ECLI:NL:RBROT:2024:1118

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
ROT 23/1372
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van omwonenden in beroep tegen verkeersbesluit tot opheffing inrijverbod vrachtverkeer in Sliedrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 9 februari 2024, wordt de ontvankelijkheid van omwonenden beoordeeld die beroep hebben ingesteld tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Sliedrecht. Het college had op 22 februari 2022 besloten het inrijverbod voor vrachtverkeer op de Craijensteijn op te heffen, wat leidde tot onvrede onder de omwonenden. De rechtbank oordeelt dat de omwonenden ontvankelijk zijn in hun beroep, ondanks dat de namen en adressen van de betrokkenen te laat zijn aangeleverd. De rechtbank stelt vast dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de rapporten die het college heeft gebruikt bij het nemen van het verkeersbesluit. De rechtbank concludeert dat de belangen van de omwonenden niet onevenredig zijn geschaad in verhouding tot de doelen van het verkeersbesluit, dat gericht is op een betere doorstroming van het verkeer. Het beroep van de omwonenden wordt ongegrond verklaard, waardoor het verkeersbesluit in stand blijft. De rechtbank wijst erop dat de omwonenden geen recht hebben op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/1372

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] ([afkorting naam eiser]) [eiser] (gezamenlijk: eisers), uit [plaatsnaam],
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sliedrecht(het college), verweerder,
gemachtigde: mr. D. van de Water.

Inleiding

1. Met het besluit van 22 februari 2022, bekendgemaakt op 24 maart 2022, (het primaire besluit) heeft het college een verkeersbesluit genomen waarbij het inrijverbod voor vrachtverkeer (uitgezonderd bestemmingsverkeer) op de Craijensteijn in Sliedrecht is opgeheven.
1.1.
Met het besluit van 19 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
1.2.
[eiser] heeft, mede namens andere omwonenden, beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft gereageerd op het beroepschrift met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser], [naam 1] (omwonende), [naam 2] (omwonende), de gemachtigde van het college en mr. C.W.M. Berendsen (werkzaam bij het college).

Totstandkoming van het besluit

2. Op 22 februari 2022 heeft het college besloten tot het opheffen van het inrijverbod voor vrachtverkeer (uitgezonderd bestemmingsverkeer) op de Craijensteijn in Sliedrecht na herinrichting van deze straat en de aanleg van het vrij liggende fietspad (het project ‘Veilige fietsverbinding Craijensteijn’).
2.1.
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Ter onderbouwing van het bestreden besluit heeft het college het volgende opgemerkt. Het college heeft een ruime beoordelingsmarge bij het nemen van verkeersbesluiten. De absolute noodzaak van het verkeersbesluit hoeft niet te worden aangetoond. De belangen van eisers zijn afgewogen tegen de belangen die gediend zijn met het verkeersbesluit. De belangen van eisers zijn niet onevenredig geschaad en wegen niet op tegen de belangen van het verkeersbesluit. Het verkeersbesluit is genomen met het oog op een goede doorstroming en herverdeling van het verkeer in de hele gemeente Sliedrecht. Het bezwaar van eisers dat gerekend is met een onjuist aantal voertuigen mist feitelijke grondslag. Het akoestisch onderzoek is op zorgvuldige wijze tot stand gekomen, de resultaten zijn inzichtelijk en de conclusies sluiten logisch aan op de resultaten. Het akoestisch onderzoek kan daarom ten grondslag worden gelegd aan de conclusie dat geen sprake is van een reconstructie als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidshinder. De trillingshinder ontstaat met name wanneer de maximumsnelheid wordt overschreden. Dit aspect is wel bij de belangenafweging meegewogen en staat het verkeersbesluit niet in de weg.

Het beroep van eisers

3. Eisers hebben aangevoerd dat zij het niet eens zijn met het bestreden besluit omdat zij 14 feiten hebben geconstateerd waar geen of geen duidelijk besluit over is genomen. Eisers hebben onder meer aangevoerd dat het akoestisch rapport niet zorgvuldig tot stand is gekomen (punten 1, 4, 6, 7, 8, 9). De reactie en aanvullende berekeningen van [naam 3] van de Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid, in relatie tot de door eisers ingebrachte rapporten uit eerdere jaren, zijn door eisers niet te controleren (punt 2). Omdat er gedurende het jaar 2022 werkzaamheden aan de Deltalaan en Craijensteijn waren, zijn de geluids,- trillings,- en fijnstofmetingen niet realistisch (punt 5). Eisers hebben op verschillende vragen geen antwoord gekregen en ook is op de hoorzitting gesproken over handhaving (punten 10, 11 en 12). Het rapport over de toename in fijnstoffen is ook onzorgvuldig tot stand gekomen (punt 13). Door het college is ook geen trillingsmeting uitgevoerd (punt 14). Ten slotte hebben eisers aangevoerd dat zij het verslag van de hoorzitting pas op 19 januari 2023 hebben ontvangen. Hierin stonden de tijdens de hoorzitting gemaakte afspraken. Eisers hebben hier niet meer op kunnen reageren (punt 3).

De wet

4. De voor deze uitspraak van belang zijnde wetten en regels zijn de volgende.
Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994)
Artikel 2
1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
(…).
Artikel 21
De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW)
Artikel 24
Verkeersbesluiten worden genomen na overleg met:
a. de korpschef,
(…).
Wet geluidhinder
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
reconstructie van een weg: een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg ten gevolge waarvan uit akoestisch onderzoek als bedoeld in artikel 77, eerste lid, onder a, en artikel 77, derde lid, blijkt dat de berekende geluidsbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidsbelasting die op grond van artikel 100 dan wel het bepaalde krachtens artikel 100b, aanhef en onder a, als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt met 2 dB of meer wordt verhoogd;
(…).

Beoordeling door de rechtbank

5. Voordat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de beroepsgronden, beoordeelt zij eerst de ontvankelijkheid van de omwonenden namens wie [eiser] eveneens beroep heeft ingesteld.
Ontvankelijkheid beroep
5.1.
Op 1 maart 2023 heeft [eiser] een beroepschrift ingediend. In dit beroepschrift is opgenomen dat [eiser] mede namens een groep van omwonenden beroep heeft ingesteld. De namen en bijbehorende adressen van deze omwonenden zijn, na het verstrijken van de beroepstermijn (2 maart 2023), op 9 maart 2023 door de rechtbank ontvangen. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat de omstandigheid dat beroep wordt ingesteld namens een persoon of personen van wie tijdens de beroepstermijn de identiteit niet kenbaar is, niet kan worden beschouwd als een vormverzuim dat op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden hersteld. [1] In dat geval staat tijdens de beroepstermijn immers in het geheel nog niet vast wie beroep heeft willen instellen. De artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb strekken ertoe het niet mogelijk te maken beroep in te stellen namens nog onbekende personen. De in artikel 8:1, in samenhang met de artikelen 6:7 en 6:11, van de Awb neergelegde regeling over de beroepstermijn brengt met zich dat de identiteit van degenen namens wie beroep wordt ingesteld, voor afloop van de beroepstermijn kenbaar moet zijn. Dit is anders wanneer sprake is van verschoonbaarheid omdat de indiener van het bezwaar- of beroepschrift geen verwijt kan worden gemaakt. In de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 30 januari 2024 wordt verder ruimte geboden voor gevallen waarin sprake is van geringe verwijtbaarheid. Ook in die gevallen kan het zo zijn dat de termijnoverschrijding niet aan de indiener wordt toegerekend. [2] Of sprake is van geringe verwijtbaarheid is afhankelijk van de omstandigheden van het geval zoals de hoedanigheid van partijen, de omvang van de termijnoverschrijding en de belangen van actuele of potentiële derden.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat door eisers geen omstandigheden zijn aangevoerd voor de termijnoverschrijding en dat daarmee de termijnoverschrijding in beginsel niet verschoonbaar is. De rechtbank is echter wel van oordeel dat, gezien de omstandigheden van het geval, sprake is van een geringe termijnoverschrijding die niet aan de omwonenden is toe te rekenen. Zo is [eiser] door de rechtbank, na het verstrijken van de beroepstermijn, op 3 maart 2023 verzocht om het beroep binnen vier weken aan te vullen met de adressen van de omwonenden en om een schriftelijke machtiging toe te sturen. De rechtbank heeft de gevraagde gegevens binnen de door de rechtbank gestelde termijn ontvangen. Verder weegt de rechtbank in haar oordeel mee dat de namen en adressen van de omwonenden reeds in bezwaar bij het college bekend waren, dat de omwonenden niet door een professionele gemachtigde werden bijgestaan, dat de ontvankelijkheid van de omwonenden geen invloed heeft op de behandeling van de beroepsgronden en dat het college op de zitting desgevraagd geen specifieke bezwaren heeft geuit tegen de ontvankelijkheid van de omwonenden. De rechtbank acht de omwonenden gezien deze omstandigheden ontvankelijk in hun beroep.
Behandeling beroepsgronden
6. De rechtbank beoordeelt de vraag of het college terecht het verkeersbesluit tot het opheffen van het inrijverbod voor vrachtverkeer (uitgezonderd bestemmingsverkeer) heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Onderzoeksplicht, belangenafweging en evenredigheidsbeginsel
6.2.
Op grond van artikel 3:2 van de Awb dient het college voor het nemen van een besluit de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het college weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af. De voor één of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Dit volgt uit artikel 3:4 van de Awb. De absolute noodzaak van het verkeersbesluit hoeft niet te worden aangetoond. Voldoende is dat de aan het verkeersbesluit ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2 van de Wvw 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen. Nadat het college heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter toetst of het college geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van zijn beoordelingsruimte en of de voor één of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
6.3.
Het college heeft onderbouwd dat het belang van het verkeersbesluit ligt in de goede doorstroming en herverdeling van het verkeer in de hele gemeente Sliedrecht. Als gevolg van de realisatie van het project ‘Veilige fietsverbinding Craijensteijn’ is het verbod op vrachtverkeer over de Craijensteijn opgeheven, omdat dit een forse afname betekent van het vrachtverkeer op met name de Stationsweg en de Baanhoek. Het college wil met het verkeersbesluit voorkomen dat andere wegen overbelast raken door zwaar vrachtverkeer, omdat alleen die wegen opengesteld zijn voor vrachtverkeer. Met de realisatie van het project ‘Veilige fietsverbinding Craijensteijn’ kunnen fietsers veilig gebruik maken van de Craijensteijn, terwijl deze ook wordt opengesteld voor vrachtverkeer. De wettelijke basis voor het algemeen belang dat met het verkeersbesluit wordt gediend, is artikel 2, eerste lid, sub c en d, van de Wvw 1994.
6.4.
Het college heeft vervolgens onderzoek laten doen naar de belangen van de bewoners van de Craijensteijn. In opdracht van het college is onderzoek gedaan naar de toename van het vrachtverkeer en van geluidshinder, naar de stikstofdepositie en de luchtkwaliteit. Tijdens de beroepsprocedure is nog onderzoek gedaan naar trillingshinder. Gezien het feit dat het college niet de noodzaak hoeft aan te tonen van het verkeersbesluit, is het beantwoorden van de vragen die eisers hebben over waarom de Craijensteijn een doorgaande weg is en waarom in het verleden een inrijverbod voor de Craijensteijn is ingevoerd, geen verplichting voor het college. Overigens heeft het college in het bestreden besluit voldoende duidelijk gemotiveerd dat de Craijensteijn een doorgaande weg is. De rechtbank zal hieronder ingaan op de onderzoeken die het college heeft doen uitvoeren en de gronden van eisers tegen die onderzoeken.
6.5.
Eisers hebben aangevoerd dat het bestreden besluit berust op rapporten die onvoldoende begrijpelijk zijn gemotiveerd. De rechtbank overweegt dat het bestuursorgaan mag afgaan op het advies van een deskundige nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten (zie artikel 3:9 van de Awb). Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. [3] De rechtbank zal hieronder ingaan op de onderzoeken die het college heeft doen uitvoeren en de gronden van eisers tegen die onderzoeken.
Akoestisch onderzoek
6.6.
In opdracht van het college is door [naam bureau] onderzoek gedaan naar de effecten van de openstelling van de Craijensteijn voor vrachtverkeer. Naast de procedure van de totstandkoming van het besluit, is ook gekeken naar de verkeerseffecten. [naam bureau] heeft geconcludeerd dat als gevolg van de openstelling, het aantal zware voertuigen zal toenemen van 424 naar 841 voertuigen per etmaal. In deze berekening is rekening gehouden met het bestemmingsverkeer en het illegale vrachtverkeer dat van de weg gebruik maakte ten tijde van het verbod. [naam bureau] heeft eveneens geadviseerd een akoestisch onderzoek te laten uitvoeren. De Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid heeft dit onderzoek uitgevoerd en de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 7 april 2021. In dit rapport is geconcludeerd dat de toename van de geluidsbelasting bij geen enkele woning hoger is dan 1,5 dB. De toename kan (verder) worden beperkt door de aanleg van een zogenaamd ‘stil’ asfalt, wat een geluidsreductie oplevert voor het vrachtverkeer. Na de hoorzitting zijn nog berekeningen toegevoegd voor de woningen aan de [adres 1] en 34. Ook hieruit volgt geen toename van geluid van 1,5 dB of hoger. Op 1 december 2022 zijn door [naam 3] van de Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid nog aanvullende berekeningen gegeven en is gereageerd op stellingen van eisers.
6.7.
Door eisers is met betrekking tot het akoestisch onderzoek het volgende naar voren gebracht. De resultaten van de aanvullende berekeningen van [naam 3] zijn niet te controleren door eisers. Verder heeft [naam bureau] zich met betrekking tot de metingen van het toegenomen geluidsniveau alleen gebaseerd op theoretische modellen en niet op de werkelijkheid. [naam bureau] had fysieke metingen moeten uitvoeren. Ook zijn de meetpunten verkeerd gekozen. Wanneer de metingen van de [adres 1] en 34 in de meetresultaten worden meegenomen, zal de toename boven de 1,5 dB uitkomen. Verder is in de berekeningen de aanwezigheid van sporthal De Basis niet meegenomen. Het geluid van het verkeer wordt via de zijwand van de sporthal gereflecteerd, waardoor sprake is van een hoger geluidsniveau. In het rapport van [naam bureau] is verder geen rekening gehouden met auto’s die harder rijden dan de toegestane snelheid. Het illegale vrachtverkeer is niet meegenomen in het verkeersmodel. Ook zware vrachtauto’s die zand vervoeren, zijn niet meegenomen in het verkeersmodel. Dit heeft tot gevolg dat het geluidsniveau te laag is berekend.
6.8.
De rechtbank is van oordeel dat de stellingen van eisers niet leiden tot twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de deskundigenrapporten van [naam bureau] en de Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid en evenmin over de uitkomst ervan. De conclusies in de rapporten volgen logisch op de gevolgde redeneringen. De door [naam 3] gegeven aanvullingen en de reactie in bezwaar, zijn een reactie op het door eisers ingebrachte rapport uit 2006. [naam 3] heeft inzichtelijk betoogd dat pas na correcties de resultaten uit 2006 vergelijkbaar zijn met de bevindingen uit 2021. Zo is in het rapport uit 2006 gerekend met snelheden boven de toegestane maximale rijsnelheid, was sprake van een ander wegdek en is op een andere afstand gemeten. Als deze correcties zijn toegepast, is de geluidbelasting van het onderzoek uit 2006 nagenoeg vergelijkbaar met de geluidbelasting uit 2021. Eisers hebben opgemerkt dat dit voor hen niet te controleren is. De rechtbank overweegt dat het op de weg van eisers had gelegen om in dat geval hun vragen voor te leggen aan een deskundige. Door het college is verder voldoende toegelicht waarom voor de berekening van de geluidsbelasting gebruik is gemaakt van modellen en niet van metingen. De modelberekening is betrouwbaarder en actuele metingen zijn momentopnames en daarmee minder betrouwbaar. Het college heeft verder voldoende toegelicht dat sporthal De Basis weliswaar niet is betrokken in de berekening, maar dat deze sporthal ook niet is betrokken in de oude berekening. In de toename van geluid levert dit geen verschil op. Ook is door eisers aangevoerd dat de metingen zijn uitgevoerd op een moment dat sprake was van werkzaamheden aan de Deltalaan en aan de Craijensteijn waardoor de metingen niet realistisch zijn. Door het college is toegelicht dat deze werkzaamheden niet van invloed zijn op de uitkomsten van het onderzoek, omdat het gaat om theoretische berekeningen. Dit acht de rechtbank voldoende gemotiveerd.
6.9.
Omdat het college inmiddels heeft voorzien in ‘stil’ asfalt, hebben eisers de beroepsgrond die ziet op de gestelde toename van meer dan 1,5 dB ter hoogte van [adres 1] en [adres 2] en de beroepsgrond dat niet is voorzien in ‘stil’ asfalt ter hoogte van [adres 3], [adres 1] en [adres 4] op de zitting laten vallen. De rechtbank hoeft deze beroepsgronden niet meer te beoordelen.
6.10.
Met betrekking tot de beroepsgrond dat het college in het kader van het akoestisch onderzoek heeft gerekend met modellen waarbij geen rekening is gehouden met de werkelijke situatie, oordeelt de rechtbank als volgt. In het bestreden besluit is door het college toegelicht dat alleen gerekend wordt met de maximale toegestane snelheid. Dat er ook harder gereden wordt of sprake is van ander niet toegestaan rijgedrag, is een handhavingskwestie en valt buiten deze procedure. De rechtbank volgt eisers dan ook niet in de stelling dat niet gerekend had mogen worden met modellen. Voorts is door het college in het bestreden besluit toegelicht dat ten tijde van het verkeersverbod sprake was van illegaal vrachtverkeer. Dit is meegenomen in de berekeningen. Ten slotte is door het college in de bezwaarfase al toegelicht dat uit het onderzoek volgt dat er geen aanvullende maatregelen nodig zijn in verband met zware vrachtauto’s. De beroepsgronden van eisers slagen niet, omdat naar het oordeel van de rechtbank het college in het bestreden besluit voldoende duidelijk heeft gemotiveerd waarom in het kader van het akoestisch onderzoek is gerekend met modellen.
Fijnstoffen
6.11.
In opdracht van het college heeft de Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid naar aanleiding van de reconstructie van de Craijensteijn onderzoek gedaan naar de stikstofdeposities en luchtkwaliteit. Eisers hebben aangevoerd dat bij de totstandkoming van dit onderzoek alleen een theoretische berekening is gemaakt. Uit het onderzoek van 5 augustus 2022 volgt dat er nauwelijks sprake is van een afname van de stikstofdepositie. De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende gemotiveerd heeft toegelicht dat ook voor dit onderzoek geldt dat een theoretisch onderzoek betrouwbaarder is dan een daadwerkelijk meting. Een actuele meting is slechts een momentopname. De rechtbank is van oordeel dat door eisers geen concrete feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht die reden geven om te twijfelen aan de resultaten van het onderzoek.
Trillingen
6.12.
De beroepsgrond van eisers dat het college geen trillingsmeting heeft uitgevoerd, is door eisers op de zitting ingetrokken. Het college heeft in beroep alsnog een trillingsmeting laten uitvoeren.
6.13.
Eisers hebben nog aangevoerd dat zij het verslag van de hoorzitting pas hebben ontvangen op 19 januari 2023. In dit verslag waren verschillende afspraken opgenomen die op de hoorzitting zijn gemaakt. Eisers hebben hier niet meer op kunnen reageren. De rechtbank oordeelt dat er geen wettelijke verplichting bestaat om het verslag van de hoorzitting aan eisers voor te leggen of hen om goedkeuring te vragen. [4] Evenmin is in de wet geregeld dat en op welk moment het verslag aan eisers toegezonden moet worden. Het niet toezenden van een verslag leidt niet tot vernietiging van het bestreden besluit. [5] Het college heeft het verslag van de hoorzitting met het bestreden besluit meegestuurd. Dit is niet onzorgvuldig.
6.14.
Door eisers zijn geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die reden zijn voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de door het college gebruikte rapporten, aan de begrijpelijkheid van de gebruikte rapporten of aan de conclusies die zijn getrokken. Het college mocht dan ook op de rapporten afgaan. Het college heeft de nodige kennis vergaard over de relevante feiten en de af te wegen belangen en heeft inzichtelijk gemaakt welke belangen met het verkeersbesluit worden gediend en vervolgens deze belangen tegen de belangen van de bewoners afgewogen. Niet is gebleken dat de nadelige gevolgen (toename geluidsoverlast, toename trillinghinder, verslechtering verkeersveiligheid en toename van fijnstoffen) van het verkeersbesluit voor eisers onevenredig nadelig zijn in verhouding tot de met het verkeersbesluit te dienen doelen (betere doorstroming en verdeling van verkeer).

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep van eisers is ongegrond. Dat betekent dat het verkeersbesluit in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Ook is er geen aanleiding tot een vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van E.J. van den Doel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2024.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de ABRvS van 1 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2562.
2.Zie de uitspraak van het CBb van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31.
3.Zie de uitspraak van de ABRvS van 30 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:957.
4.Zie de uitspraak van de ABRvS van 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:698.
5.Zie de uitspraak van de ABRvS van 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:698.