In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres], vertegenwoordigd door mr. E. Wytema, en Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (NN), vertegenwoordigd door mr. S. van der Linden. De zaak betreft een verzoek van [eiseres] om een aanvullend voorschot van € 17.500,- op schadevergoeding na een verkeersongeval op 23 april 2022, waarbij zij in botsing kwam met de auto van de heer [persoon B]. NN, als WAM-verzekeraar van de heer [persoon B], heeft eerder een voorschot van € 15.000,- betaald, maar betwist de aansprakelijkheid en het causaal verband tussen het ongeval en de gezondheidsklachten van [eiseres].
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een causaal verband bestaat tussen haar gezondheidsklachten en het ongeval. De rechter heeft daarbij verwezen naar eerdere rechtspraak en benadrukt dat voor een geldvordering in kort geding terughoudendheid geboden is. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat de klachten van [eiseres] het gevolg zijn van het ongeval, mede gezien het feit dat er alternatieve oorzaken zijn voor haar klachten, zoals longcovid. Bovendien is het spoedeisend belang bij de vordering niet aangetoond, aangezien [eiseres] al een voorschot heeft ontvangen en geen acute financiële nood heeft aangetoond.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van [eiseres] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op € 949,-. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat NN de proceskosten kan vorderen, ook al is er mogelijk hoger beroep.