ECLI:NL:RBROT:2024:10886

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
C/10/685754 / KG ZA 24-875
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot medewerking aan verkoop gezamenlijke woning in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderde eiseres, wonende te Den Haag, dat gedaagde, wonende te Rotterdam, zou medewerken aan de verkoop van hun gezamenlijke woning. De partijen, die van 2015 tot 2019 een affectieve relatie hadden, zijn sinds 29 augustus 2018 gezamenlijk eigenaar van de woning. Na de beëindiging van hun relatie in 2019 heeft gedaagde de woning gerenoveerd en woont hij daar met zijn nieuwe partner en kind. Eiseres heeft sinds de relatiebreuk niet meer in de woning verbleven en woont bij haar ouders. Eiseres stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de verkoop van de woning om haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening te beëindigen.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiseres afgewezen. De rechter oordeelde dat eiseres niet voldoende heeft onderbouwd dat zij belang heeft bij een spoedige verkoop van de woning. Gedaagde heeft onvoldoende gelegenheid gehad om te onderzoeken of hij het aandeel van eiseres in de woning kan overnemen. De rechter benadrukte dat partijen gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het financieel regelen van de gevolgen van hun relatiebreuk. De beslissing houdt in dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/685754 / KG ZA 24-875
Vonnis in kort geding van 31 oktober 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Den Haag,
eiseres,
advocaat mr. S.E. de Geus te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. R. van Noord te Ridderkerk.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit:
  • de dagvaarding van 18 september 2024, met drie producties;
  • de conclusie van antwoord.
1.2.
De mondelinge behandeling vond op 26 september 2024 plaats. Partijen verschenen daar met hun advocaat. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
1.3.
De procedure is na de mondelinge behandeling kort aangehouden, zodat partijen konden proberen een regeling te treffen. Dit is niet gelukt. De voorzieningenrechter heeft hierover de volgende brieven ontvangen:
  • de brief van 10 oktober 2024 van de kant van [eiseres] ;
  • de brief van 17 oktober 2024 van de kant van [gedaagde] .

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben van 2015 tot 2019 een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Partijen zijn sinds 29 augustus 2018 gezamenlijk eigenaar van de woning aan het [adres] te ( [postcode] ) Rotterdam (hierna: de woning). De koopprijs van de woning was € 201.076,00. Op de woning rust een hypothecaire geldlening bij ABN AMRO.
2.3.
Partijen waren van plan de woning eerst op te knappen, voordat zij er zouden gaan wonen. Dat is er niet van gekomen. Partijen hebben medio 2019 hun relatie beëindigd. De woning was op dat moment volledig gestript en niet bewoonbaar. [eiseres] is sindsdien niet in de woning geweest. Zij woont bij haar ouders. [gedaagde] is doorgegaan met de renovatie. Hij is het afgelopen jaar in de woning gaan wonen met zijn nieuwe partner en hun kind. [gedaagde] betaalt sinds het einde van de relatie van partijen de eigenaarslasten. Hij heeft de verbouwing gefinancierd.
2.4.
Partijen hebben contact met elkaar gehad om een regeling te treffen over de woning, maar zonder resultaat. Het is partijen tot nu toe niet gelukt tot afspraken te komen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert in dit kort geding dat, kort samengevat, [gedaagde] wordt veroordeeld tot medewerking aan de verkoop van de woning. [eiseres] vordert daarnaast dat een dwangsom wordt verbonden aan de veroordeling van [gedaagde] gedurende de verkoopperiode alles te doen wat volgens de makelaar nodig is. Daarnaast vordert zij ter zake van de ondertekening van de opdracht van de makelaar tot verkoop van de woning, het koopcontract en de transportakte de mogelijkheid tot reële executie.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Uitgangspunt is dat partijen niet verplicht zijn in een onverdeelde gemeenschap te blijven. Er zijn kort gezegd twee manieren om tot een verdeling van een gezamenlijke woning te komen. Het aandeel van de één in de woning (met de daaraan verbonden hypothecaire verplichting) wordt aan de ander overgedragen òf de woning wordt verkocht aan een derde.
4.2.
[eiseres] kan de woning niet overnemen en zij wil [gedaagde] niet meer de gelegenheid geven de woning over te nemen. [eiseres] vindt dat [gedaagde] daartoe niet voortvarend genoeg handelt. Ondanks herhaalde verzoeken heeft hij niet aan haar inzichtelijk gemaakt dat hij de overname van de woning kan financieren. [eiseres] wil verder met haar leven. Vanwege de onverdeeldheid kan zij echter niet een eigen koopwoning financieren. [eiseres] stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de verkoop van de woning, zodat zij op korte termijn kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening.
4.3.
[gedaagde] betwist het spoedeisend belang van [eiseres] .
4.4.
In kort geding kan een veroordeling worden uitgesproken tot medewerking aan de verkoop en levering van een gemeenschappelijke woning aan een derde (HR 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:499). Daarvoor is vereist dat de eisende partij een spoedeisend belang heeft, in die zin dat hij/zij de uitkomst van een bodemprocedure niet kan afwachten.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat hieraan niet is voldaan.
4.5.
[eiseres] heeft niet onderbouwd dat zij belang heeft bij een spoedige verkoop van de woning. Uit niets blijkt dat zij concrete plannen heeft zelfstandig een huis te kopen. Voorstelbaar is dat [eiseres] verder wil met haar leven, maar deze wens weegt – op dit moment – niet op tegen het belang van [gedaagde] bij behoud van de woning, die hij de afgelopen jaren heeft gerenoveerd en waar hij nu met zijn gezin in woont.
4.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende gelegenheid heeft gehad te onderzoeken of hij het aandeel van [eiseres] in de woning kan overnemen (met ontslag van [eiseres] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening). Daartoe moet in ieder geval worden bepaald welke waarde van de woning in aanmerking wordt genomen. Partijen verschillen hierover van mening.
[gedaagde] vindt dat uitgegaan moet worden van de waarde van de woning in 2019. Hij wil niet dat [eiseres] meedeelt in de waardestijging van de woning sindsdien. De woning was toen volledig gestript en veel minder waard dan op dit moment. [gedaagde] heeft de eigenaarslasten voldaan. Hij heeft veel uren gestoken in de verbouwing en de kosten van de materialen betaald. [eiseres] is daarentegen sinds 2019 niet meer in de woning is geweest en heeft geen enkele bijdrage gehad in een eventuele waardestijging.
[eiseres] vindt dat uitgegaan moet worden van de huidige waarde van de woning en dat zij als mede-eigenaar mag delen in de waardestijging van de woning sinds 2019, toen partijen hun relatie beëindigden. [eiseres] wil gedane investeringen in de woning alleen aan [gedaagde] vergoeden als hij die schriftelijk onderbouwt.
Duidelijkheid over deze kwestie is nodig om te kunnen bepalen of [gedaagde] een bedrag aan [eiseres] moet voldoen ter overname van haar aandeel in de woning en, zo ja, hoe groot dat bedrag moet zijn. Als partijen hierover geen regeling treffen, dan moet de bodemrechter deze kwestie beoordelen. Pas daarna kan worden vastgesteld of [gedaagde] de overname van de woning kan realiseren.
4.7.
[eiseres] heeft terecht opgemerkt dat [gedaagde] voortvarend moet handelen in zijn onderzoek of hij de overname van de woning kan realiseren. Hij moet haar daarover ook tijdig en deugdelijk informeren. Aannemelijk is dat dit laatste tot dit moment nog onvoldoende gebeurt. Dat is vervelend voor [eiseres] en [gedaagde] moet hierin de komende tijd verbetering laten zien. Het punt is echter nog niet bereikt dat van [eiseres] niet langer kan worden gevergd in de onverdeeldheid te blijven, in die zin dat de woning moet worden verkocht.
4.8.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen worden afgewezen. Het belang van [gedaagde] bij behoud van de huidige toestand in afwachting van afspraken tussen partijen danwel een bodemprocedure weegt op dit moment zwaarder dan het belang van [eiseres] bij de verstrekkende voorziening van spoedige verkoop van de woning.
4.9.
Partijen zijn ex-partners van elkaar. Het is hun gezamenlijke verantwoordelijk dat het einde van hun relatie financieel wordt geregeld. Het is ook hun gezamenlijke verantwoordelijkheid dat dit tot op vandaag nog niet is gebeurd. De voorzieningenrechter zal daarom beslissen dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2024.
3820/1980