Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[verweerster 1],
1.De procedure
- het verzoekschrift, ontvangen op 10 mei 2024, met bijlagen;
- het verweerschrift van [verweerster 2] van 26 augustus 2024, met bijlagen.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot uitoefening van bevoegdheden als vereffenaar door één erfgenaam, in het kader van een erfrechtelijke kwestie. De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. S. Meeuwsen, heeft verzocht om te bepalen dat zij als enige de bevoegdheden als vereffenaar van de nalatenschap van de overledene mag uitoefenen. De overledene, die op [datum] in [plaatsnaam 3] is overleden, had zijn nalatenschap beneficiair aanvaard. De andere erfgenamen, waaronder [verweerster 1], [verweerster 2] en [verweerster 3], waren niet verschenen tijdens de zitting, terwijl [verweerster 2] en een andere belanghebbende wel aanwezig waren.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat artikel 4:198 BW, dat de gezamenlijke uitoefening van bevoegdheden door erfgenamen regelt, niet bedoeld is om geschillen over de vereffening tussen erfgenamen voor te leggen aan de kantonrechter. De wetgever heeft andere voorzieningen in de wet opgenomen voor dergelijke geschillen. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat er onenigheid bestaat tussen de erfgenamen over de afwikkeling van de nalatenschap, en dat het verzoek van de verzoekster om alleen de bevoegdheden uit te oefenen, niet kan worden toegewezen. De kantonrechter heeft de partijen aangemoedigd om gezamenlijk tot een oplossing te komen, eventueel met behulp van mediation of een notaris.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzoek afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door mr. dr. P.G.J. van den Berg.