ECLI:NL:RBROT:2024:1089

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 6013
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor inrichtingskosten op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor inrichtingskosten door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiseres, die een DUO-uitkering op bijstandsniveau ontvangt, had op 18 augustus 2022 bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtingskosten, omdat zij recentelijk was verhuisd en haar huisraad niet kon bewaren vanwege bedreigingen door haar ex-partner. Het college heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat de kosten voor huisraad voorzienbaar waren en dat eiseres had kunnen reserveren voor deze kosten.

Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, maar heeft zich voor de zitting afgemeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aan eiseres was om aannemelijk te maken dat de kosten voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden en dat zij daarvoor niet had kunnen reserveren. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat de kosten noodzakelijk waren en voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat de kosten voor huisraad voorzienbaar waren en dat eiseres in de periode tussen haar verhuizing en de aanvraag had kunnen sparen voor deze kosten.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6013

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P. van Baaren),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. W. Breure).

Inleiding

1. Met het besluit van 25 oktober 2022 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
1.1.
Met het besluit van 31 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiseres heeft op 23 januari 2024 een aanvullend stuk ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen de gemachtigde van het college. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich voor de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. Uit de zich in het dossier bevindende inschrijvingsgegevens volgt dat eiseres van 13 november 2019 tot 7 april 2020 in [plaats] woonde. In de periode van 7 april 2020 tot 24 augustus 2020 woonde zij in [plaats 2] en van 24 augustus 2020 tot 10 november
2021 was zij ingeschreven in [plaats 3] . Vervolgens is zij verhuisd naar [woonplaats] . Eiseres ontvangt een DUO-uitkering op bijstandsniveau en toeslagen van de Belastingdienst. Ze heeft op 18 augustus 2022 bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtingskosten (kinderbed, gordijnen, kledingkasten). Eiseres heeft bij de aanvraag toegelicht dat zij onlangs is verhuisd vanuit [provincie] naar [woonplaats] . Zij werd bedreigd door haar ex-partner. Eiseres kon haar meubels niet bewaren dan wel reserveren. De kosten worden getaxeerd op € 1.500,-. Bij e-mail van 12 september 2022 heeft eiseres het college gevraagd om binnen 14 dagen een beslissing te nemen en dat daarna aanspraak wordt gemaakt op een dwangsom. Eiseres heeft bij e-mail van 1 maart 2023 het college gevraagd of haar e-mail van 12 september 2022 was ontvangen en of de aanvraag al was afgewikkeld. Met een e-mail van 1 maart 2023 heeft het college eiseres bericht dat de aanvraag was afgehandeld op 25 oktober 2022 en dat de beschikking zowel naar eiseres als haar gemachtigde was toegezonden.
3. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het gaat om algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Volgens het college zijn de kosten van vervanging van huisraad voorzienbaar en had eiseres daarvoor kunnen reserveren.
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat ze niet heeft kunnen sparen. Zij moest van huis vluchten vanwege extreem geweld door haar ex-partner. Zij kan haar spullen niet terugkrijgen door middel van een procedure of met hulp van de politie, omdat de ex-partner een crimineel is met wie je beter geen conflict kunt hebben. Tot slot stelt eiseres dat er een dwangsombesluit genomen had moeten worden.
5. Artikel 35, eerste lid, van de Pw bepaalt dat de alleenstaande of het gezin, onverminderd paragraaf 2.2, recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
6. Inrichtingskosten zijn incidentele algemene kosten van het bestaan. Deze kosten dient eiseres in beginsel uit haar uitkering (op bijstandsniveau) te voldoen. Bijzondere bijstand wordt alleen verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Of iemand voor de kosten heeft kunnen reserveren of de kosten via gespreide betaling achteraf kan voldoen, wordt beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden (uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 4 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1252).
7. Niet in geschil is dat de kosten waarvoor eiseres bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordeden. In geschil is of de kosten noodzakelijk waren en voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden.
8. De rechtbank stelt voorop dat het aan eiseres als aanvrager van bijzondere bijstand is om aannemelijk te maken dat zij voldoet aan de voorwaarden voor verlening van de gevraagde bijstand. Dat betekent in dit geval dat eiseres aannemelijk moet maken dat de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en dat zij daarvoor niet heeft kunnen reserveren.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zicht terecht op het standpunt gesteld dat de kosten voor huisraad voorzienbaar waren. Eiseres ontvangt een DUO-uitkering op bijstandsniveau en toelagen van de Belastingdienst. Eiseres wordt geacht te sparen voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in redelijkheid niet heeft kunnen reserveren voor de kosten van een kinderbed, gordijnen en kledingkasten. Tussen de verhuizing van eiseres vanuit [plaats 3] naar [woonplaats] en de aanvraag om bijzondere bijstand zit ruim 9 maanden. Het college heeft er terecht op gewezen dat eiseres in die periode heeft kunnen reserveren voor deze kosten en dat niet aannemelijk is dat met gespreide betaling of tweedehands goederen aanschaf niet mogelijk is. De rechtbank is het verder met het college eens dat de stelling van eiseres dat ze haar spullen op geen enkele manier van haar ex-partner zou kunnen terugkrijgen onvoldoende is onderbouwd. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat eiseres verwijst naar een aangifte van mishandeling in maart 2020 in [plaats] . Eiseres heeft niet duidelijk gemaakt hoe deze aangifte in verband staat met het vertrek uit [plaats 3] in november 2021 en de opvolgende vestiging in [woonplaats] .
10. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat het college een dwangsombesluit had moeten nemen oordeelt de rechtbank als volgt. De aanvraag van eiseres is door het college ontvangen op 19 augustus 2022. De participatiewet schrijft niet voor binnen welke termijn het college een besluit op de aanvraag moet nemen.
11. Op grond van artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht geldt een beslistermijn van maximaal acht weken. Dit betekent dat het college uiterlijk 14 oktober 2022 een besluit op de aanvraag diende te nemen.
12. Op 12 september 2022 heeft eiseres het college in gebreke gesteld. Op dat moment was de beslistermijn nog niet verstreken. Uit het voorgaande volgt dat de ingebrekestelling prematuur was. Het college heeft dus geen dwangsom verbeurd. De gemachtigde van het college heeft op de zitting verklaard dat aan eiseres recent het op schrift gestelde dwangsombesluit alsnog is toegezonden.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.