ECLI:NL:RBROT:2024:10658
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening tegen herziening en intrekking bijstandsuitkering
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de herziening en intrekking van zijn bijstandsuitkering. Verzoeker, die sinds 10 juni 2019 een bijstandsuitkering ontvangt, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Dagelijks Bestuur van Avres, dat op 14 mei 2024 zijn bijstandsuitkering heeft herzien en ingetrokken. Dit besluit volgde op een onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering, waarbij Avres constateerde dat verzoeker geen melding had gemaakt van kasstortingen en gokactiviteiten. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening, omdat hij een voorschot of een andere oplossing voor zijn betalingsproblemen wenst. Tijdens de zitting op 7 oktober 2024 is het verzoek behandeld, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigden van verzoeker en Avres aanwezig waren.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat het verzoek niet voldoet aan de vereisten van materiële connexiteit, aangezien het bestreden besluit uitsluitend betrekking heeft op de herziening en intrekking van de bijstandsuitkering over een afgesloten periode. Verzoeker ontvangt op dat moment nog steeds een bijstandsuitkering, waardoor hij geen recht heeft op een voorschot. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft aangetoond voor een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling van de herziening en intrekking. De uitspraak houdt in dat Avres geen voorschot of andere voorlopige tegemoetkoming aan verzoeker hoeft te verlenen, en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.