6.5.Vast staat dat eisers in hun zienswijze op de memo van [naam bedrijf] van 20 december 2021 onder meer het ontbreken van een onderzoek naar het oprijzicht, nodig voor het veilig oprijden van een rijbaan, aan de orde hebben gesteld. In beroep hebben eisers dit gemis in het verkeerskundig onderzoek wederom aangevoerd. Ondanks de duidelijke verwijzing van eisers naar het HWO13 – onderdeel Erftoegangswegen heeft verweerder in het bestreden besluit, het verweerschrift noch ter zitting hiervoor (een begin van) een afdoende verklaring gegeven. Volgens verweerder ziet de memo van [naam bedrijf] op de vraag wat de knelpunten voor de verkeersveiligheid ter plaatse zijn. In dit kader stelt de rechtbank vast dat eisers vanaf het begin van de procedure hebben aangekaart dat met name het gemis van afdoende zichtlijnen een verkeersonveilige situatie creëert. De verwijzing van eisers in dit verband naar HWO13 acht de rechtbank niet onjuist. Daarin is opgenomen dat, wanneer het oprijzicht vanaf de zijweg op minimaal van 5,00 meter voor de kantstreep bij uitritten niet te realiseren is er dan bij een naderingssnelheid van 60 km/u een minimummaat van 2,50 meter zal moeten worden aangehouden. Hoewel de uitgangspunten van de CROW richtlijnen en dus geen verplichtingen zijn, zal in ieder geval afdoende gemotiveerd moeten worden waarom hiervan bij gebrek aan een ander gesteld toetsingskader van wordt afgeweken en op welke andere wijze de (onbetwiste) verkeersonveilige situatie afdoende kan worden ondervangen. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze verkeersonveilige situatie mede aan de hand van het (eventueel) plaatsen van een verkeersspiegel kan worden ondervangen, temeer omdat nog steeds niet duidelijk is waar deze dan geplaatst dient te worden. Eisers hebben naar het oordeel van de rechtbank mede aan de hand van beeldmateriaal afdoende aannemelijk gemaakt dat, ook als vergunninghouder zich aan het voorschrift houdt dat er vanaf 1,50 meter vanaf de rijbaan niet geparkeerd mag worden, de zichtpositie van de bestuurder op de in- en uitrit van eisers zodanig is dat dit niet als een verkeersveilige situatie kan worden gekwalificeerd. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat de zichtpositie van de bestuurder zich op een grotere afstand van 1,50 meter vanaf de voorbumper kan bevinden. Niet is dus gewaarborgd dat er ter plaatse van de in- en uitrit van eisers goed zicht op het aankomend verkeer richting de oostzijde aanwezig is zodat de verkeersveiligheid ter plaatse niet voldoende is geborgd. Hierdoor wordt niet voldaan aan artikel 3, sub a van de Wegenverordening.
7. In het licht van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het verkeerskundig onderzoek van [naam bedrijf] niet volledig is en eisers op goede gronden twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, welke twijfel niet is weggenomen door een nadere motivering van verweerder. In het advies is geen aandacht geschonken aan eisers verwijzing naar HWO13 – onderdeel Erftoegangswegen. Daarnaast heeft verweerder het advies van [naam bedrijf] op onjuiste wijze in het bestreden besluit verwerkt. De aanpassing van voorschrift 21 van het primaire besluit heeft verweerder niet, althans niet zonder meer, op de memo van [naam bedrijf] van 20 december 2021 kunnen baseren. Bovendien wordt daarmee de verkeersveiligheid nog steeds onvoldoende geborgd. Het bestreden besluit is, wat betreft de aanpassing van voorschrift 21 van het primaire besluit, in die zin dat binnen een afstand van 1,50 meter uit de kant van de rijbaan geen voertuigen op de uitweg worden geparkeerd, genomen in strijd met de artikelen 3:2, 3:9 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
Voor zover eisers als gevolg van het handelen aan de kant van vergunninghouder schade hebben geleden kan dit niet in deze procedure tot een schadevergoeding ten laste van verweerder leiden. De schade is immers niet het gevolg van een onrechtmatig besluit of handeling van verweerder. Eisers kunnen daar eventueel civielrechtelijk een vordering voor instellen.
8. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Dit omdat haar niet is gebleken dat er nog mogelijkheden voor de oplossing van het geschil openstaan die in onderling overleg nader kunnen worden ontwikkeld. Ter zitting heeft verweerder immers kenbaar gemaakt niet bereid te zijn de afstand van 1,50 meter uit de kant van de rijbaan naar de minimummaat van 2,50 meter op te rekken. De rechtbank zal, doende wat verweerder had behoren te doen, het primaire besluit herroepen, waardoor de door vergunninghouder aangevraagde vergunning wegens het ontstaan van een verkeersonveilige situatie wordt geweigerd.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.