ECLI:NL:RBROT:2024:10732

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
11277322 VV EXPL 24-414
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conflict tussen ex-partners over huurrecht en woningbezetting na relatiebreuk

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 oktober 2024, gaat het om een conflict tussen twee ex-partners, [eiseres] en [gedaagde], die samen met hun drie jonge kinderen in een huurwoning verblijven. De relatie tussen de partijen is beëindigd, maar zij wonen nog steeds samen, wat leidt tot spanningen en confrontaties. Beide partijen willen dat de ander de woning verlaat, maar zijn het erover eens dat de kinderen in de woning moeten blijven wonen om hun situatie zo min mogelijk te verstoren.

De kantonrechter heeft de taak om te beoordelen wie van de twee het meeste belang heeft bij het blijven wonen in de woning, waarbij artikel 7:267 lid 7 BW van toepassing is. Tijdens de zitting is gebleken dat beide partijen zich beschouwen als de hoofdverzorger van de kinderen, maar de kantonrechter oordeelt dat dit niet doorslaggevend is. Wat wel van belang is, is de mogelijkheid van [eiseres] om op korte termijn ergens anders te wonen. De kantonrechter concludeert dat [eiseres] geen reële alternatieven heeft en dat [gedaagde] meer mogelijkheden heeft om tijdelijk elders te verblijven.

Uiteindelijk oordeelt de kantonrechter dat [eiseres] in de woning mag blijven wonen, omdat zij geen andere opties heeft. [gedaagde] wordt veroordeeld om de woning uiterlijk op 14 oktober 2024 te verlaten. De partijen dragen hun eigen proceskosten, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als een van de partijen in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11277322 VV EXPL 24-414
datum uitspraak: 7 oktober 2024
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: [plaatsnaam 1],
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. G.F. van den Ende,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [plaatsnaam 1],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. R.D.Z. Asmus.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 28 augustus 2024, met bijlagen;
  • het antwoord met een eis in reconventie (tegeneis) met bijlagen;
  • de mail van [eiseres] van 20 september 2024, met een bijlage;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [eiseres].
1.2.
Op 23 september 2024 heeft de kantonrechter de zaak tijdens een zitting met de partijen en hun gemachtigden besproken.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hadden een affectieve relatie. Deze relatie is inmiddels geëindigd. [eiseres] en [gedaagde] wonen nog wel samen met hun drie jonge kinderen in een woning die zij samen huren. Dit leidt tot spanningen en confrontaties. [eiseres] en [gedaagde] willen nu allebei dat de ander wordt veroordeeld om de woning te verlaten.
2.2.
De kantonrechter veroordeelt [gedaagde] om de woning te verlaten. In dit vonnis legt zij uit waarom.
Eén van beiden moet uit de woning
2.3.
[eiseres] en [gedaagde] hebben al een gewone procedure lopen bij deze rechtbank die ook gaat over de vraag wie er in de woning mag blijven wonen. Zij zijn het erover eens dat ze een uitspraak in die procedure niet kunnen afwachten en dat één van hen op korte termijn uit de woning moet. Ze hebben al een aantal keer heftige ruzies gehad. Er hangt nu een gespannen sfeer in huis en de kinderen lijden daaronder. Ze zijn het er ook over eens dat hun kinderen (van 3, 5 en 6) in de woning moeten blijven, zodat er voor hen zo min mogelijk verandert. Dat betekent dus dat één van beiden de woning uit moet.
2.4.
[eiseres] en [gedaagde] zijn allebei contractuele huurders van de woning. De kantonrechter moet daarom beoordelen wie er het meeste belang bij heeft om in de woning te blijven (artikel 7:267 lid 7 BW). [1]
Wie nu het meest voor de kinderen zorgt vindt de kantonrechter niet doorslaggevend
2.5.
[eiseres] en [gedaagde] vinden allebei dat zij op dit moment de hoofdverzorger zijn van de kinderen. Dat kan de kantonrechter in dit kort geding niet vaststellen. Ze vindt dat ook niet doorslaggevend. [eiseres] en [gedaagde] zijn het er namelijk wel over eens dat zij allebei een deel van de huishoudelijke taken en opvoedingstaken op zich nemen. Ze hebben tijdens de zitting ook allebei gezegd dat ze willen dat dit in de toekomst zo blijft. [eiseres] heeft verder onbetwist gesteld dat zij niet meer studeert en dat zij inmiddels opvang heeft geregeld, zodat ze de zorg voor de kinderen kan combineren met haar werk.
[eiseres] mag in de woning blijven, omdat zij geen alternatieven heeft
2.6.
Wat de kantonrechter op dit moment vooral van belang vindt is wie de mogelijkheid heeft om op korte termijn ergens anders te gaan wonen. [eiseres] heeft onbetwist gesteld dat de ouders [gedaagde] een paar straten verder wonen en nog een kamer vrij hebben. [gedaagde] heeft niet duidelijk kunnen maken waarom hij niet tijdelijk bij hun zou kunnen gaan wonen. Bovendien staat hij langer als woningzoekende ingeschreven dan [eiseres], zodat hij grotere kansen heeft een nieuwe woning te vinden.
2.7.
De kantonrechter vindt voldoende aannemelijk geworden dat [eiseres] geen reële mogelijkheden heeft om op korte termijn ergens anders te gaan wonen. Vast staat dat zij geen familie in de omgeving van [plaatsnaam 1] heeft wonen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiseres] bij een vriendin in [plaatsnaam 3] of [plaatsnaam 2] kan verblijven. [eiseres] heeft betwist dat dit reële opties zijn. Ze blijft nu soms wel slapen in [plaatsnaam 2], maar zij kan daar niet fulltime blijven, omdat die vriendin ook twee kinderen heeft en een opleiding volgt. De vriendin in [plaatsnaam 3] heeft volgens [eiseres] net een kind gekregen, zodat ze daar ook niet kan blijven. Zij heeft er ook nog op gewezen dat ze in [plaatsnaam 1] naar school gaat en in [plaatsnaam 4] werkt. Ook in dat opzicht is wonen in [plaatsnaam 3] of [plaatsnaam 2] geen optie. [gedaagde] heeft vervolgens niet verder onderbouwd dat [eiseres] reële alternatieven heeft.
2.8.
Op basis van deze afweging vindt de kantonrechter het het meest waarschijnlijk dat in een bodemprocedure zal worden beslist dat [eiseres] in de woning mag blijven wonen. Dat betekent dat [gedaagde] de woning uit moet.
[gedaagde] moet de woning uiterlijk 14 oktober verlaten
2.9.
De kantonrechter veroordeelt [gedaagde] om de woning binnen zeven dagen na de datum van dit vonnis te verlaten. Dat komt neer op 14 oktober 2024.
2.10.
De kantonrechter machtigt [eiseres] niet om de hulp van ‘de sterke arm in te roepen’ zoals zij heeft geëist. Daar is namelijk geen machtiging voor nodig. In de wet staat dat de deurwaarder de hulp van politie en justitie kan inroepen als iemand niet meewerkt aan een gedwongen ontruiming (artikel 444 en 557 Rv).
De partijen dragen hun eigen proceskosten
2.11.
De kantonrechter bepaalt dat [eiseres] en [gedaagde] hun eigen proceskosten dragen, omdat deze procedure verband houdt met het verbreken van hun relatie (artikel 237 Rv). Dat betekent dat zij geen vergoeding hoeven te betalen voor de kosten die de andere partij heeft gemaakt.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiseres] dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
bepaalt dat alleen [eiseres], en dus niet [gedaagde], het recht heeft om in de woning op het adres [adres] te blijven wonen, zo lang niet in de bodemprocedure is beslist;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om de woning uiterlijk op 14 oktober 2024 te verlaten;
3.3.
bepaalt dat de partijen de eigen proceskosten dragen;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
33394

Voetnoten

1.Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1964, 3.5.2