ECLI:NL:RBROT:2024:11225

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
C/10/681273 / HA ZA 24-548
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en uitleg van arbitraal beding in vrijwaringsprocedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een incident betreffende de bevoegdheid in een vrijwaringsprocedure. Estate Invest Middelharnis II B.V. heeft Van den Nieuwendijk Bouw B.V. ingeschakeld voor de realisatie van een appartementencomplex. De Gemeente Goeree-Overflakkee heeft Estate Invest gedagvaard wegens schade aan een nabijgelegen kade en brug, en Estate Invest heeft Van den Nieuwendijk in vrijwaring aangesproken. Van den Nieuwendijk heeft een bevoegdheidsincident opgeworpen, stellende dat er een arbitraal beding in de aanneemovereenkomst is opgenomen, waardoor de rechtbank zich onbevoegd zou moeten verklaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het arbitraal beding van toepassing is op alle vorderingen van Estate Invest, inclusief de meer subsidiaire vordering die gebaseerd is op onrechtmatige daad. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het beroep op het arbitraal beding onaanvaardbaar maken. Daarom heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van de vorderingen van Estate Invest kennis te nemen en heeft zij Estate Invest veroordeeld in de proceskosten van Van den Nieuwendijk. De proceskosten zijn begroot op € 10.439,00, met wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/681273 / HA ZA 24-548
Vonnis in incident van 9 oktober 2024
in de zaak van
ESTATE INVEST MIDDELHARNIS II B.V.,
gevestigd te Middelharnis,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. A.E. Klomp te Nijmegen,
tegen
VAN DEN NIEUWENDIJK BOUW B.V.,
gevestigd te Ouddorp,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.M.H.W. Bindels te Arnhem.
Partijen zullen hierna Estate Invest en Van den Nieuwendijk genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 juni 2024, met producties;
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Waar gaat deze zaak over

2.1.
Estate Invest is door de gemeente Goeree-Overflakkee (hierna: de Gemeente) ingeschakeld voor de realisatie van een appartementencomplex (project ‘de Parel aan de Delta’). Voor de uitvoering van dit project heeft Estate Invest op haar beurt Van den Nieuwendijk ingeschakeld.
2.2.
De aanleiding voor deze procedure is, kort en zakelijk weergegeven, de schade die volgens de Gemeente bij de realisatie van het appartementencomplex aan een nabijgelegen kade(muur) en brug zou zijn ontstaan. De Gemeente wil deze schade op Estate Invest verhalen en heeft Estate Invest in dat kader op 14 februari 2024 gedagvaard (de hoofdprocedure). Estate Invest voert verweer tegen de vorderingen van de Gemeente. Tegelijkertijd heeft zij, voor het geval zij onverhoopt aansprakelijk wordt bevonden, deze vrijwaringsprocedure tegen Van den Nieuwendijk geïnitieerd.

3.De vorderingen in de vrijwaringsprocedure

3.1.
Estate Invest vordert dat Van den Nieuwendijk ertoe wordt veroordeeld om aan Estate Invest te betalen al hetgeen waartoe Estate Invest eventueel als gedaagde in de hoofdzaak jegens de Gemeente wordt veroordeeld, inclusief eventuele proceskostenveroordeling, nakosten en wettelijke rente. Daarnaast vordert Estate Invest dat Van den Nieuwendijk in de kosten van deze vrijwaringsprocedure wordt veroordeeld inclusief wettelijke rente.
3.2.
Estate Invest baseert haar vorderingen in de vrijwaringsprocedure jegens Van den Nieuwendijk op drie grondslagen: (i) primair op nakoming ex artikel 3:269 BW, (ii) subsidiair op toerekenbare tekortkoming ex artikel 6:74 BW en (iii) meer subsidiair op onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW.
3.3.
Ter onderbouwing van haar vorderingen stelt Estate Invest het volgende. Estate Invest heeft in het kader van de realisatie van het appartementencomplex afspraken gemaakt met Van den Nieuwendijk. Estate Invest en Van den Nieuwendijk hebben hun gemaakte afspraken vastgelegd in een aanneemovereenkomst. Op grond van deze afspraken heeft Van den Nieuwendijk zich jegens Estate Invest verbonden om bij de realisatie van het appartementencomplex te bewerkstelligen dat er geen schade aan eigendommen van derden en/of de Gemeente ontstaat. Voor zover bij de realisatie van het appartementencomplex wel schade ontstaat, heeft Van den Nieuwendijk zich jegens Estate Invest verbonden om de schade te herstellen dan wel om de kosten van herstel aan Estate Invest te vergoeden. Na oplevering van het appartementencomplex heeft de Gemeente aan Estate Invest te kennen gegeven dat Estate Invest, althans haar aannemer Van den Nieuwendijk, bij de realisatie van het appartementencomplex schade aan een nabijgelegen (kade)muur en brug zou hebben veroorzaakt.
3.4.
Van den Nieuwendijk heeft in de vrijwaringsprocedure nog niet van antwoord gediend.

4.Het geschil in het incident

4.1.
Van den Nieuwendijk heeft in de vrijwaringsprocedure een bevoegdheidsincident opgeworpen. Zij wijst erop dat tussen partijen in artikel 12.2 van de aanneemovereenkomst een arbitraal beding is overeen gekomen op grond waarvan de bevoegdheid van de overheidsrechter is uitgesloten. De rechtbank dient zich daarom onbevoegd te verklaren (artikel 1022 Rv). Daarnaast vordert zij Estate Invest te veroordelen in de werkelijke proceskosten.
4.2.
Estate Invest voert gemotiveerd verweer, strekkende tot afwijzing van de vorderingen van Van den Nieuwendijk, met veroordeling van Van den Nieuwendijk in de kosten van het incident, de nakosten daaronder begrepen. Zij stelt zich in dat verband op het standpunt dat (i) de meer subsidiaire vordering van Estate Invest in de vrijwaringsprocedure niet onder de reikwijdte van het arbitragebeding valt en (ii) een beroep op het arbitragebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Verder heeft Estate Invest zich op het standpunt gesteld dat de vordering van Van den Nieuwendijk tot veroordeling van Estate Invest in de werkelijke proceskosten moet worden afgewezen.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

Uitleg arbitraal beding

5.1.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat in artikel 12.2 van de aanneemovereenkomst een arbitraal beding is overeen gekomen. De tekst van dit beding luidt als volgt:
“Alle geschillen tussen Partijen welke naar aanleiding van deze overeenkomst of van de overeenkomsten die daarvan een uitvloeisel mochten zijn, zullen worden voorgelegd aan de Raad van Arbitrage voor de Bouw.”
5.2.
In confesso is dat Van den Nieuwendijk ten aanzien van de primaire en subsidiaire vorderingen van Estate Invest in de vrijwaringsprocedure in beginsel een beroep toekomt op het arbitragebeding. In geschil is of dit ook geldt voor de meer subsidiaire vordering van Estate Invest.
5.3.
Estate Invest stelt in dit verband dat deze vordering niet gebaseerd is op de aanneemovereenkomst, maar op een buitencontractuele aansprakelijkheidsgrondslag, namelijk onrechtmatige daad, zodat deze vordering niet onder de reikwijdte van het arbitragebeding valt.
5.4.
De rechtbank moet beoordelen welke betekenis toekomt aan het arbitragebeding. Bij de uitleg van een beding in een overeenkomst komt het niet enkel aan op de taalkundige uitleg ervan, maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van hen kan worden verwacht.
5.5.
Partijen hebben geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat er over de tekst van het arbitragebeding is onderhandeld of dat hierop enige toelichting is gegeven. De rechtbank neemt dan ook de tekst van het arbitragebeding als uitgangspunt voor de uitleg van het beding.
5.6.
De formulering van het arbitraal beding is ruim. In het beding is immers bepaald dat “
alle geschillen” die verband houden met de aanneemovereenkomst tussen partijen zijn onderworpen aan arbitrage. Gesteld noch gebleken is dat het de bedoeling van partijen is geweest om bepaalde geschillen, bijvoorbeeld vorderingen op grond van een buitencontractuele aansprakelijkheidsgrondslag, in weerwil van het arbitragebeding, toch te laten beslechten door de overheidsrechter. Estate Invest mocht hier dan ook redelijkerwijs niet vanuit gaan. Als Estate Invest dit anders had willen zien, dan had zij het beding duidelijker moeten opstellen. Dat is niet gebeurd. Dit betekent dat ook de meer subsidiaire vordering van Estate Invest onder de reikwijdte van het arbitragebeding valt en dat Van den Nieuwendijk ook ten aanzien van deze vordering in beginsel een beroep toekomt op het arbitragebeding.
5.7.
Los hiervan ziet de rechtbank niet goed in hoe Estate Invest in de vrijwaringsprocedure bij de rechtbank geholpen zou zijn indien zij daarin alleen haar meer subsidiaire vordering zou kunnen voorleggen, maar niet haar primaire en subsidiaire vorderingen.
Beroep op arbitraal beding
5.8.
Nu de (primaire, subsidiaire en meer subsidiaire) vorderingen van Estate Invest onder de reikwijdte van het arbitraal beding vallen en Van den Nieuwendijk vóór alle weren een beroep heeft gedaan op het arbitraal beding dient de rechtbank zich in beginsel onbevoegd te verklaren. Dit is slechts anders wanneer de overeenkomst tot arbitrage ongeldig is (art. 1022 Rv), de mogelijkheid om een beroep te doen op het arbitragebeding is verwerkt of wanneer het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om een beroep op het arbitragebeding te doen.
5.9.
Gesteld noch gebleken is dat het arbitragebeding ongeldig is of dat de mogelijkheid om een beroep te doen op het arbitragebeding is verwerkt. In geschil is alleen of het beroep van Van den Nieuwendijk op het arbitragebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:248 lid 2 BW).
5.10.
Bij de beantwoording van de vraag of hiervan sprake is, stelt de rechtbank het volgende beoordelingskader voorop. In beginsel hoeft een partij die zich op een overeengekomen arbitragebeding beroept, daarvoor geen bijzonder belang te stellen. Het is aan degene die zich op de terzijdestelling van het arbitragebeding beroept om de feiten en omstandigheden te stellen - en indien nodig te bewijzen - op grond waarvan het beroep op het arbitragebeding onaanvaardbaar is. Van onaanvaardbaarheid is vorenbedoelde zin is slechts in bijzondere omstandigheden sprake. De rechter moet hierbij de omstandigheden van het geval wegen en de nodige terughoudendheid betrachten. Terughoudendheid geldt in het bijzonder bij professioneel of commercieel handelende partijen.
5.11.
Het enkele feit dat in een geval als het onderhavige, de hoofdprocedure bij de overheidsrechter aanhangig is en de vrijwaringsprocedure aan arbiters moet worden voorgelegd, is onvoldoende voor een geslaagd beroep op artikel 6:248 lid 2 BW. Dat de proceseconomie in de regel gediend is bij de behandeling van de hoofd- en vrijwaringszaak door dezelfde instantie, levert op zichzelf onvoldoende grond op om daarom al te concluderen tot onaanvaardbaarheid van het beroep op het arbitragebeding. Daarvoor zijn bijzondere omstandigheden vereist. Een arbitrageclausule kan bijvoorbeeld terzijde worden geschoven, wanneer de partij die het voorschot voor de arbitrageprocedure moet betalen, hiertoe niet in staat is, waardoor voor de betreffende partij in feite geen rechtsgang openstaat.
5.12.
Met inachtneming van het voorgaande beoordeelt de rechtbank het beroep van Van den Nieuwendijk op de onbevoegdheid van de rechtbank gegrond. Zij licht dat hieronder toe.
5.13.
Estate Invest beroept zich in haar verweer tegen de onbevoegdheid allereerst op de proceseconomie, maar onderbouwt onvoldoende waarom de proceseconomie het beroep op het arbitragebeding onaanvaardbaar maakt. Dat in beide procedures deels dezelfde feiten en omstandigheden een rol spelen is hiervoor onvoldoende. Dat er een kans op tegenstrijdige beslissingen ontstaat, is iets wat indien mogelijk voorkomen moet worden, maar levert op zichzelf ook onvoldoende grond op om het arbitragebeding terzijde te stellen. Dat is immers inherent aan gevallen waarin verschillende instanties beslissingen nemen. In dit kader weegt de rechtbank ook mee dat partijen professionele en commerciële partijen zijn en dat Estate Invest in haar overeenkomst met de Gemeente geen arbitrage is overeengekomen, maar wel in haar overeenkomst met Van den Nieuwendijk, zodat zij op voorhand wist dat bij een eventueel geschil mogelijk zowel de overheidsrechter als arbiters bevoegd zouden kunnen zijn. Nu die situatie zich voordoet en Van den Nieuwendijk zich ook op het overeengekomen arbitragebeding beroept, komt dat in beginsel dan ook voor risico van Estate Invest. Van den Nieuwendijk heeft Estate Invest ook vooraf laten weten geen afstand te doen van het arbitragebeding.
5.14.
Van belang is verder dat Van den Nieuwendijk ook gemotiveerd heeft toegelicht waarom zij er belang aan hecht dat haar geschil met Estate Invest door arbiters (de Raad van arbitrage voor de Bouw) wordt beoordeeld en niet door de rechtbank. Zij heeft gewezen op de specifieke kennis van de arbiters over het onderwerp van het geschil (aanneming van werk/bouw) en op de naar verwachting snellere doorlooptijd van de arbitrageprocedure. Dit is door Estate Invest onvoldoende gemotiveerd betwist. Dat er geen versnelling is te verwachten omdat zij arbiters zal verzoeken de arbitrageprocedure aan te houden totdat in de hoofdzaak is beslist, doet hieraan niet af en levert bovendien geen bijzondere omstandigheid op in vorenbedoelde zin. Dit heeft Estate Invest immers zelf in de hand zodat zij dit niet zonder meer aan Van den Nieuwendijk kan tegenwerpen. Tot slot is gesteld noch gebleken dat voor Estate Invest geen rechtsgang openstaat omdat zij een eventueel verschuldigd voorschot in de arbitrage niet kan voldoen, zodat dit evenmin aan het beroep op het beding in de weg staat.
Proceskosten
5.15.
Omdat Estate Invest in dit incident in het ongelijk wordt gesteld, zal zij in de proceskosten aan de zijde van Van den Nieuwendijk worden veroordeeld. Van den Nieuwendijk maakt in dit kader aanspraak op een ‘integrale vergoeding’ van haar proceskosten omdat Estate Invest haar in weerwil van de overeengekomen arbitrage (toch) voor de rechtbank heeft gedagvaard, terwijl zij wist dat Van den Nieuwendijk de bevoegdheid van de rechtbank zou betwisten vanwege overeengekomen arbitrage. Ten onrechte heeft Estate Invest dit alles niet vermeld in haar dagvaarding, aldus Van den Nieuwendijk.
5.16.
De rechtbank ziet geen grond om Estate Invest in de integrale (lees: daadwerkelijke) proceskosten van Van den Nieuwendijk te veroordelen. Zij licht dat als volgt toe.
5.17.
Voor een vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten is alleen plaats indien sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig procederen. Hiervan is niet snel sprake. Voorbeelden waarbij een daadwerkelijke vergoeding van de proceskosten in beeld kan komen, zijn het instellen van een bij voorbaat kansloze vordering of van het lichtvaardig in rechte betrekken van een ander. Hiervoor heeft Van den Nieuwendijk evenwel te weinig gesteld. Het enkele feit dat Van den Nieuwendijk op voorhand al bij Estate Invest kenbaar heeft gemaakt niet in te stemmen met de bevoegdheid van de rechtbank, maakt dit niet anders. Dat geldt ook voor het feit dat het verweer van Estate Invest tegen het beroep op de onbevoegdheid van de rechtbank niet slaagt. Dat partijen vooraf aangeven het niet met elkaars standpunten eens te zijn en dat een van hen vervolgens in het ongelijk wordt gesteld, komt in de praktijk immers vaker voor en leidt nog niet tot misbruik van procesrecht of onrechtmatig procederen. Wel had van Estate Invest verwacht mogen worden dat zij in haar dagvaarding al had vermeld dat tussen partijen een arbitragebeding bestaat en dat Van den Nieuwendijk zich daarop zou beroepen (vgl. art. 111 lid 3 Rv). Dat heeft zij ten onrechte niet gedaan, maar omdat niet is gesteld of gebleken dat als gevolg hiervan extra proceshandelingen zijn verricht, of dat anderszins vertraging van de procedure is opgetreden, ziet de rechtbank geen aanleiding hieraan gevolgen te verbinden. Conclusie van het voorgaande is dat Estate Invest de proceskosten aan de zijde van Van den Nieuwendijk moet vergoeden, door de rechtbank tot op heden begroot op
€ 10.439,00 (griffierecht ad € 9.825,00 + € 614,00 aan salaris advocaat). Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
5.18.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5.19.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat het verzoek daartoe is gegrond op de wet en er geen redenen zijn het verzoek niet toe te wijzen.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst de vordering tot onbevoegdverklaring toe;
6.2.
veroordeelt Estate Invest in de kosten van het incident, aan de zijde van Van den Nieuwendijk tot op heden begroot op € 10.439,00, te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis;
6.3.
veroordeelt Estate Invest in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
6.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de vrijwaringsprocedure
6.5.
verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen van Estate Invest kennis te nemen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024.