Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
“(…) Overigens kwam mijn cliënt nu opeens met de mededeling dat zijn huisgenote ook door u was gedagvaard. Dat heb ik tot gisteren niet geweten. Bij navraag bij de rechtbank kwam ik er achter dat er in haar zaak een verstekvonnis is gewezen op 16 november jl. Dat vonnis heeft u kennelijk nog niet aan haar laten betekenen. Zodra het vonnis aan haar is betekend zal ik namens haar verzet aantekenen. (…)”.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
“(…) 4.1 (…) Volgens een uitvoerig betoog van mr. Jansen (…) in de akte (…) van 16 augustus 2017 heeft [appellante] op dan wel kort voor 30 november 2016 een daad naar buiten gepleegd waaruit noodzakelijk voortvloeit dat haar het verstekvonnis bekend is, althans heeft haar advocaat door het versturen van het e-mailbericht van 30 november 2016 aan de advocaat van [geïntimeerde] (…) in opvolging van het bellen met de griffie en het daarmee kennis nemen van de inhoud van de uitspraak een daad gepleegd waaruit deze bekendheid noodzakelijk volgt, welke gedraging in het maatschappelijk verkeer heeft te gelden als een daad van [appellante] . Vanaf de daad van bekendheid door of namens [appellante] tot het exploit van dagvaarding van 2 augustus 2017 (…), is meer dan vier weken verstreken en wordt door (de advocaat van) [geïntimeerde] geconstateerd dat [appellante] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
“Bij navraag bij de rechtbank (…) er achter”is gekomen dat op 16 november 2016 verstekvonnis tegen [appellante] is gewezen. De door mr. Van Leuveren gekozen bewoordingen duiden naar het oordeel van het hof niet op kennisname van het verstekvonnis via het roljournaal. Het roljournaal is immers zonder dat daartoe contact hoeft te worden opgenomen met (de griffie van) de rechtbank, voor advocaten digitaal toegankelijk en te raadplegen. De gekozen bewoordingen duiden er veeleer op dat mr. Van Leuveren telefonisch contact heeft opgenomen met (de griffie van) de rechtbank en op die wijze kennis heeft genomen van het verstekvonnis én, zoals te doen gebruikelijk, de (hoofd)inhoud daarvan. Daarbij komt dat [appellante] deze stelling eerst bij memorie van grieven heeft ingenomen. Hoewel dit wel op haar weg had gelegen, heeft zij het al in eerste aanleg door [geïntimeerde] ingenomen standpunt dat sprake was van kennisname van het verstekvonnis door telefonisch contact met de griffie van de rechtbank, in eerste aanleg niet weersproken. Verder geeft mr. Van Leuveren in de e-mail van 30 november 2016 aan dat hij, zodra het verstekvonnis aan [appellante] was betekend, namens haar verzet zal aantekenen. Aangezien er alleen reden voor het instellen van verzet is indien in het verstekvonnis vorderingen van de eisende partij zijn toegewezen, hetgeen niet altijd het geval is, impliceert de aankondiging van het verzet bekendheid met de (hoofd)inhoud van het verstekvonnis en dus kennisname van het verstekvonnis op andere wijze dan via het roljournaal.