ECLI:NL:RBROT:2024:11030

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
11212857 VZ VERZ 24-6690
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens roken van een joint op de werkplek in de Rotterdamse haven

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever, Transcore Rotterdam B.V. De werknemer was op staande voet ontslagen omdat hij op 15 mei 2024 betrapt was op het roken van een joint op de ECT Euromax terminal in de Rotterdamse haven. De werknemer had aanvankelijk ontkend een joint te hebben gerookt, maar gaf dit later toe tijdens een gesprek met zijn werkgever. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat er sprake was van een dringende reden. De werknemer had een zerotolerancebeleid geschonden dat het gebruik van drugs op de werkplek verbiedt. De kantonrechter wees de verzoeken van de werknemer om het ontslag te vernietigen en om een transitievergoeding af te geven af, en verklaarde dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig was beëindigd. Tevens werd vastgesteld dat de werknemer ernstig verwijtbaar had gehandeld. De proceskosten werden aan de werknemer opgelegd, omdat hij ongelijk had gekregen in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11212857 VZ VERZ 24-6690
datum uitspraak: 1 november 2024
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[persoon A],
woonplaats: Rotterdam,
verzoeker,
verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek,
gemachtigde: mr. G.J.B.C. Maton,
tegen
Transcore Rotterdam B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
verweerster,
verzoekster in het (deels voorwaardelijke) tegenverzoek,
gemachtigde: mr. dr. R.L. van Heusden.
De partijen worden hierna ‘de werknemer’ en ‘de werkgever’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van de werknemer, ontvangen op 15 juli 2024, met bijlagen;
  • het verweerschrift van de werkgever, met bijlagen;
  • de mail van de werknemer, met bijlagen;
  • de mails van de werkgever, met bijlagen.
1.2.
Op 8 oktober 2024 is de zaak op zitting besproken met partijen en hun advocaten.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
De werknemer is op staande voet ontslagen omdat hij volgens de werkgever een joint heeft gerookt op zijn werk op een terminal in de Rotterdamse haven. De werknemer verzoekt primair om het ontslag te vernietigen. Dat wordt afgewezen, omdat de werkgever hem terecht ontslagen heeft. Ook de andere verzoeken van de werknemer worden om deze reden afgewezen.
2.2.
Het tegenverzoek van de werkgever om een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst door het ontslag op staande voet rechtsgeldig geëindigd is, wordt toegewezen. Dat geldt ook voor de verklaring voor recht dat de werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld/nagelaten.
Wat is er gebeurd?
2.3.
De werknemer is in dienst getreden bij de werkgever op 7 juni 2023. Op 15 mei 2024 was de werknemer aan het werk op de ECT Euromax terminal in de Rotterdamse haven. Hij werkte die dag als stackerdraaier. De werknemer moest containers op de hoeken aan elkaar vastmaken en/of van elkaar losmaken. Als de containers met een kraan worden verplaatst, moet de stackerdraaier voor de veiligheid plaatsnemen in éénpersoons stackerhokje bij de kraan. Die ochtend, omstreeks 8:54 uur, zat de werknemer in zo’n stackerhokje toen een voorman binnenliep. De voorman rook bij binnenkomst direct een hasjlucht. Daarnaar gevraagd heeft de werknemer aanvankelijk gezegd een Marlboro sigaret te hebben gerookt. Toen de voorman een brandende joint op de grond zag liggen en de werknemer daarop wees, heeft de werknemer alsnog toegegeven dat hij een joint had gerookt en zijn excuses aangeboden. De voorman heeft de werknemer direct weggestuurd van de terminal. Vervolgens heeft de werknemer een gesprek gehad met twee medewerkers van de werkgever (intercedent [persoon B] en teammanager [persoon C] ). Bij die gelegenheid heeft de werknemer nogmaals toegegeven dat hij een joint had gerookt op de terminal en verteld dat hij om die reden weggestuurd was bij de kraan en van de terminal was verwijderd. Direct daarna is de werknemer op staande voet ontslagen. Diezelfde dag is hem een ontslagbrief toegestuurd door de werkgever.
Wat vindt de kantonrechter hiervan?
Beoordeling op basis van de feiten ten tijde van het ontslag
2.4.
Vooropgesteld wordt dat deze zaak moet worden beoordeeld op basis van de feiten zoals deze bij de werkgever bekend waren of bekend hadden kunnen zijn ten tijde van het ontslag op 15 mei 2024. Dat brengt met zich aan wat de werknemer voor het eerst ter zitting heeft aangevoerd, te weten dat hij die dag op de terminal geen joint gerookt heeft, geen betekenis toekomt. Dat had hij moeten zeggen toen hij door de werkgever werd gehoord over deze kwestie [1] . Overigens hecht de kantonrechter ook geen geloof aan de verklaring van de werknemer dat hij geen joint heeft gerookt maar tegen de voorman, [persoon B] en [persoon C] gezegd zou hebben dat hij wel een joint had gerookt, omdat hij ‘niet kon bewijzen dat de joint niet van hem was’. Ter zitting heeft de werknemer bovendien nog verklaard dat hij vanaf 6.40 uur alleen zat in het stackerhokje en dat er verder niemand in het hokje was geweest, tot de voorman rond 8:54 uur binnenstapte. Er is dan ook geen andere verklaring voor de aanwezigheid van de brandende joint dan dat de werknemer die aan het roken was en op de grond heeft gegooid toen de voorman het stackerhokje binnenstapte. De kantonrechter heeft gelet op dit alles geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid van de met stukken onderbouwde stelling van werkgever, dat de werknemer op heterdaad is betrapt op het roken van een joint op het werk.
Ontslag op staande voet terecht gegeven
2.5.
De kantonrechter vindt dat sprake was van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Dat is de werknemer ook direct meegedeeld. Zoals uit de ontslagbrief blijkt, wordt door de werkgever een zerotolerancebeleid gehanteerd wat betreft het gebruik van alcohol en/of drugs op de terminals. Dit is van groot belang voor de goede uitoefening van het werk en de veiligheid van medewerkers. De werknemer heeft niet betwist dat de regels aan hem bekend waren en hij die ook heeft ondertekend. Niet weersproken is dat het handelen in strijd met deze regels door het roken van een joint een dringende reden was om de arbeidsovereenkomst onmiddellijk te beëindigen. De werknemer was relatief kort in dienst (nog geen jaar) en hij heeft niets aangevoerd dat tot de conclusie kan leiden dat het ontslag op staande voet niet terecht was. Om deze redenen wordt de door de werknemer primair verzochte vernietiging van de opzegging met nevenverzoeken afgewezen. Het verzoek van de werkgever om te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst op 15 mei 2024 rechtsgeldig geëindigd is, wordt toegewezen.
Ernstig verwijtbaar
2.6.
Ook wordt de door de werkgever verzochte verklaring voor recht gegeven dat de werknemer ernstig verwijtbaar gehandeld en nagelaten heeft. De werkgever heeft gesteld en met stukken onderbouwd dat de werknemer op de hoogte was van het zerotolerancebeleid, dat voorschrijft dat het meenemen en/of onder invloed zijn van drugs ten strengste verboden is op de terminal. De werknemer heeft hier ook voor getekend. Toch heeft de werknemer een joint meegenomen naar de terminal en die gerookt, terwijl hij aan het werk was. Dit is onacceptabel en maakt dat de werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
Geen transitievergoeding en geen billijke vergoeding
2.7.
De door de werknemer subsidiair verzochte veroordeling van de werkgever tot betaling aan hem van een transitievergoeding en een billijke vergoeding wordt afgewezen. Gelet op wat hiervoor is geoordeeld heeft de werknemer daar geen recht op. De door de werkgever verzochte verklaring voor recht dat hij geen transitievergoeding en geen billijke vergoeding verschuldigd is aan de werknemer zal worden afgewezen, nu niet gebleken is dat de werkgever hierbij nog belang heeft, aangezien de verzoeken van de werknemer om toekenning van die vergoedingen al wordt afgewezen.
Voorwaardelijk tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst
2.8.
Aan het voorwaardelijke ontbindingsverzoek van de werkgever komt de kantonrechter niet toe, aangezien er geen sprake meer is van een arbeidsovereenkomst.
Geen buitengerechtelijke kosten
2.9.
Er is geen grond om de werkgever te veroordelen om een vergoeding te betalen voor buitengerechtelijke kosten.
De werknemer moet de proceskosten betalen
2.10.
De werknemer moet de proceskosten betalen, omdat hij ongelijk krijgt. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van de werkgever tot vandaag vast op € 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dit is totaal € 949,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.11.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de verzoeken van de werknemer af;
3.2.
verklaart voor recht dat:
  • dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 15 mei 2024 rechtsgeldig is geëindigd door het ontslag op staande voet; en
  • dat de werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en nagelaten;
3.3.
veroordeelt de werknemer in de proceskosten, die aan de kant van de werkgever tot vandaag worden vastgesteld op € 949,-;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J. Frikkee en in het openbaar uitgesproken.
465

Voetnoten

1.Vgl. Gerechtshof Amsterdam 6 juli 2006, JAR 2006/301