Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[gedaagde 1] , en
1.De procedure
- de dagvaarding van 26 april 2024, met bijlagen, en het herstelexploot van 22 mei 2024;
- de rolbeslissing van 3 juli 2024;
- de akte.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 september 2024 een verstekvonnis gewezen in een civiele procedure tussen een eiser uit Zwitserland en twee gedaagden uit Rotterdam. De eiser, vertegenwoordigd door mr. E. de Jong, vorderde betaling van € 8.543,- van de gedaagden, die niet verschenen waren in de procedure. De vordering was gebaseerd op een niet-nakoming van een vaststellingsovereenkomst die was gesloten na het einde van een huurovereenkomst. De overeenkomst was bedoeld om een geschil over huurachterstand en schade aan de gehuurde woning te beëindigen.
De kantonrechter oordeelde dat de gedaagden de vaststellingsovereenkomst niet goed waren nagekomen en dat de eis tot betaling van de hoofdsom en rente toewijsbaar was. De rechter kwam tot de conclusie dat de vaststellingsovereenkomst niet in strijd was met de goede zeden, de openbare orde of dwingend recht. De rechter stelde vast dat de eis geen vordering op grond van een huurovereenkomst betrof, maar een vordering op basis van de betalingsregeling die onderdeel uitmaakte van de vaststellingsovereenkomst.
De kantonrechter wees ook de gevorderde incassokosten af, omdat niet was aangetoond dat de gedaagden op de hoogte waren gesteld van de buitengerechtelijke kosten. De proceskosten werden toegewezen aan de eiser, omdat de gedaagden grotendeels ongelijk kregen. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er beroep wordt aangetekend tegen het vonnis.