ECLI:NL:RBROT:2024:11339

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
11129928 CV EXPL 24-13723
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis inzake niet nakomen van vaststellingsovereenkomst met betalingsregeling na huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 september 2024 een verstekvonnis gewezen in een civiele procedure tussen een eiser uit Zwitserland en twee gedaagden uit Rotterdam. De eiser, vertegenwoordigd door mr. E. de Jong, vorderde betaling van € 8.543,- van de gedaagden, die niet verschenen waren in de procedure. De vordering was gebaseerd op een niet-nakoming van een vaststellingsovereenkomst die was gesloten na het einde van een huurovereenkomst. De overeenkomst was bedoeld om een geschil over huurachterstand en schade aan de gehuurde woning te beëindigen.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagden de vaststellingsovereenkomst niet goed waren nagekomen en dat de eis tot betaling van de hoofdsom en rente toewijsbaar was. De rechter kwam tot de conclusie dat de vaststellingsovereenkomst niet in strijd was met de goede zeden, de openbare orde of dwingend recht. De rechter stelde vast dat de eis geen vordering op grond van een huurovereenkomst betrof, maar een vordering op basis van de betalingsregeling die onderdeel uitmaakte van de vaststellingsovereenkomst.

De kantonrechter wees ook de gevorderde incassokosten af, omdat niet was aangetoond dat de gedaagden op de hoogte waren gesteld van de buitengerechtelijke kosten. De proceskosten werden toegewezen aan de eiser, omdat de gedaagden grotendeels ongelijk kregen. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er beroep wordt aangetekend tegen het vonnis.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11129928 CV EXPL 24-13723
datum uitspraak: 25 september 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats] , Zwitserland,
eiser,
gemachtigde: mr. E. de Jong,
tegen

1.[gedaagde 1] , en

2. [gedaagde 2],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagden,
die niet zijn verschenen.
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagden] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 26 april 2024, met bijlagen, en het herstelexploot van 22 mei 2024;
  • de rolbeslissing van 3 juli 2024;
  • de akte.
1.2.
Omdat [gedaagden] niet zijn verschenen, is tegen hen verstek verleend.

2.De beoordeling

Waar gaat het om?
2.1.
[gedaagden] zijn een met [eiser] gesloten vaststellingsovereenkomst niet goed nagekomen. Daarom eist [eiser] hen te veroordelen tot betaling aan hem van € 8.543,- met rente en kosten.
Toewijzing hoofdsom en rente
2.2.
Het bedrag van € 8.543,- aan hoofdsom en de rente daarover vanaf de datum van de dagvaarding worden toegewezen. Het betreft het restant van een bedrag tot betaling waarvan [gedaagden] zich hebben verbonden tegenover [eiser] door met hem een vaststellingsovereenkomst te sluiten. Die overeenkomst met een betalingsregeling is gesloten na het einde van de huurovereenkomst tussen partijen, ter beëindiging van een geschil over een huurachterstand en schade aan de door [gedaagden] gehuurde woning als gevolg van een politie-inval. Naar het zich laat aanzien is de vaststellings-overeenkomst niet in strijd met de goede zeden, de openbare orde of dwingend recht. Toewijzing van de op die overeenkomst gebaseerde eis lijkt niet onrechtmatig of ongegrond (artikel 139 Rv).
2.3.
Anders dan waarvan in de rolbeslissing is uitgegaan, betreft de eis geen vordering op grond van een huurovereenkomst. Deze zaak ziet op het niet nakomen van de betalingsregeling welke regeling de kern is van de vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van een vermogensrechtelijk geschil, bij de totstandkoming waarvan beiden partijen zich hebben laten bijstaan door een advocaat. Dit valt niet onder het bereik van Richtlijn 93/13 EG. Dat is reden om terug te komen op het voorlopig oordeel vermeld in de rolbeslissing dat de huurprijswijzigingsregeling onredelijk bezwarend is.
Incassokosten
2.4.
De incassokosten van € 601,03 worden afgewezen, omdat de mail van 20 maart 2024, waarmee buitengerechtelijke kosten zijn aangezegd, lijkt te zijn verzonden naar de advocaat die [gedaagden] heeft bijgestaan bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst. Nergens blijkt uit dat die advocaat toen nog hun belangen behartigde. Omdat gesteld noch gebleken is dat de mail (door)gestuurd is naar [gedaagden] en door hen ontvangen is, is niet aan alle voorwaarden voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
Proceskosten
2.5.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagden] , omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt de kosten die [gedaagden] aan [eiser] moeten betalen vast op € 138,80 aan dagvaardingskosten, € 248,- aan griffierecht, € 339,- aan salaris voor de gemachtigde (1 punt) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 860,80. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Hoofdelijke veroordeling
2.6.
[gedaagden] worden hoofdelijk veroordeeld, omdat [eiser] dat eist en [gedaagden] daar geen bezwaar tegen hebben gemaakt. De hoofdelijke veroordeling geldt ook voor de proceskosten. [1] Het betekent dat ieder van hen voor het geheel kan worden aangesproken, en dat als de één betaalt, de ander is bevrijd (artikel 6:7 BW).
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.7.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist en [gedaagden] daar geen bezwaar tegen hebben (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als tegen het vonnis wordt opgekomen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat als de één betaalt, de ander is bevrijd, om aan [eiser] te betalen € 8.543,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 26 april 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat als de één betaalt, de ander is bevrijd, in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden vastgesteld op
€ 860,80;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en in het openbaar uitgesproken.
465

Voetnoten

1.HR 23-12-2022, ECLI:NL:HR:2022:1942.