leven goed op orde heeft en dit ook lijkt te houden, wordt een verplichte behandeling vanuit de reclassering niet noodzakelijk geacht.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur daarvan acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank ziet daarnaast in de jonge leeftijd en in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om in matigende zin af te wijken van de eis van de officier van justitie.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bovendien aanleiding om een deel van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, met daaraan gekoppeld de (algemene) voorwaarde die hierna wordt genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 48, 49, 56, 57 en 138aa van het Wetboek van Strafrecht

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en onder 2, primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 106 (honderdzes) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
60 (zestig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft.
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Zinnen, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en J.A. Terstegge, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.P. de Jong griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 27 juli 2024 te Maasvlakte, gemeente Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en/of
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te
plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van
dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en)
of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen
van dat feit,
door
- één of meer (organisatie)telefoon(s) voorhanden te hebben, en/of
- één of meer (rug)tas(sen) voorhanden te hebben, en/of
- een breekijzer en/of betonschaar en/of accutol en/of ratel en/of bitje(s) en/of
powerbank en/of zaklamp voorhanden te hebben, en/of
- met één of meer mededader(s) (telefonisch en/of via Signal) contacten te
onderhouden en/of informatie uit te wisselen en/of afspraken te maken en/of
instructies te geven en/of te ontvangen, en/of
- het voertuig met kenteken [kenteken] te gebruiken om één of meer mededader(s)
bij het terrein van de ECT Delta Terminal af te zetten;
( art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art 10a lid 1
ahf/sub 3 Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 27 juli 2024 te Maasvlakte, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen
wederrechtelijk
heeft verbleven op een in een haven, luchthaven en/of spoorwegemplacement
gelegen besloten
plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het terrein van
de ECT Delta Terminal, gelegen aan [adres 2]
( art 138aa lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 138aa lid 3 ahf/ond b Wetboek van
Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 27 juli
2024 te Maasvlakte, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
wederrechtelijk
heeft/hebben verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor
distributie, opslag en/of
overslag van goederen, te weten de ECT Delta Terminal, gelegen aan [adres 2]
[adres 2]
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of
omstreeks 27 juli 2024 te Maasvlakte, gemeente Rotterdam,
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen
heeft verschaft, door een of meer van de voornoemde personen en/of de goederen
die zij bij zich hadden naar de ECT Delta Terminal te vervoeren met de auto
voorzien van kenteken [kenteken];
( art 138aa lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 138aa lid 3 ahf/ond b Wetboek van
Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )