Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 18 september 2024, met drie producties;
- de conclusie van antwoord.
- de brief van 10 oktober 2024 van de kant van [eiseres] ;
- de brief van 17 oktober 2024 van de kant van [gedaagde] .
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderde eiseres, wonende te Den Haag, dat gedaagde, wonende te Rotterdam, zou medewerken aan de verkoop van hun gezamenlijke woning. De partijen, die van 2015 tot 2019 een affectieve relatie hadden, zijn sinds 29 augustus 2018 gezamenlijk eigenaar van de woning. Na de beëindiging van hun relatie in 2019 heeft gedaagde de woning gerenoveerd en woont hij daar met zijn nieuwe partner en kind. Eiseres heeft sinds de relatiebreuk niet meer in de woning verbleven en woont bij haar ouders. Eiseres stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de verkoop van de woning om haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening te beëindigen.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiseres afgewezen. De rechter oordeelde dat eiseres niet voldoende heeft onderbouwd dat zij belang heeft bij een spoedige verkoop van de woning. Gedaagde heeft onvoldoende gelegenheid gehad om te onderzoeken of hij het aandeel van eiseres in de woning kan overnemen. De rechter benadrukte dat partijen gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het financieel regelen van de gevolgen van hun relatiebreuk. De beslissing houdt in dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.