ECLI:NL:RBROT:2024:1110

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
10785546
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van verzet tegen verstekvonnis in civiele procedure

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiseres, Intrum Nederland B.V., had een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die in verzet was gegaan tegen een eerder verstekvonnis. De rechtsvoorgangster van Intrum, Lindorff Purchase B.V., had de gedaagde op 26 maart 2008 gedagvaard in verband met een gecedeerde vordering van T-Mobile. In het verstekvonnis van 15 mei 2008 werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 2.528,99. De gedaagde betwistte de overeenkomst met T-Mobile en stelde dat hij nooit facturen had ontvangen. Intrum stelde dat de gedaagde niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzet, omdat hij te laat verzet had ingesteld. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde op of vóór 20 september 2023 een daad van bekendheid had gepleegd, waardoor de verzetdagvaarding op 27 oktober 2023 te laat was. De kantonrechter verklaarde de gedaagde niet-ontvankelijk in zijn verzet en bepaalde dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van Kalmthout en openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10785546 CV EXPL 23-29754
datum uitspraak: 9 februari 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Intrum Nederland B.V.,
vestigingsplaats: Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: LAVG,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. G. Grijs.
De partijen worden hierna ‘Intrum’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 26 maart 2008, met bijlagen;
  • het verstekvonnis van deze rechtbank van 15 mei 2008 met zaaknummer 886158 \ CV EXPL 08-15705;
  • de verzetdagvaarding van 27 oktober 2023, met bijlagen;
  • het antwoord in verzet, met bijlagen;
  • de repliek in verzet, met bijlagen.

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?
2.1.
De rechtsvoorgangster van Intrum, Lindorff Purchase B.V. (hierna: ‘Lindorff’), heeft [gedaagde01] op 26 maart 2008 gedagvaard in verband met een aan Lindorff gecedeerde vordering van T-Mobile Netherlands B.V (hierna: ‘T-Mobile’) op [gedaagde01] . In het verstekvonnis van 15 mei 2008 is [gedaagde01] vervolgens veroordeeld om aan Lindorff een bedrag van € 2.528,99 te betalen, met rente en kosten. [gedaagde01] betwist dat hij een overeenkomst met T-Mobile is aangegaan en stelt dat hij nooit facturen, herinneringen en aanmaningen van T-Mobile heeft ontvangen. [gedaagde01] is daarom in verzet gegaan tegen het verstekvonnis en eist dat de oorspronkelijke vordering van Lindorff wordt afgewezen.
2.2.
Intrum is het niet eens met [gedaagde01] en vindt dat [gedaagde01] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzet. Volgens Intrum heeft [gedaagde01] te laat verzet ingesteld, omdat uit diverse handelingen volgt dat [gedaagde01] al ruim voor het betekenen van de verzetdagvaarding bekend was met (de inhoud van) het verstekvonnis. Intrum verzoekt daarnaast de proceskosten te compenseren.
2.3.
De kantonrechter verklaart [gedaagde01] niet-ontvankelijk in zijn verzet. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Het wettelijke toetsingskader
2.4.
In artikel 143 lid 2 Rv is bepaald dat het verzet moet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na betekening van het verstekvonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door de veroordeelde van een daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. Tussen partijen staat niet ter discussie dat het verstekvonnis niet aan [gedaagde01] in persoon is betekend.
2.5.
De Hoge Raad heeft de maatstaf van artikel 143 lid 2 Rv, die inhoudt dat de verzettermijn aanvangt na het plegen door de veroordeelde van een daad van bekendheid, zodanig ingevuld dat de veroordeelde zélf een handeling moet hebben verricht waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat hij over voldoende gegevens met betrekking tot (de inhoud van) zijn veroordeling beschikt om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten [1] . Voldoende is dat hij ermee bekend is op vordering van wie, waartoe en door welk gerecht hij is veroordeeld [2] , kortom, dat hij bekend is met de hoofdinhoud van het vonnis [3] . Volgens vaste rechtspraak kan een daad van een vertegenwoordiger van de veroordeelde buiten rechte, waaruit volgt dat de vertegenwoordiger bekend is met de veroordeling bij verstek, op zichzelf niet als daad van bekendheid van de veroordeelde zelf gelden, ook niet als de vertegenwoordiger daarbij namens de veroordeelde is opgetreden [4] .
2.6.
Het is onder omstandigheden wél mogelijk dat op grond van een daad van een vertegenwoordiger het vermoeden gerechtvaardigd is dat daaraan een voorafgaande daad van bekendheid van de veroordeelde zelf ten grondslag ligt, behoudens door de veroordeelde aan te voeren bijzondere omstandigheden.
[gedaagde01] heeft te laat verzet ingesteld
2.7.
Uit de door Intrum overgelegde stukken volgt dat de heer [naam01] namens [gedaagde01] , wiens belangen hij behartigt, op 24 juli 2023 een e-mail naar de gemachtigde van Intrum heeft gestuurd. In die e-mail vraagt [naam01] om de originele overeenkomst of factuur, die ten grondslag ligt aan een lopende betalingsregeling van € 50,- per maand, die bij Intrum bekend is onder dossiernummer 10781658, aan hem toe te sturen. De gemachtigde van Intrum heeft vervolgens per e-mail van 3 augustus 2023 de dagvaarding van 26 maart 2008 en het verstekvonnis aan [naam01] gestuurd. Die stukken zijn door [naam01] ontvangen. [naam01] bedankt de gemachtigde van Intrum in zijn e-mail van 20 september 2023 immers voor het voorgaande bericht en verzoekt vervolgens nog eens om toezending van de originele overeenkomst tussen [gedaagde01] en T-Mobile.
2.8.
Deze gang van zaken leidt naar het oordeel van de kantonrechter tot een vermoeden dat [gedaagde01] voorafgaand aan de mail van 20 september 2023 bekend moet zijn geworden met de (hoofd)inhoud van het verstekvonnis. Er kan immers van worden uitgegaan dat [naam01] de door hem ontvangen stukken aan [gedaagde01] heeft doorgezonden / met hem heeft doorgenomen om zodoende in overleg eventuele vervolgstappen richting de gemachtigde van Intrum te kunnen bepalen. De kantonrechter ziet in de door partijen overgelegde stukken geen aanleiding te veronderstellen dat die gebruikelijke werkwijze in dit geval niet zou zijn gevolgd. Het tijdsverloop tussen het ontvangen van de dagvaarding en het verstekvonnis door [naam01] en het verzoek om alsnog de originele overeenkomst toe te sturen - ruim zes weken - wijst er ook op dat [naam01] [gedaagde01] op de hoogte heeft gesteld van de (hoofd)inhoud van het verstekvonnis. Als [naam01] dat níet zou hebben gedaan, valt immers niet te verklaren waarom [naam01] de originele overeenkomst niet direct na ontvangst van de e-mail van Intrum van 3 augustus 2023 alsnog heeft opgevraagd, maar daarmee maar liefst anderhalve maand heeft gewacht.
2.9.
Door [gedaagde01] zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die – indien bewezen – zouden kunnen meebrengen dat het hiervoor bedoelde vermoeden onjuist zou zijn. Daarom wordt er van uitgegaan dat [gedaagde01] op of voorafgaand aan 20 september 2023 een daad van bekendheid heeft gepleegd [5] .
2.10.
De verzetdagvaarding is betekend op 27 oktober 2023. Dat betekent dat het verzet niet is gedaan binnen vier weken nadat [gedaagde01] een daad van bekendheid heeft gepleegd (op of vóór 20 september 2023). Omdat [gedaagde01] het verzet te laat heeft ingesteld wordt hij hierin niet-ontvankelijk verklaard.
Proceskosten
2.11.
[gedaagde01] krijgt ongelijk, zodat hij in beginsel de proceskosten van Intrum zou moeten betalen. Intrum heeft echter verzocht [gedaagde01] niet in de proceskosten te veroordelen, maar deze te compenseren. Om die reden wordt bepaald dat partijen ieder de eigen kosten van de verzetprocedure dragen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart [gedaagde01] niet-ontvankelijk in zijn verzet;
3.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van de verzetprocedure draagt;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
44487

Voetnoten

1.Hoge Raad 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ0652
2.Hoge Raad 9 januari 1987, ECLI:NL:HR:1987:AG5501
3.Hoge Raad 12 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:AC2381
4.Hoge Raad 8 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1325
5.Zie in dit verband ook: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 1 oktober 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:8019