ECLI:NL:RBROT:2024:11189

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
C/10/679760 / HA RK 24-485
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verklaring voor recht over ontbinding en herroeping van een vennootschap na turboliquidatie

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 7 november 2024, wordt het verzoek van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (verzoekster) behandeld. Verzoekster verzoekt primair om een verklaring voor recht dat de vennootschap niet is ontbonden na een turboliquidatie, en subsidiair om herroeping van het ontbindingsbesluit. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de vennootschap wel degelijk is ontbonden. Verzoekster, die als enig aandeelhouder en bestuurder van de vennootschap op 21 december 2023 tot ontbinding heeft besloten, was zich bewust van een bestaand banksaldo van € 14.789,17 op de rekening van de vennootschap, maar heeft geen vereffenaar ingeschreven. De rechtbank stelt vast dat de vennootschap, ondanks de ontbinding, blijft voortbestaan voor de vereffening van het vermogen, maar dat dit niet betekent dat de ontbinding ongeldig is. De rechtbank wijst erop dat herroeping van een ontbindingsbesluit aan strikte eisen is gebonden, zoals het overleggen van een geldig herroepingsbesluit en inzicht in de vermogenstoestand van de vennootschap. Aangezien verzoekster niet aan deze eisen voldoet, wordt ook het subsidiaire verzoek tot herroeping afgewezen. De rechtbank concludeert dat het verzoek tot verklaring voor recht dat de vennootschap niet is ontbonden, evenals het verzoek tot herroeping van de ontbinding, niet kan worden toegewezen. Verzoekster kan echter een nieuw verzoek indienen voor een verklaring dat de vennootschap is blijven voortbestaan in de zin van artikel 2:19 lid 5 BW.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer / rekestnummer: C/10/679760 / HA RK 24-485
Beschikking van 7 november 2024 op het verzoek van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster],
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
advocaat mr. J.A.Th. van den Berg te Rotterdam,
met betrekking tot een verklaring voor recht over:
de ontbonden besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[VOF A],
voorheen gevestigd te Rotterdam,
hierna: de vennootschap.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 28 mei 2024, met producties 1 tot en met 3;
- het bericht van deze rechtbank 20 augustus 2024;
- het bericht van verzoekster van 26 augustus 2024;
- het bericht van deze rechtbank van 28 augustus 2024; en
- het bericht van verzoekster van 29 augustus 2024, met twee producties.
1.2.
Vervolgens is beschikking bepaalt.

2.De feiten

2.1.
Verzoekster is voormalig enig aandeelhouder en bestuurder van de vennootschap.
2.2.
Verzoekster heeft bij besluit buiten vergadering besloten tot ontbinding van de vennootschap. Dit besluit is op 21 december 2023 geregistreerd in het handelsregister van de Kamer van Koophandel met vermelding dat tot ontbinding is besloten omdat er geen bekende baten meer aanwezig zijn. Daarbij is geen vereffenaar ingeschreven.
2.3.
Ten tijde van het ontbindingsbesluit was verzoekster ermee bekend dat er nog een bate was, namelijk een saldo van € 14.789,17 op een bankrekening op naam van de vennootschap (hierna: het banksaldo).
2.4.
Verzoekster heeft geen toegang meer tot het banksaldo omdat de bank geen zaken mag doen met organisaties zonder actieve inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
2.5.
Op 14 februari 2024 heeft verzoekster besloten tot herroeping van het ontbindingsbesluit.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoekster verzoekt in haar verzoekschrift op grond van artikel 3:302 BW een verklaring voor recht dat de vennootschap niet is ontbonden. Verzoekster onderbouwt dit als volgt. Verzoekster heeft als enig aandeelhouder en bestuurder van de vennootschap bij besluit buiten vergadering besloten tot ontbinding van de vennootschap. Dit besluit is op 21 december 2023 ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel met vermelding dat tot ontbinding is besloten omdat er geen bekende baten meer aanwezig zijn (artikel 2:19 lid 4 BW, de zogenaamde turboliquidatie). Verzoekster was wel bekend met baten, namelijk het banksaldo, maar verzoekster dacht na ontbinding nog over dit saldo te kunnen beschikken. Zij heeft, kennelijk anticiperend op de mogelijkheid over het saldo te kunnen beschikking, de turboliquidatie laten inschrijven in plaats van te vereffenen. Na deze inschrijving weigert de bank betalingsinstructies van verzoekster uit te voeren. Verzoekster stelt dat de vennootschap door het bestaan van bekende baten op het moment van ontbinding niet is opgehouden te bestaan op grond van artikel 2:19 lid 4 BW, in tegenstelling tot hetgeen in het handelsregister staat geregistreerd. Verzoekster verzoekt daarom om de verklaring voor recht dat de vennootschap niet is ontbonden, zodat zij vervolgens als bestuurder van de vennootschap het saldo kan vereffenen.
3.2.
Op 20 augustus 2024 heeft de rechtbank verzoekster geschreven dat de rechtbank het verzoek zo begrijpt dat zij wenst dat voor recht wordt verklaard dat de vennootschap is blijven voortbestaan in de zin van artikel 2:19 lid 5 BW vanwege het bestaan van een bate. Daarbij heeft de rechtbank aangegeven dat de rechtbank voorlopig van oordeel is dat de vennootschap wel is ontbonden door het besluit van de algemene vergadering daartoe, gelet op artikel 2:19 lid 1 BW. En dat herroeping van (dat besluit tot) die ontbinding niet wordt verzocht. De rechtbank heeft daarbij gevraagd of zij het verzoek overeenkomstig kan interpreteren.
3.3.
In antwoord daarop heeft verzoekster de rechtbank op 26 augustus 2024 bericht dat de rechtbank het verzoek kan interpreteren als een verzoek tot herroeping van een ontbinding, voor zover daarvan sprake is.
3.4.
Daarop heeft de rechtbank verzoekster nogmaals bericht. Daarbij is herhaald aangegeven dat de rechtbank het oorspronkelijke verzoek zo begrijpt dat voor recht wordt verklaard dat de vennootschap nog is blijven voortbestaan in de zin van artikel 2:19 lid 5 BW, en dat een dusdanig verzoek kan worden toegewezen op basis van het voorliggende verzoekschrift, mits de rechtbank het verzoek juist heeft geïnterpreteerd.
De rechtbank heeft daarbij toegelicht dat zij het verzoek zo begrijpt dat verzoekster hiermee wil bereiken dat zij de inschrijving in het handelsregister van de vennootschap dusdanig kan veranderen zodat daarin een vereffenaar kan worden ingeschreven ten behoeve van de vereffening van het resterende banksaldo van de vennootschap.
De rechtbank heeft daarnaast gereageerd op de nieuwe interpretatie van het verzoek in de brief van 26 augustus 2024, dat het verzoek moet worden begrepen als een verzoek tot herroeping van een ontbinding. De rechtbank heeft aangegeven dat voor een dergelijk verzoek het verzoekschrift eerst moet worden aangevuld met (onder meer) een geldig herroepingsbesluit, alvorens het mogelijk zou kunnen worden toegewezen, gelet op de vereisten die daaraan worden gesteld door de Hoge Raad in zijn arrest van 19 december
2014 met ECLI-nummer ECLI:NL:HR:2014:3677.
De rechtbank heeft verzoekster gelegenheid gegeven om de rechtbank in kennis te stellen of het verzoek moet worden geïnterpreteerd zoals die op 20 augustus 2024 door de rechtbank is geïnterpreteerd, of dat verzoekster haar verzoek overeenkomst haar bericht van 26 augustus wil wijzigen en aanvullen.
3.5.
In reactie daarop heeft verzoekster de rechtbank bericht dat het verzoek wordt aangepast zodat primair een verklaring voor recht wordt verzocht dat de vennootschap niet is ontbonden en subsidiair een verzoek tot herroeping van de ontbinding van de vennootschap. Het verzoek is hierbij aangevuld met het herroepingsbesluit van 14 februari 2024.
3.6.
De rechtbank interpreteert het verzoek daarom als primair een verzoek voor recht te verklaren dat de vennootschap niet is ontbonden, en subsidiair een verzoek de ontbinding van de vennootschap te herroepen.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank is bevoegd van het verzoek kennis te nemen, omdat de vennootschap gevestigd is geweest in het rechtsgebied van deze rechtbank.
4.2.
Verzoekster is belanghebbende bij het verzoek in de zin van artikel 3:302 BW, omdat zij als voormalig enig aandeelhouder en bestuurder van de vennootschap een onmiddellijk betrokken persoon is bij de rechtsverhouding waarop het verzoek ziet. Verzoekster heeft daarnaast ook voldoende belang bij haar verzoek in de zin van artikel 3:303 BW, omdat zij enig aandeelhouder is geweest van de vennootschap en er nog vermogen is dat bestaat uit het banksaldo.
Verklaring voor recht dat de vennootschap niet is ontbonden; wordt afgewezen
4.3.
Een rechtspersoon wordt ontbonden door een besluit van de algemene vergadering daartoe (artikel 2:19 lid 1 sub a BW). De rechtspersoon houdt op te bestaan als de rechtspersoon op dat moment geen baten meer heeft (artikel 2:19 lid 4 BW). Maar als de rechtspersoon nog wel baten heeft, blijft deze na ontbinding voortbestaan voor zover dit tot vereffening van zijn vermogen nodig is (artikel 2:19 lid 5 BW).
4.4.
Door het bestaan van het banksaldo is de vennootschap dus weliswaar ontbonden, nadat verzoekster als enig bestuurder van de vennootschap daartoe heeft besloten, maar is zij wel blijven voortbestaan.
4.5.
Verzoekster stelt dat het gevolg hiervan is dat de vennootschap is blijven voortbestaan, maar ook dat de vennootschap daarom niet is ontbonden. Uit de wet volgt dit niet.
4.6.
Verzoekster onderbouwt haar stelling (genoemd onder 4.5) nog door (indirect) te verwijzen naar de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 3 november 2020 met ECLI-nummer ECLI:NL:GHAMS:2020:3004. In die beschikking heeft het gerechtshof Amsterdam (alleen) geoordeeld dat de vereffening van de daarin betreffende vennootschap niet kan worden heropend op grond van artikel 2:23c BW, omdat het bestaan van baten al bekend was op het moment van ontbinding, en van die baten dus niet alsnog is gebleken na een vereffeningsprocedure of na een turboliquidatie. Het gerechtshof heeft geen oordeel gegeven over de vraag of de ontbinding daardoor al dan niet ongeldig is, is herroepen, of anderszins teniet is gegaan.
4.7.
De verzochte verklaring voor recht dat de vennootschap niet is ontbonden moet daarom worden afgewezen.
Herroeping van de ontbinding; wordt afgewezen
4.8.
Het verzoek tot herroeping van een ontbindingsbesluit is niet bij wet geregeld. Uit het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2014 met ECLI-nummer ECLI:NL:HR:2014:3677 volgt dat herroeping in beginsel mogelijk is. Aan de herroeping wordt wel de voorwaarde gesteld dat geen afbreuk wordt gedaan aan de eisen van rechtszekerheid en de rechten en belangen van derden. Voor de herroeping van een ontbindingsbesluit moet volgens de Hoge Raad in ieder geval te zijn voldaan aan de volgende vereisten:
de besloten vennootschap is nog niet opgehouden te bestaan;
het herroepingsbesluit is rechtsgeldig genomen;
er dient inzicht te bestaan in de vermogenstoestand van de besloten vennootschap op de datum van ontbinding en de datum van herroeping alsmede in de ontwikkelingen in haar vermogenstoestand in de tussenliggende periode; en
derden mogen geen nadeel ondervinden van de herroeping.
Het is aan de partij die herroeping verzoekt om de informatie te verstrekken die nodig is om te beoordelen of aan bovengenoemde vereisten is voldaan, met welke derden rekening moet worden gehouden en in hoeverre na de ontbinding vereffeningshandelingen zijn verricht.
Hieraan worden door de Hoge Raad hoge eisen stelt, gelet op de eisen van rechtszekerheid en de rechten en belangen van derden. Herroeping van een ontbindingsbesluit is in geen geval toelaatbaar indien zij niet is omgeven met de nodige waarborgen voor de bescherming van de rechten en belangen van derden.
Tot de informatie die door de verzoekende partij moet worden overgelegd, behoort ten minste het ontbindingsbesluit, het herroepingsbesluit, een beschrijving van hetgeen in de tussenliggende periode met betrekking tot de besloten vennootschap is geschied, en de opgave van de vermogenstoestand van de besloten vennootschap op de datum van ontbinding en de datum van herroeping alsmede in de ontwikkelingen in haar vermogenstoestand in de tussenliggende periode. Tevens zal een verklaring van een accountant moeten worden overgelegd die een zodanig inzicht geeft dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent die vermogenstoestand. Ook anderszins zal de voor de beslissing relevante financiële informatie in het geding moeten worden gebracht, zoals jaarrekeningen of andere (financiële) gegevens van de ontbonden besloten vennootschap.
4.9.
Voor toewijzing van het subsidiaire verzoek heeft verzoekster haar verzoek onvoldoende aangevuld. Verzoekster heeft immers niets gesteld over derden met wie rekening moet worden gehouden. Daarnaast heeft verzoekster geen ontbindingsbesluit overgelegd. Gelet op de hoge eisen die aan een dergelijk verzoek worden gesteld, mag van verzoekster ook worden verwacht dat zij meer stelt over de vermogenstoestand van de vennootschap na de datum van ontbinding, dan alleen dat verzoekster geen toegang meer heeft tot het banksaldo van de vennootschap.
4.10.
De rechtbank zal het verzoek tot herroeping van de ontbinding van de vennootschap daarom afwijzen.
Verklaring voor recht dat de vennootschap is blijven voortbestaan in de zin van artikel 2:19 lid 5 BW is niet verzocht; geen oordeel en nieuw verzoek hiertoe mogelijk
4.11.
Hoewel de rechtbank met verzoekster heeft gecorrespondeerd over de vraag of het verzoek kan worden gezien als een verzoek voor recht te verklaren dat de vennootschap nog is blijven voortbestaan in de zin van artikel 2:19 lid 5 BW, en dat zij, naar het eerder kenbaar gemaakte voorlopige oordeel van de rechtbank, met deze verklaring de inschrijving in het handelsregister overeenkomstig kan laten wijzigen met een nader aan te wijzen persoon als vereffenaar op grond van artikel 2:23 lid 1 BW en artikel 29 lid 1 van de statuten van de vennootschap, heeft verzoekster de rechtbank duidelijk gemaakt hierover geen oordeel van de rechtbank te vragen. De rechtbank geeft in deze beschikking daarom geen oordeel over deze interpretatie van het verzoek. Verzoekster zal daartoe een nieuw verzoek kunnen doen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst al het verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Aukema en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2024.
[3718/2629]