ECLI:NL:RBROT:2024:11282

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
ROT 24/3167
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ambtshalve inschrijving in de Basisregistratie Personen en onterecht opgelegde boete

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 13 november 2024, in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, werd het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de ambtshalve wijziging van zijn adresgegevens in de Basisregistratie Personen (BRP) en de opgelegde bestuurlijke boete van € 325,- wegens een onjuiste inschrijving. De rechtbank oordeelde dat het college niet voldoende had aangetoond dat eiser op het nieuwe adres woonde. De rechtbank concludeerde dat de inschrijving op adres B niet terecht was en dat de boete dus ook niet kon worden opgelegd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor eiser weer op zijn oorspronkelijke adres werd ingeschreven. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, alsook tot schadevergoeding voor de parkeerkosten die eiser had moeten maken door de onterechte inschrijving. De rechtbank benadrukte dat het college bij het adresonderzoek niet voldoende had gemotiveerd dat eiser op adres B woonde, en dat de onderzoeksbevindingen niet voldoende waren om de conclusie te rechtvaardigen dat eiser daar naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zou overnachten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/3167

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 november 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W. Kroneman),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam

(gemachtigde: mr. N.H. de Zeeuw).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college om ambtshalve zijn adresgegevens in de Basisregistratie personen (BRP) te wijzigen en om hem een bestuurlijke boete van € 325,- op te leggen wegens een onjuiste inschrijving in de BRP. Verder beoordeelt de rechtbank het verzoek van eiser om een schadevergoeding.
1.1.
Eiser heeft aanvullende stukken ingediend. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Met het primaire besluit van 23 augustus 2023 heeft het college ambtshalve de adresgegevens van eiser in de BRP gewijzigd. Eiser was in de BRP ingeschreven op het adres [adres A] te Rotterdam (adres A). Het college heeft dat adres per 20 juli 2023 gewijzigd in het adres [adres B] te Rotterdam (adres B), het woonadres van zijn (toenmalige) vriendin. Het college heeft aan de adreswijziging ten grondslag gelegd dat uit onderzoek van het college is gebleken dat eiser zijn woonadres had op adres B. Het college heeft eiser ook een bestuurlijke boete opgelegd wegens het niet doen van een adreswijziging. Met het bestreden besluit van 14 februari 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij het primaire besluit gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college eiser terecht ambtshalve heeft ingeschreven in de BRP op adres B. Verder beoordeelt de rechtbank of het college eiser terecht een boete heeft opgelegd. Als laatste beoordeelt de rechtbank of eiser recht heeft op een schadevergoeding. Zij doet de beoordeling aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving en beleidsregels zijn te vinden in het vervolg van deze uitspraak en ook in de bijlage bij deze uitspraak.
Motivering en voorbereiding van het primaire besluit
6. Uit artikel 4:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in combinatie met artikel 4:9 van de Awb volgt dat het college een belanghebbende voorafgaand aan het primaire besluit in de gelegenheid moet stellen zijn zienswijze naar voren te brengen. Eiser is in die gelegenheid gesteld, maar voert aan dat zijn zienswijze niet is meegewogen in het primaire besluit en dat daaruit volgt dat het primaire besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Wat daar ook van zij, in de bezwaarprocedure heeft eiser wederom de gelegenheid gekregen zijn bezwaren naar voren te brengen. In de beslissing op bezwaar zijn de bezwaargronden van eiser kenbaar meegewogen. Dit besluit ligt ter toetsing voor. Een eventuele onzorgvuldige voorbereiding of onvoldoende motivering van het primaire besluit heeft dus geen gevolgen voor de in stand lating van het bestreden besluit. Eiser is hierdoor niet benadeeld. De beroepsgrond leidt daarom niet tot het daarmee beoogde doel.
Ambtshalve inschrijving in de BRPJuridisch kader
7. Uit artikel 1.1, aanhef en onder o, van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP) volgt - voor zover hier van belang - dat als woonadres moet worden aangemerkt het adres waar betrokkene woont, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten.
7.1.
Uit artikel 2.20, tweede lid, van de Wet BRP volgt dat, als een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, in gebreke is met het doen van aangifte, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve zorgdraagt voor opneming van gegevens betreffende het adres.
7.2.
Doel van de Wet BRP is dat de in de BRP vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en de gebruikers van de gegevens erop kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Daarom moeten in de BRP gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene geregistreerd worden. Als bij het college na adresonderzoek in redelijkheid gerede twijfel kan bestaan of de betrokkene op het adres woont waarop hij in de BRP is ingeschreven, is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij op dat adres woont. [1]
7.3.
Voor het uitvoeren van een adresonderzoek is de Circulaire Adresonderzoek BRP (Circulaire) ontwikkeld.
Was de start van het adresonderzoek rechtmatig?
8. Het college heeft de besluitvorming gebaseerd op adresonderzoek. Dit onderzoek is gestart naar aanleiding van een melding van controleurs van de gemeente Rotterdam. De controleurs hebben op 20 april 2023 en 26 april 2023 een controle op bewoning uitgevoerd op adres A naar aanleiding van een ingetrokken verzoek tot adresonderzoek van mevrouw [naam persoon] (mevrouw W.). Op 20 april 2023 is niemand aangetroffen op adres A. Op 26 april 2023 is mevrouw W. aangetroffen op adres A. Mevrouw W. heeft de controleurs binnengelaten en aan de controleurs persoonlijke spullen van eiser laten zien. De persoonlijke spullen bevonden zich alleen in zijn kamer aan de linker achterzijde van de woning en in het onderkastje in de badkamer. In de rest van de woning werden geen persoonlijke spullen van eiser aangetroffen. Mevrouw W. zou hebben verklaard dat zij eiser eigenlijk nooit ziet, dat hij soms in de avonduren thuis is, dat hij heel laat thuiskomt en dan heel vroeg weer weggaat en dat hij zijn kleding niet wast op adres A. Naar aanleiding hiervan hebben de controleurs een melding ingediend in verband met twijfels over het woonadres van eiser.
8.1.
Gelet op 3.1 van de Circulaire kan de gemeente een adresonderzoek starten bij twijfel over de juistheid van een adresgegeven in de BRP. Wanneer er sprake is van twijfel, is ter beoordeling van de gemeente. Het is belangrijk dat zij de twijfel kan motiveren. De rechtbank is, anders dan eiser, van oordeel dat het college in de melding van de controleurs in redelijkheid aanleiding heeft kunnen zien om een adresonderzoek te starten. Het college heeft deze twijfel voldoende gemotiveerd.
8.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
De onderzoekshandelingen
9. Het adresonderzoek is gestart op 4 mei 2023 met een brief aan eiser waarin hij is gewezen op zijn aangifteplicht en hem is gevraagd om het formulier verklaring woonadres te retourneren. Op 9 mei 2023 heeft eiser het formulier geretourneerd en daarin aangegeven dat hij op adres A woont. Op 19 mei 2023 heeft het college eiser een nieuwe brief gestuurd waarin hem wordt verzocht om gegevens te verstrekken op grond van artikel 2.47 van de Wet BRP. Eiser heeft op 30 mei 2023 gegevens verstrekt aan het college en het college heeft een beoordeling van deze gegevens gemaakt. Verder is er een onderzoek gedaan naar parkeergegevens van eiser, door na te gaan of er een parkeervergunning en bezoekersvergunning actief waren op adres A. Ook zijn er nadere gegevens opgevraagd bij eiser en bij Thuisbezorgd.nl. Op 21 juni 2023 is er een huisbezoek gedaan op adres B. Op 4 juli 2023 is er een huisbezoek gedaan op adres A en op adres B. Daarnaast is er op 7 juli 2023 bij adres B een buurtonderzoek gedaan.
Mocht het college een informatieverzoek doen bij eiser?
9.1.
De rechtbank is, anders dan eiser, van oordeel dat het college een informatieverzoek in de zin van artikel 2.47 van de Wet BRP mocht doen. Gelet op hetgeen onder 8. en 8.1. is overwogen, bestond bij het college immers het redelijke vermoeden dat eiser in gebreke was met het doen van een aangifte van een nieuw woonadres. Eiser is bij de start van het adresonderzoek eerst gewezen op zijn aangifteplicht, waarna hij een ingevuld formulier verklaring woonadres retour heeft gezonden. Gelet op 4.3 van de Circulaire kan het college het adresonderzoek daarna vervolgen als de reactie niet leidt tot duidelijkheid over de verblijfsplaats. Bij twijfel over de juistheid van informatie kan de betrokkene om (nader) bewijs worden gevraagd. Omdat er naar aanleiding van het ingevulde formulier nog twijfels bestonden bij het college over het daadwerkelijke woonadres van eiser, is het adresonderzoek uitgebreid met het inlichtingenverzoek aan eiser. Dit is in overeenstemming met hetgeen is bepaald in de Circulaire en artikel 2.47 van de Wet BRP en dus niet onrechtmatig.
Is het adresonderzoek voldoende om te kunnen concluderen dat eiser op adres B woont?
10. Gelet op de definitie van het begrip woonadres in artikel 1.1, onder o, van de Wet BRP moet het adresonderzoek voldoende zijn om een conclusie te kunnen trekken over het adres waar eiser naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zou overnachten. [2]
10.1.
De vraag is of het adresonderzoek dat het college heeft verricht voldoende is om de conclusie te kunnen trekken dat eiser naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen op adres B zou overnachten. De rechtbank is van oordeel dat dat niet zo is en overweegt daartoe het volgende.
10.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat er slechts één huisbezoek heeft plaatsgevonden op adres A in het kader van het adresonderzoek. [3] Dit was op 4 juli 2023. Tijdens dit huisbezoek was eiser niet thuis en werden mevrouw W. en haar dochter aangetroffen. Mevrouw W. heeft verklaard dat eiser die ochtend rond 05:00 uur is vertrokken, dat eiser de hoofdbewoner is en dat er die dag nog een pakket voor hem was bezorgd. Zij heeft verder verklaard dat haar dochter uit Polen een maand bleef logeren. De controleurs hebben in de woonkamer een tweepersoonsbed aangetroffen, in slaapkamer 1 een tweepersoonsbank en in slaapkamer 2 een eenpersoonsbed. Slaapkamer 2 zou in gebruik zijn bij eiser. Bij een controle op persoonlijke spullen zijn in de hal een paar sportschoenen, een paar pantoffels en een paar slippers maat 44 aangetroffen, waarvan mevrouw W. heeft verklaard dat die van eiser zijn. Verder zijn er in slaapkamer 2, de door eiser gebruikte kamer, geopende poststukken van hem op het nachtkastje aangetroffen. In de kledingkast van eiser is weinig kleding aangetroffen. Daarnaast hebben er twee huisbezoeken plaatsgevonden op adres B, op 21 juni 2023 en op 4 juli 2023 (aansluitend op het huisbezoek bij adres A). Eiser is daar beide keren aangetroffen. Op 21 juni 2023 heeft eiser verklaard dat hij daar aan het klussen was voor zijn vriendin. De controleurs mochten de kamers niet betreden, maar de hoofdbewoonster stond voor de deur van haar slaapkamer en was de kledingkast aan het inruimen. Deze kledingkast zou door eiser in elkaar zijn gezet. In de woning zijn verder mannelijke spullen waargenomen, maar die spullen konden volgens de controleurs ook van de zoon van de vriendin zijn die volgens de controleurs dezelfde bouw heeft als eiser. De controleurs zijn op 4 juli 2023 wederom op adres B geweest. Eiser was toen in de slaapkamer bezig met het in elkaar zetten van een kledingkast. De controleurs hebben geen mannelijke kleding aangetroffen in de slaapkamer van de vriendin (wel in de slaapkamer van de zoon). Eiser heeft verklaard geen sleutel van adres B te hebben en niet veel kleding te bezitten. Hij heeft aangegeven dat de dochter van mevrouw W. tijdelijk voor een maand in de woning op adres A verblijft en dat hij daarom veel op adres B is.
10.3.
Uit een enkel huisbezoek op adres A en twee huisbezoeken op adres B, onder de hiervoor weergegeven omstandigheden, kon volgens de rechtbank niet worden geconcludeerd dat eiser naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zou overnachten op adres B. Er zijn immers op adres A meerdere bedden aangetroffen, wat erop duidt dat mevrouw W. daar niet alleen woonde. Mevrouw W. verklaart ook zelf dat eiser daar woont. Daarnaast zijn er bij de controle op persoonlijke spullen geopende poststukken, schoeisel en kleding van eiser op adres A aangetroffen. Op adres B is er geen mannelijke kleding aangetroffen in de slaapkamer van de vriendin en de mannelijke spullen die tijdens het eerste huisbezoek zijn waargenomen in de woonkamer kunnen ook van de zoon van de vriendin zijn die op adres B woont. Gelet op de situatie waarover mevrouw W. en eiser beiden verklaren, namelijk dat de dochter van mevrouw W. uit Polen een maand op adres A slaapt, is het aannemelijk dat eiser op het moment van de huisbezoeken regelmatiger op adres B verbleef. Daaruit kon echter niet de conclusie volgen dat eiser daar naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zou overnachten. De dochter van mevrouw W. zou immers slechts een maand op adres A verblijven.
10.4.
Er is verder nog een buurtonderzoek verricht, maar uitsluitend bij adres B. Het buurtonderzoek bij adres B is daarbij heel summier geweest en alleen vastgelegd in een interne email. Uit deze e-mail blijkt dat twee buurtbewoners zijn gesproken. Eén van hen verklaarde dat hij geen contact heeft met de buren. De ander verklaarde dat op adres B een gezin woont, bestaande uit een man, vrouw en twee kinderen en dat zij een hond hebben. Echter, niet is vast te stellen of deze buurtbewoner spreekt over eiser, nu hem niet is gevraagd naar een omschrijving van de man. Eiser heeft verklaard dat de vader van de kinderen van zijn vriendin ook regelmatig bij adres B was. Daarbij is ook niet aan deze buurtbewoner gevraagd naar hoe vaak hij de man daar heeft gezien. Naar het oordeel van de rechtbank was een uitgebreider buurtonderzoek bij adres B en een buurtonderzoek bij adres A op zijn plaats geweest, zeker gelet op de overige onderzoeksbevindingen uit de huisbezoeken die voor tweeërlei uitleg vatbaar zijn.
10.5.
Het onderzoek dat is gedaan naar de voertuigen en parkeergegevens van eiser is onvoldoende dragend voor een andersluidende conclusie. De drie voertuigen van eiser (een scooter, een privéauto en een bedrijfsauto) stonden weliswaar tijdens de huisbezoeken op 21 juni 2023 en 4 juli 2023 geparkeerd bij adres B, maar eiser heeft verklaard dat zijn privéauto daar altijd geparkeerd staat, omdat hij maar één parkeervergunning heeft bij adres A (voor zijn bedrijfsauto). Het is bij adres B toegestaan om zonder vergunning te parkeren. De scooter parkeert hij daar ook, omdat de kans op diefstal groter is bij adres A. Dat de bedrijfsauto op de twee dagen dat eiser op adres B is aangetroffen ook daar is aangetroffen, is niet vreemd. Er is niet vaker dan op deze twee momenten onderzoek gedaan naar de locatie van de bedrijfsauto van eiser, terwijl eiser daar toen - klussend - aanwezig was.
10.6.
De overige onderzoeksbevindingen leiden de rechtbank evenmin tot een andere conclusie. Voor wat betreft de maaltijdbezorgingen kan worden geconcludeerd dat eiser vanaf februari 2023 vaak maaltijden liet bezorgen op adres B, maar ook dat is niet doorslaggevend. Eiser heeft verklaard dat hij vaak in de weekenden op adres B was en daar dan regelmatig maaltijden liet bezorgen. Uit de gegevens van de maaltijdbezorgingen blijkt ook dat deze voor het overgrote deel in de weekenden hebben plaatsgevonden (alle maaltijdbezorgingen, behalve één, zijn in het weekend bezorgd). Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij vaak op zijn werk at en mevrouw W. doordeweeks vaak eten voor hem kookte. Het college heeft deze verklaringen niet nader onderzocht. Voor wat betreft de pintransacties merkt het college op pagina 19 van het bestreden besluit op dat alle pintransacties vanaf eind februari in de buurt van adres B zijn, maar dat is niet juist: er hebben veel transacties plaatsgevonden rondom adres B, maar er zijn ook pintransacties geweest op andere locaties. Eiser heeft hiervoor ook een verklaring gegeven, namelijk dat hij vaak zijn boodschappen deed in de buurt van adres B, ook voordat hij een affectieve relatie kreeg, omdat hij daar goed kan parkeren. Verder verklaart hij dat mevrouw W. vaak de boodschappen deed, omdat zij in een Poolse winkel werkte en daar boodschappen mee kon nemen. Deze verklaringen heeft het college eveneens niet nader onderzocht.
10.7.
De rechtbank komt dan ook, gelet op het voorgaande, tot de slotsom dat het adresonderzoek niet voldoende is om te concluderen dat eiser naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen op adres B zou overnachten. Daarmee heeft het college eiser ten onrechte ingeschreven in de BRP op adres B en uitgeschreven op adres A.
10.8.
De beroepsgrond slaagt.
Heeft het college terecht een boete opgelegd?
11. De rechtbank is hiervoor onder 10.7. tot het oordeel gekomen dat de inschrijving in de BRP op adres B niet terecht is geweest. Daarmee staat dus ook niet vast dat er sprake is geweest van een overtreding van de aangifteplicht op grond van de Wet BRP. Het college was dan ook niet bevoegd om de boete op te leggen.
11.1.
De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Het gebrek kleeft ook aan het primaire besluit. Het college kan dit gebrek niet meer herstellen, omdat eiser inmiddels weer op adres B staat ingeschreven. Het alsnog uitvoeren van een gedegen adresonderzoek kan niet tot de conclusie leiden dat eiser op 20 juli 2023 niet op adres B woonde. De rechtbank ziet aanleiding het geschil finaal te beslechten door het primaire besluit te herroepen.
12.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12.2.
De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting à € 875,- per punt, wegingsfactor 1). De werkelijke kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. Gelet op artikel 2, derde lid, van het Bpb kan er slechts onder bijzondere omstandigheden aanleiding bestaan voor een hogere vergoeding. Van zulke bijzondere omstandigheden is niet gebleken, nu er - bijvoorbeeld - geen sprake is geweest van kennelijk onredelijk handelen aan de zijde van het college. De kosten in bezwaar komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu eiser in bezwaar niet om vergoeding van de door hem gemaakte kosten heeft verzocht. [4]
Verzoek om schadevergoeding
13. Eiser verzoekt om een schadevergoeding, omdat naar aanleiding van de inschrijving op adres B en daarmee de uitschrijving op adres A zijn parkeervergunning voor zijn auto met kenteken [kentekennummer 1] per 1 september 2023 is ingetrokken. Hij heeft daardoor parkeerkosten moeten maken ter hoogte van € 1.617,81.
13.1.
De rechtbank is hiervoor onder 10.7. tot het oordeel gekomen dat de inschrijving op adres B en daarmee de uitschrijving op adres A niet terecht is geweest. Het bestreden besluit en het primaire besluit zijn daarmee onrechtmatig in de zin van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Nu het intrekken van de parkeervergunning van eiser een direct gevolg is geweest van het primaire besluit, ziet de rechtbank aanleiding het college te veroordelen tot vergoeding van de parkeerkosten die eiser heeft moeten maken op dat adres in de periode dat hij is uitgeschreven uit de BRP op adres A.
13.2.
Het verzochte bedrag aan schadevergoeding wordt verminderd met de bedragen die daarin zijn opgenomen voor de abonnementskosten voor YellowBrick, ter hoogte van in totaal € 15,-. Eiser heeft het YellowBrick-abonnement immers ook gebruikt op andere locaties en dit betreft dus geen schade die het gevolg is van het bestreden besluit. Verder wordt het bedrag verminderd met het betaalde parkeergeld van € 33,35 op 18 september 2023 en € 15,36 op 4 december 2023 aangezien die kosten betrekking hebben op een andere auto (kenteken [kentekennummer 2] ).
13.3.
De rechtbank veroordeelt het college tot vergoeding van de schade van eiser ter hoogte van € 1.554,10.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- draagt het college op het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- te vergoeden;
- veroordeelt het college tot vergoeding van de schade van eiser ter hoogte van € 1.554,10;
- veroordeelt het college in de proceskosten tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van den Wildenberg, voorzitter, en mr. M.V. van Baaren en mr. A.M.J. Adriaansen, leden, in aanwezigheid van E.J. van den Doel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving en beleidsregels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:8, eerste lid
Voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt het die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en
die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.
Artikel 4:9Bij toepassing van de artikelen 4:7 en 4:8 kan de belanghebbende naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren brengen.
Wet basisregistratie personen
Artikel 1.1. aanhef en onder o, onder 1In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
o. het woonadres: 1° het adres waar betrokkene woont, (…) of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten.
Artikel 2.20, tweede en derde lid, onder c2. Indien een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, in gebreke is met het doen van aangifte, draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het adres. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de betrokkene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.
3. Als datum van adreswijziging wordt opgenomen:
c. de dag waarop van het voornemen tot opneming aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan, bij ambtshalve opneming van de gegevens.
Artikel 2.39, eerste lid
De ingezetene die zijn adres wijzigt doet hiervan schriftelijk aangifte bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft.
Artikel 2.47
Degene ten aanzien van wie het college van burgemeester en wethouders het redelijke vermoeden heeft dat hij in gebreke is met het doen van een aangifte als bedoeld in de artikelen 2.38 tot en met 2.43, verstrekt op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, desgevraagd in persoon, binnen een door het college in het verzoek te noemen termijn, ter zake de inlichtingen en legt de geschriften over die noodzakelijk zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie.
Artikel 4.17, aanhef en onder a
Het college van burgemeester en wethouders kan een bestuurlijke boete van ten hoogste 325 euro opleggen:
a. ter zake van overtreding van de artikelen 2.38, 2.39, 2.40, vijfde lid, 2.43 tot en met 2.47, 2.50, 2.51 en 2.52.
Regeling bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen
Artikel 3, eerste lid
Het college kan de boete opleggen, bij een overtreding genoemd in artikel 4.17 van de wet.
Circulaire adresonderzoek BRP3.1. Start adresonderzoek
De gemeente kan een adresonderzoek starten bij twijfel over de juistheid van een adresgegeven in de BRP. Wanneer er sprake is van twijfel, is ter beoordeling van de gemeente. Het is belangrijk dat zij de twijfel kan motiveren. De aanleiding daarvoor kan heel divers zijn. Voorbeelden:
–een melding van een persoon of organisatie (geen bestuursorgaan);
–een terugmelding van een orgaan van de gemeente of een ander bestuursorgaan;
–een melding vanuit LAA;
–een eigen constatering van leegstand;
–een aangifte van verhuizing.
(…)
4.3.
Aanschrijven van de persoon
  • De brief om de betrokkene te wijzen op de aangifteplicht kan verzonden worden naar het laatst bekende adres in de BRP. In de brief kan de gemeente waarschuwen voor een bestuurlijke boete als de persoon niet aan zijn aangifteplicht of zijn plicht tot het verstrekken van inlichtingen voldoet. Mogelijk wordt de post doorgestuurd via een verhuisservice naar het nieuwe adres. Een vermoedelijk nieuw adres dat bijvoorbeeld door een afnemer gemeld is via de terugmeldvoorziening kan ook gebruikt worden om de persoon aan te schrijven.
  • In afwachting van een reactie binnen de in de brief gestelde termijn, kan de gemeente al verder gaan met het onderzoek. Als de persoon niet reageert of als de reactie niet leidt tot duidelijkheid over de verblijfsplaats, wordt het adresonderzoek vervolgd.
  • Bij twijfel over de juistheid van informatie kan de gemeente de persoon om (nader) bewijs vragen. Twijfelt de gemeente hierna nog steeds, dan wordt het onderzoek vervolgd.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1145 en ABRvS 21 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3877.
2.ABRvS 21 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3877.
3.De huisbezoeken die op 20 april 2023 en 26 april 2023 hebben plaatsgevonden maken geen onderdeel uit van het adresonderzoek, zoals het college ook aangeeft in het verweerschrift.
4.ABRvS 1 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1839, r.o. 4.1.