ECLI:NL:RBROT:2024:11619

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
10/243044-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring voorbereidingshandelingen Opiumwet en wederrechtelijk verblijven op besloten haventerrein

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met medeverdachten betrokken was bij voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten in de nacht van 27 juli 2024 over het hek van de ECT Delta Terminal zijn geklommen, met als doel een specifieke container te bereiken. De rechtbank oordeelt dat de gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachten zozeer gericht waren op het succesvol uithalen van de cocaïne, dat zij bewust de aanmerkelijke kans op dit gevolg hebben aanvaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft eerder geen soortgelijke feiten gepleegd, maar de rechtbank benadrukt dat de handel in verdovende middelen een groot gevaar voor de volksgezondheid vormt en dat er streng moet worden opgetreden tegen drugshandel, ook bij voorbereidende handelingen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/243044-24
Datum uitspraak: 14 november 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1],
raadsman mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.A. van Wijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het over de verdachte opgemaakte rapport van 5 september 2024, met uitzondering van de elektronische monitoring.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering (feiten 2 en 3)
Het onder 2 en 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering (feit 1)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en heeft hiertoe aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte wist dat het ging om, en opzet had op, de invoer van een hoeveelheid cocaïne, ook niet in voorwaardelijke zin. De verdachte ging mee als gezelschap. Er is geen link tussen de verdachte en het uithalen van de drugs. Er was daarnaast ook geen nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachten.
4.2.2.
Beoordeling
Vaststaande feiten en omstandigheden
In de vroege ochtend van 27 juli 2024 worden de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in een auto gebracht naar het terrein van de ECT Delta Terminal, gelegen aan [adres 2]. De bestuurder van deze auto betreft medeverdachte [medeverdachte 3]. De auto wordt om 00:06 uur opgemerkt door cameratoezicht, waarna om 00:18 uur wordt geconstateerd dat de auto wordt stilgezet op de Missouriweg, dat de lichten van de auto worden gedoofd en dat er drie personen uitstappen. Medeverdachte [medeverdachte 1] loopt vervolgens naar de kofferbak en pakt daar een zwarte tas uit. De drie personen lopen gezamenlijk richting het hek waarna een kniptang uit de zwarte tas wordt gehaald en wordt doorgegeven onder de medeverdachten. Het is medeverdachte [medeverdachte 2] die het prikkeldraad van het hek knipt, waarna de drie personen over het hek klimmen. Vlak nadat de verdachte en zijn medeverdachten over het hek zijn geklommen, stuitten zij op een voertuig van de douane. Hierop haasten de personen zich weer richting het hek, klimmen er overheen en rennen de Missouriweg op. Uiteindelijk worden alle drie de personen omstreeks 00:24 uur aangehouden door de douane. Tijdens de fouillering wordt bij medeverdachte [medeverdachte 1] een iPhone aangetroffen.
Diezelfde nacht krijgt de meldkamer van de douane een melding binnen dat er op de Coloradoweg een container staat met containernummer [containernummer], met hierin ongeveer 30 kilo cocaïne. Als deze container niet gevonden zou worden en het niet op het nieuws zou komen zouden er gewonden gaan vallen, volgens de melding. Later die nacht wordt de betreffende container gevonden en doorzocht en worden daarin 30 pakketten gevonden met, wat later blijkt te zijn, cocaïne. Ook wordt in de container een GPS-pijlbaken aangetroffen.
In de uitgelezen iPhone die onder medeverdachte [medeverdachte 1] in beslag genomen is valt een Signal-groepsgesprek op. In dat groepsgesprek wordt door ‘[naam 1]’ op 26 juli 2024 om 23:47 uur een bericht gestuurd dat hij over 12 minuten op de locatie is. Door ‘[naam 2]’ wordt daaropvolgend door middel van een screenshot een locatie van de ECT Delta Terminal doorgestuurd, met daarbij het nummer [nummer]. Op het GPS-pijlbaken dat in container [containernummer] is aangetroffen, staat de tekst ‘Portable GPS Tracker AT4’ en het IMEI-nummer [nummer]. Dit is gelijk aan het nummer dat is gestuurd in het Signal-groepsgesprek.
(Voorwaardelijk) opzet op voorbereidingshandelingen Opiumwet?
Uit de feiten, zoals hierboven weergegeven, en in onderling verband beschouwd, kan naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie worden getrokken dan dat de verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op het terrein van de ECT Delta Terminal aanwezig waren als uithalers, met als doel de cocaïne uit de container met nummer [containernummer] te halen. Daarbij handelde de verdachten tezamen en in vereniging. Tussen hen was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Dit blijkt uit het feit dat zij in dezelfde auto naar het haventerrein zijn gebracht, doelbewust en zonder aarzeling naar het hek liepen en dat zij op dezelfde plek over het hek zijn geklommen, met in hun bezit een zwarte tas met daarin bigshoppers en gereedschap. Daarnaast hebben zij zich samen op het terrein van de ECT Delta Terminal begeven en is er gebruik gemaakt van een zogenoemde organisatietelefoon, te weten de bij medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen iPhone, waarop via GPS en screenshots de exacte locatie van de betreffende container is doorgegeven. Dat de verdachte de organisatietelefoon niet fysiek in eigen handen heeft gehad doet daar niet aan af.
Het is een feit van algemene bekendheid dat in de Rotterdamse haven op grote schaal verdovende middelen per container worden binnengebracht. Deze verdovende middelen zitten vaak verstopt tussen legale goederen en worden door middel van uithalers verder vervoerd. Het moet de verdachte en zijn medeverdachten dan ook duidelijk zijn geweest dat zij met iets illegaals bezig waren toen zij midden in de nacht met een zwarte tas vol met bigshoppers en gereedschap over het hek van de ECT Delta Terminal klommen, op zoek naar een specifieke container. Deze gedragingen van de verdachte en diens medeverdachten kunnen volgens de rechtbank naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg (het succesvol uithalen van de cocaïne) dat het niet anders kan zijn dan dat zij bewust de aanmerkelijke kans op dit betreffende gevolg hebben aanvaard. Al deze omstandigheden samen maakt dat minst genomen sprake is van voorwaardelijk opzet op het voorbereiden van het vervoeren van harddrugs. De verklaring van de verdachte, dat hij slechts meeging als gezelschap, acht de rechtbank onaannemelijk. Het verweer van de raadsman - dat bij de verdachte de wetenschap en het opzet ontbrak en dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking - wordt verworpen.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij op of omstreeks 27 juli 2024 te Maasvlakte, gemeente Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk vervoeren, van een hoeveelheid cocaïne,
- zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van
dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte enzijn mededader(s), wist(en)
of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen
van dat feit,
door
- één (organisatie)telefoon voorhanden te hebben, en
- één of meer tas(sen) voorhanden te hebben, en
- een breekijzer en
eenbetonschaar en
eenaccutol en
eenratel en bitje(s) en
eenpowerbank en
eenzaklamp voorhanden te hebben, en
- met één of meer mededader(s) (via Signal) contacten te
onderhouden en informatie uit te wisselen en afspraken te maken en
instructies te ontvangen,
2
hij op 27 juli 2024 te Maasvlakte, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen, wederrechtelijk
heeft verbleven op een in een haven, gelegen besloten
plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het terrein van
de ECT Delta Terminal, gelegen aan de [adres 2]
3
hij op 27 juli 2024 te Maasvlakte, gemeente Rotterdam
wederrechtelijk
heeft verbleven op een in een haven, gelegen besloten
plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het terrein van
de ECT Delta Terminal, gelegen aan [adres 2]
terwijl hij, verdachte, zich de toegang heeft verschaft tot die besloten plaats door
middel van inklimming;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
de voortgezette handeling van:
feit 2: wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
en
feit 3: zich de toegang verschaffen tot een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen door middel van inklimming, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft samen met anderen het vervoer van om en nabij 30 kilogram cocaïne voorbereid. Gezien de aangetroffen hoeveelheid cocaïne, moet deze bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Verdovende middelen vormen een groot gevaar voor de volksgezondheid. De handel daarin gaat bovendien vaak (direct dan wel indirect) gepaard met andere vormen van (zware) criminaliteit, met alle gevolgen van dien. Dit alles vergroot de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De verdachte was met zijn handelen een essentiële schakel binnen de handel van cocaïne. Hij lijkt uitsluitend gedreven te zijn geweest door eigen financieel gewin. Tegen drugshandel moet, ook als het gaat om voorbereidende handelingen, streng worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 augustus 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 5 september 2024. Dit rapport houdt – kort gezegd en voor zover relevant – het volgende in.
De reclassering komt tot de conclusie dat het recidiverisico als gemiddeld moet worden ingeschat. De reclassering constateert dat er nauwelijks risicofactoren zijn in het leven van de verdachte. Er is sprake van een aantal beschermende factoren, namelijk zijn familie en het hebben van een inkomen vanuit een bijbaan. De verdachte toont zich sociaal vaardig, zelfredzaam en toont zelfreflectie. Daarnaast staat hij open voor begeleiding vanuit de reclassering.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur daarvan acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank ziet in de jonge leeftijd en in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om in matigende zin af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Nu de reclassering bijzondere voorwaarden wenselijk acht, ziet de rechtbank aanleiding om een deel van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, met daaraan gekoppeld de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Samen met de officier van justitie en de verdediging ziet de rechtbank niet de noodzaak om de verdachte te onderwerpen aan de door de reclassering geadviseerde elektronische monitoring.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 56, 57, 63 en 138aa van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde meldt zich op binnen 3 (drie) dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) op het adres Marconistraat 2, 3029 AK te Rotterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
de veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden (CoVa) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
de veroordeelde bevindt zich niet in de omgeving van het havengebied Waalhaven en Maashaven te Rotterdam en de haven in Vlissingen zolang het de reclassering dit verbod nodig vindt. In overleg met het Openbaar Ministerie kan dit verbod vervallen.
de veroordeelde is op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres [adres 1], zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, na overleg met betrokkene en afhankelijk van de dagbesteding dient veroordeelde op het verblijfadres te verblijven. Een ander verblijfsadres is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft.
de veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven
genoemde bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van
de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Zinnen, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en J.A. Terstegge, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.P. de Jong griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 27 juli 2024 te Maasvlakte, gemeente Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en/of
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te
plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van
dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en)
of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen
van dat feit,
door
- één of meer (organisatie)telefoon(s) voorhanden te hebben, en/of
- één of meer (rug)tas(sen) voorhanden te hebben, en/of
- een breekijzer en/of betonschaar en/of accutol en/of ratel en/of bitje(s) en/of
powerbank en/of zaklamp voorhanden te hebben, en/of
- met één of meer mededader(s) (telefonisch en/of via Signal) contacten te
onderhouden en/of informatie uit te wisselen en/of afspraken te maken en/of
instructies te geven en/of te ontvangen, en/of
- het voertuig met kenteken [kenteken] te gebruiken om één of meer mededader(s)
bij het terrein van de ECT Delta Terminal af te zetten;
( art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art 10a lid 1
ahf/sub 3 Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 27 juli 2024 te Maasvlakte, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen
wederrechtelijk
heeft verbleven op een in een haven, luchthaven en/of spoorwegemplacement
gelegen besloten
plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het terrein van
de ECT Delta Terminal, gelegen aan de [adres 2]
( art 138aa lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 138aa lid 3 ahf/ond b Wetboek van
Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 27 juli 2024 te Maasvlakte, gemeente Rotterdam
wederrechtelijk
heeft verbleven op een in een haven, luchthaven en/of spoorwegemplacement
gelegen besloten
plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het terrein van
de ECT Delta Terminal, gelegen aan [adres 2]
terwijl hij, verdachte, zich de toegang heeft verschaft tot die besloten plaats door
middel van inklimming;
( art 138aa lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 138aa lid 2 Wetboek van Strafrecht )