ECLI:NL:RBROT:2024:11226

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
11250469 GZ VERZ 24-6093
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing van meerderjarigenbewind wegens aanhoudende psychische klachten en verslavingsproblematiek

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van het meerderjarigenbewind over de goederen van betrokkene. Betrokkene, die in 2013 onder bewind was gesteld, verzocht om opheffing van het bewind, stellende dat zij in staat was haar financiën zelf te beheren. De bewindvoerder, Verder Bewind Midden B.V., was van mening dat het bewind nog steeds noodzakelijk was. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 oktober 2024, waarbij betrokkene en haar partner aanwezig waren, werd duidelijk dat betrokkene haar situatie en de redenen voor de onderbewindstelling niet goed kon verwoorden. Ze ontkende verslavingsproblematiek, terwijl uit eerdere verklaringen en documenten bleek dat zij destijds zelf had aangegeven verslaafd te zijn en financiële problemen had. De kantonrechter concludeerde dat de gronden voor de onderbewindstelling nog steeds aanwezig waren en dat betrokkene niet had aangetoond dat zij in staat was om haar financiële zaken zelfstandig te regelen. De kantonrechter wees het verzoek tot opheffing van het bewind af, maar gaf de huidige bewindvoerder de suggestie om het leefgeld van betrokkene te verhogen, gezien haar schuldenvrije status en spaarsaldo. Tegen deze beschikking kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 11250469 GZ VERZ 24-6093
registernummer: BM 13970
uitspraak: 6 november 2024
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam, inzake opheffing meerderjarigenbewind
over de goederen van:

[betrokkene],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen betrokkene.

Verloop van de procedure

Op 5 augustus 2024 is het verzoek ontvangen van betrokkene om het bij beschikking van de kantonrechter te Rotterdam d.d. 16 december 2013 ingestelde bewind over haar goederen op te heffen.
Op 9 augustus 2024 is een schriftelijke reactie van de bewindvoerder, Verder Bewind Midden B.V. te Culemborg, ontvangen.
Op 21 augustus 2024 is aanvullende informatie van betrokkene ontvangen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2024, waarbij betrokkene met haar partner [naam 1] en, namens de bewindvoerder, [naam 2], zijn verschenen.

Beoordeling van het verzoek

1. Betrokkene verzoekt opheffing van het bewind omdat zij van mening is dat zij zelf haar financiën weer kan beheren. De bewindvoerder is van mening dat het bewind nog steeds noodzakelijk is.
2. Betrokkene stelt zich kort gezegd, naar de kantonrechter begrijpt, op het standpunt dat zij op het moment dat zij bewind verzocht – in 2013 – vanwege schulden min of meer was ‘gedwongen’ door haar toenmalige begeleiding om onder bewind te gaan, maar dat daar eigenlijk geen noodzaak toe was. Zij vindt dat de onderbewindstelling onterecht was. Betrokkene zegt nooit verslaafd te zijn geweest en ook niet door haar verslaving in de schulden te zijn gekomen.
3. De kantonrechter overweegt het volgende. Betrokkene is in 2013 onder bewind gesteld op eigen verzoek. Zij woonde toen in een sociaal pension van het Centrum voor Dienstverlening, omdat zij dakloos was. Zij ontkent nu dat er destijds sprake was van een verslaving, terwijl uit de aantekening van de instellingszitting blijkt dat betrokkene toen zelf tegen de kantonrechter heeft gezegd dat zij verslaafd was. Haar kinderen woonden al jaren bij hun opa en oma, heeft betrokkene toen verteld. Ook heeft zij op die zitting gezegd dat zij al jaren niet goed met haar geld kon omgaan en veel te veel geld uitgaf. Zij heeft toen ook verteld dat zij haar wao-uitkering direct nadat de uitkering was gestort op één dag uitgaf en dat dit anders moest. Betrokkene heeft destijds ook een verklaring van psychiatrisch centrum Delta (van 12 september 2013) bij haar verzoek om bewind overgelegd, waarin staat dat betrokkene ambulante hulpverlening en begeleiding krijgt in verband met psychiatrische en verslavingsproblematiek. Ook blijkt uit deze verklaring dat betrokkene oplopende sociale en financiële problemen had.
4. De kantonrechter heeft op de zitting de stellige indruk gekregen dat het nog steeds niet goed gaat met betrokkene. Betrokkene viel veel in herhaling en gaf op de vragen van de kantonrechter geen duidelijke antwoorden. Op de vraag hoe het kwam dat betrokkene in 2013 in een opvang woonde gaf betrokkene bijvoorbeeld als antwoord ‘dat weet ik niet eens meer’. Vorig jaar heeft betrokkene enige tijd op de IC gelegen. Volgens betrokkene is zij gewond geraakt omdat een medebewoner in een opvanglocatie haar in augustus 2023 uit het raam heeft geduwd, terwijl Antes volgens betrokkene zegt dat zij in een psychose was geraakt en zelf uit het raam was gesprongen.
5. Betrokkene gebruikt op dit moment geen medicatie, naar eigen zeggen omdat zij van de eerder voorgeschreven medicatie klachten kreeg. Betrokkene heeft de kantonrechter een aantal berichten op haar telefoon laten lezen die zij heeft gewisseld met haar begeleider van Antes. Betrokkene heeft verklaard dat zij door Antes verplicht wordt om contact met hen te onderhouden, omdat haar begeleider dreigt met een zorgmachtiging voor verplichte zorg, als betrokkene dat niet doet. Uit de door betrokkene getoonde berichten blijkt dat betrokkene tenminste een week voor de zitting is geïnformeerd dat er andere medicatie voor haar klaar lag bij de apotheek, die tot aan de zitting nog niet door haar was opgehaald. Het gaat onder meer om Abilify, een antipsychoticum. De partner van betrokkene heeft op de zitting verklaard dat betrokkene al langer geen medicatie gebruikt. De begeleider van betrokkene schrijft in de door betrokkene getoonde berichten dat hij zich zorgen om haar maakt.
6. De kantonrechter is van oordeel dat, gelet op wat hiervoor is overwogen, dat de gronden voor de onderbewindstelling nog onverminderd aanwezig zijn. Er is dus geen aanleiding om het verzoek tot opheffing van het bewind toe te wijzen. Betrokkene heeft niet aangetoond dat zij in staat moet worden geacht om zelf haar financiële zaken voortaan te kunnen regelen. Zij kan niet worden gevolgd in haar stelling dat zij destijds ten onrechte onder bewind is gesteld, aangezien uit het dossier en uit haar eigen verklaring ter zitting destijds blijkt dat sprake was van verslavingsproblematiek en psychiatrische klachten.
7. Ter zitting heeft betrokkene ook nog gezegd dat zij niet tevreden is over haar huidige bewindvoerder en dat zij in elk geval een andere bewindvoerder zou willen (naar de kantonrechter begrijpt: als zij onder bewind zou moeten blijven als haar opheffingsverzoek wordt afgewezen). Zoals de kantonrechter tijdens de zitting al heeft gezegd, staat het betrokkene vrij om zelf een nieuwe bewindvoerder voor te dragen. Als betrokkene een andere bewindvoerder bereid vindt om het bewind over te nemen, dan kan zij een verzoek om wijziging bewindvoerder bij de kantonrechter indienen, met een schriftelijke bereidverklaring van de nieuwe bewindvoerder.
8. Tot slot geeft de kantonrechter de huidige bewindvoerder nog in overweging om het leefgeld van betrokkene fors te verhogen. Zij is schuldenvrij en zij heeft inmiddels een aanzienlijk spaarsaldo. Betrokkene heeft het de afgelopen jaren met heel weinig leefgeld moeten doen, dus een verhoging van het leefgeld ligt in de rede.

Beslissing

De kantonrechter
wijst het verzoek tot opheffing van het bewind af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J. Frikkee en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
59822
Tegen deze beschikking kan in hoger beroep worden gegaan bij het gerechtshof Den Haag. Dit kan alleen worden ingesteld door een advocaat. Verzoeker en degenen aan wie een kopie van de beschikking is verstrekt moeten hoger beroep instellen binnen drie maanden na de datum van de beschikking. Voor andere belanghebbenden moet dit binnen drie maanden nadat zij van de beschikking op de hoogte zijn geraakt.