ECLI:NL:RBROT:2024:10723

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
ROT 23/8326
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor toestemming als beveiliger in opleiding op basis van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van [bedrijf A] ter verkrijging van toestemming om eiser als beveiliger in opleiding werkzaam te laten zijn. De korpschef van politie heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 29 augustus 2023 afgewezen, en dit besluit is gehandhaafd in het bestreden besluit van 5 december 2023. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, en de rechtbank heeft de zaak op 27 september 2024 behandeld.

De rechtbank oordeelt dat de korpschef in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de betrouwbaarheid van eiser niet boven iedere twijfel is verheven. Dit oordeel is gebaseerd op zorgen over het geestelijk welzijn van eiser, zoals blijkt uit mutaties en meldingen in het politiesysteem. Eiser heeft betoogd dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat er geen onderzoek is gedaan naar zijn capaciteiten en werkervaring. De rechtbank stelt echter vast dat de korpschef hogere eisen mag stellen aan de betrouwbaarheid van beveiligingsmedewerkers.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag van eiser terecht is, omdat de korpschef zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de betrouwbaarheid van eiser niet voldoende is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, en is openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/8326

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit Rotterdam, eiser,

en
de korpschef van politie, de politiechef van de regionale eenheid Rotterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. V. Vermeulen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van [bedrijf A] ter verkrijging van toestemming om eiser als beveiliger in opleiding werkzaam te laten zijn.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 29 augustus 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 december 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder
.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 23 juni 2023 heeft [bedrijf A] bij verweerder een aanvraag ingediend voor toestemming om eiser als beveiliger in opleiding te laten werken. Om deze functie te kunnen uitoefenen is op basis van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) toestemming van de korpschef van de politie noodzakelijk. Verweerder heeft op 1 augustus 2023 het voornemen medegedeeld aan eiser om de toestemming te onthouden. Eiser heeft op 17 augustus 2023 in een gesprek met verweerder zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
3. Met het primaire besluit, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de gevraagde toestemming onthouden. Daaraan is ten grondslag gelegd dat op basis van in het politiesysteem opgenomen mutaties en meldingen zorgen bestaan over het geestelijk welzijn van eiser. Gelet daarop is verweerder van oordeel dat de betrouwbaarheid en integriteit van eiser als beveiligingsmedewerker niet boven iedere twijfel verheven is.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de onthouding van de toestemming. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de korpschef in redelijkheid kunnen oordelen dat de betrouwbaarheid van eiser niet boven iedere twijfel is verheven?
6.1.
Eiser voert aan dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder had de inhoud van de mutaties en meldingen niet mogen betrekken, omdat een deel van de gedane meldingen niet klopt en omdat daarmee uitgegaan wordt van subjectieve observaties van politiemedewerkers. Eiser heeft namelijk als gevolg van een slaaptekort mogelijk onvolledige of onjuiste meldingen gedaan bij de politie over het gedrogeerd zijn. Ook heeft hij nooit een psychose gehad. Verweerder heeft ook geen onderzoek gedaan naar de capaciteiten, bekwaamheden en relevante werkervaring van eiser. Aangezien eiser de inhoud van de registraties betwist, er geen meldingen tegen hem zijn ingediend, hij geen strafbare feiten heeft gepleegd of handelingen heeft verricht die een bedreiging vormen, heeft verweerder volgens eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zorgvuldig is gehandeld tijdens de voorbereiding van het besluit.
6.2.
Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wpbr stelt een beveiligingsorganisatie geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. Die toestemming wordt op grond van artikel 7, vierde lid, van de Wpbr onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk.
6.3.
In paragraaf 3.3, aanhef en onder b, van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 wordt de toestemming aan een beveiligingsorganisatie om personen te werk te stellen, bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de Wpbr, onthouden indien andere omtrent de betrokkene bekende en relevante feiten aanleiding geven om aan te nemen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.
6.4.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat aan medewerkers in de beveiligingsbranche, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als beoordelingsmaatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven moeten zijn. [1] Verweerder heeft beoordelingsruimte bij de beoordeling of een betrokkene voldoende betrouwbaar is, [2] daarom kan de rechtbank alleen beoordelen of verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de betrouwbaarheid van eiser niet boven iedere twijfel is verheven. De rechtbank merkt hierbij op dat de eis ‘boven iedere twijfel is verheven’ een strenge maatstaf is.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van de inhoud en strekking van de genoemde mutaties en meldingen in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat de betrouwbaarheid van eiser niet boven iedere twijfel is verheven. Uit een groot aantal van die mutaties en meldingen, die op verschillende momenten en door verschillende politiemedewerkers zijn opgesteld, blijkt immers dat eiser op de betreffende medewerkers een verwarde indruk maakte en dat er zorgen zijn over het geestelijk welzijn van eiser. Bovendien heeft eiser zelf erkend dat hij vanwege slaaptekort onjuiste meldingen heeft gedaan bij de politie over het gedrogeerd worden door anderen. Dit draagt bij aan de zorgen over het geestelijk welzijn van eiser en daarmee aan de twijfel over zijn betrouwbaarheid. Het is immers niet ondenkbaar dat een toekomstig slaaptekort wederom zal zorgen voor irreële gedachten bij eiser. Daar komt bij dat eiser de stelling dat hij, nu hij weer goed slaapt, geestelijk in orde is niet heeft onderbouwd. Eiser heeft zich niet willen laten onderzoeken door de huisarts of een psycholoog, zodat de twijfel niet wordt weggenomen. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt kunnen stellen dat zorgen bestaan over het geestelijk welzijn van eiser. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel?
7. De beroepsgrond dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat eerder aan eiser wel de verzochte toestemming is verleend, slaagt niet. Verweerder heeft in dat verband terecht overwogen dat sinds de eerder verleende toestemming nog aanvullende mutaties over eiser bekend zijn geworden. Op basis van zowel die mutaties afzonderlijk, als ook in samenhang bezien met de eerdere mutaties, rijst dan twijfel over de betrouwbaarheid van eiser. Bovendien heeft verweerder ter zitting verklaard dat de eerder gegeven toestemming nooit verleend had mogen worden. Ook op grond van de op dat moment al beschikbare mutaties had moeten worden geconcludeerd dat de betrouwbaarheid van eiser niet boven iedere twijfel is verheven. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat als verweerder eenmaal een fout heeft gemaakt in de beoordeling, deze niet is gehouden die fout te herhalen. [3] In dit geval betekent dit dat het algemeen belang van verweerder bij een juiste toepassing van de bestaande regelgeving en het niet (verder) laten ontstaan van ongelijkheid in dit geval zwaarder moet wegen dan het individuele belang van eiser. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake is van gelijke situaties en verweerder de huidige aanvraag dan ook heeft kunnen beoordelen als een afzonderlijke situatie.
Is het besluit evenredig?
8.1.
Eiser voert aan dat hij onevenredig wordt geraakt door het niet verlenen van de toestemming. Verweerder heeft niet onderbouwd waarom het onthouden van de toestemming noodzakelijk en passend is. Eiser wijst in dit verband op de eerdere stage en zijn studieresultaten, waaruit blijkt dat hij wel voldoende bekwaam is. Volgens eiser had verweerder ook voorwaardelijke toestemming kunnen verlenen in combinatie met meerdere gesprekken tijdens de stageperiode. Nu loopt eiser studievertraging op, ervaart hij loopbaanstagnatie en verkeert hij in financiële problemen.
8.2.
Verweerder betoogt dat de afwijzing noodzakelijk en passend is in het kader van het algemeen belang. Dit belang dient volgens verweerder zwaarder te wegen dan het nadeel dat eiser ervaart als hij niet werkzaam is voor [bedrijf A] .
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het maatschappelijk belang van een betrouwbare veiligheidszorg zwaarder weegt dan het nadeel dat eiser ondervindt van de onthouding van toestemming. De omstandigheden dat eiser studievertraging oploopt en financieel nadeel ervaart zijn hieraan inherent. Dit zijn dus geen bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel dwingen. Daarnaast heeft eiser de gestelde gevolgen niet geconcretiseerd en ook niet onderbouwd. Verweerder is op grond van artikel 7, vierde lid, van de Wpbr ook verplicht om de toestemming te onthouden als niet wordt voldaan aan de eisen van bekwaamheid en betrouwbaarheid. Voor een belangenafweging is geen plaats als, zoals in dit geval, is vastgesteld dat de betrokkene niet voldoende betrouwbaar is. Omdat zowel aan de eis van bekwaamheid als aan de eis van betrouwbaarheid moet zijn voldaan, is de stelling dat eiser wel voldoende bekwaam is voor de functie van beveiliger geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. [4]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder terecht de toestemming als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wpbr heeft onthouden. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Blokhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 22 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2113.
2.Zie bijv. de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:326.
3.Bijv. de uitspraken van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4259 en 4 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:569.
4.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:766.