ECLI:NL:RBROT:2024:1084

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
ROT 22/578 V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken van gronden en afwijzing verzoek om immateriële schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 7 februari 2024, met zaaknummer ROT 22/578 V, is het verzet van opposante niet-ontvankelijk verklaard. Dit verzet was gericht tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 28 november 2022, waarin het beroep van opposante niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank heeft het verzet behandeld op 31 oktober 2023, waarbij de gemachtigde van opposante aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat het verzet niet-ontvankelijk was omdat het verzetschrift geen gronden bevatte, zoals vereist volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had de gemachtigde van opposante eerder verzocht om dit verzuim te herstellen, maar dit was niet tijdig gebeurd.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak met meer dan zes maanden was overschreden, wat opposante in beginsel recht geeft op schadevergoeding. Echter, de rechtbank oordeelde dat het verzoek om immateriële schadevergoeding niet in het belang van opposante was, omdat de compensatie in werkelijkheid ten goede zou komen aan de gemachtigde. Daarom werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/578 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2024 op het verzet van

[opposante01], te [plaatsnaam01], opposante

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 28 november 2022 in het geding tussen
opposante
en

de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van opposante gaat over de uitspraak van de rechtbank van 28 november 2022 waarin de rechtbank het beroep van opposante niet-ontvankelijk heeft verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het verzet op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van opposante deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat (de gemachtigde van) opposante in verzuim is geweest het verschuldigde griffierecht van € 365,- binnen de gestelde termijn te voldoen.
3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 28 november 2022 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is.
4. Daarvóór moet de rechtbank eerst de vraag beantwoorden of het verzet ontvankelijk is.
5. Een verzetschrift dient op grond van artikel 8:55, tweede lid, van de Awb in combinatie met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb gronden te bevatten.
6. Opposante heeft bij schrijven van 22 december 2022 verzet ingesteld. Daarin staat:

Inzake uw dossier(s) met het(de) griffienummer(s) 22/578 bericht ik u hierdoor in ieder geval tijdig dat door onze klant verzet wordt aangetekend op reeds genoemde, hieronder te memoreren én t.z.t. nader aan te voeren gronden tegen uw uitspraak d.d. 28 november jl..”
(..)
7. Omdat het verzetschrift geen gronden bevat heeft de rechtbank de gemachtigde van opposante bij aangetekende brief van 18 januari 2023 verzocht dit verzuim binnen twee weken te herstellen.
8. Bij brief van 30 januari 2023, door de rechtbank ontvangen op 1 februari 2023, heeft de gemachtigde van opposante hierop gereageerd. Hij schrijft daarin:
“Inzake uw dossier(s) met het(de) griffienummer(s) 22/578 bericht ik u hierdoor in ieder geval tijdig (lees in voorkomend geval: nogmaals c.q. per omgaande) alsvolgt n.a.v. uw recente missive: de gronden van het verzet zijn reeds genoemd, worden hieronder gemoreerdén zullen tijdig t.z.t. nader worden aangevuld. Akkoord?”
(..)
Ook voor het overige bevat deze brief geen gronden.
9. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van opposante geen gronden van verzet heeft ingediend. Wat de gemachtigde hierover ter zitting naar voren heeft gebracht is buiten de gegeven herstelverzuimtermijn van twee weken en dus te laat. Niet gebleken is dat het verzuim verschoonbaar is. Het verzet is daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
10. De gemachtigde van opposante heeft verder verzocht om immateriële schadevergoeding omdat de procedure onredelijk lang heeft geduurd.
11. In verzetzaken hoeft de rechtbank alleen op een verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn te beslissen als op het moment van de uitspraak op het verzet anderhalf jaar is verstreken sinds de indiening van het beroep. [1] Dat is in deze zaak het geval. De rechtbank dient daarom te beslissen op het verzoek om vergoeding van immateriële schade.
12. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn met meer dan zes maanden is overschreden, zodat opposante in beginsel recht heeft op schadevergoeding. Spanning en frustratie vanwege de lange duur van de procedure worden bij opposante verondersteld.
13. De rechtbank stelt echter vast dat uit de door opposante afgegeven volmacht blijkt dat toekenning van het door de gemachtigde van opposante ingediende verzoek tot schadevergoeding er niet toe leidt dat opposante wordt gecompenseerd voor de door haar geleden immateriële schade in de vorm van spanning en frustratie, maar wat als compensatie van spanning en frustratie van opposante is bedoeld, zou in werkelijkheid winst voor (de BV van) de gemachtigde vormen. Het door de gemachtigde ingediende verzoek om schadevergoeding dient dus niet het belang van opposante. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt daarom afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Noordegraaf, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 7 februari 2024.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad, 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2712