In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 oktober 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van mensenhandel en mensensmokkel. De verdachte, die niet ingeschreven stond in de basisregistratie, werd bijgestaan door haar raadsman, mr. T.S. Kessel. De officier van justitie, mr. T.J. Lindhout, eiste vrijspraak van de ten laste gelegde feiten. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een schending van het recht op een eerlijk proces, als gevolg van een extreme overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank concludeerde dat de verdediging niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een onherstelbare inbreuk op de verdedigingsrechten van de verdachte. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend was bewezen, en sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen.