ECLI:NL:RBROT:2024:10516

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
ROT 23/3024
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing laattijdige aanvraag Wajonguitkering door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.I.T. Sopacua, en het UWV. Eiser had een laattijdige aanvraag voor een Wajonguitkering ingediend, welke door het UWV was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij tien jaar lang onafgebroken duurzaam geen arbeidsvermogen had. Eiser, geboren in 1986, had op 17 december 2019 zijn aanvraag ingediend, maar het UWV concludeerde dat zijn situatie niet duurzaam was, ondanks eerdere medische rapportages die zijn beperkingen bevestigden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat het UWV de afwijzing voldoende had gemotiveerd en eiser niet in staat was gebleken om de benodigde medische informatie te verstrekken die zijn claim zou onderbouwen. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij eiser ligt, vooral gezien de laattijdige aanvraag. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/3024

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit Rotterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [persoon A] ).

Procesverloop

1.1.
Het UWV heeft met het primaire besluit van 27 februari 2020 eisers aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 maart 2023 heeft het UWV eisers bezwaar daartegen opnieuw ongegrond verklaard. Tegen het bestreden besluit heeft eiser weer beroep ingesteld.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en heeft nadien een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 april 2024 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 april 2024 ingediend.
1.3.
Op 7 mei 2024 heeft eiser een nader schrijven van zijn regiebehandelaar (van 29 april 2024) ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het UWV.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek na de zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen nog nader te reageren op de vermelde rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Dat heeft eiser gedaan op 4 juni 2024. Het UWV heeft hierop gereageerd bij brief van 13 juni 2024 met een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 juni 2024.
1.6.
Nadat geen van partijen heeft aangegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. [1]

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1986, heeft op 17 december 2019 laattijdig een aanvraag ‘beoordeling arbeidsvermogen’ ingediend voor een Wajonguitkering. Naar aanleiding hiervan heeft een verzekeringsarts onderzoek verricht en een rapportage opgemaakt op 25 februari 2020. Daarin heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat eiser op zijn 18e verjaardag beperkingen had door ziekte of gebrek en niet een uur aaneengesloten kan werken. De medische beperkingen zijn echter niet duurzaam gebleken. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens in een rapportage van 26 februari 2020 toegelicht dat eiser niet beschikt over basale werknemersvaardigheden en dat daardoor op dit moment geen taak kan worden geselecteerd die eiser zou kunnen verrichten in een arbeidsorganisatie. De arbeidsdeskundige heeft toegelicht dat eiser na behandeling wellicht wel over basale werknemersvaardigheden kan beschikken. Eiser heeft geen arbeidsvermogen, maar deze situatie is niet duurzaam. Het UWV heeft op basis van deze rapportages vervolgens het primaire besluit genomen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
3. Naar aanleiding van eisers bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 26 augustus 2020 een rapportage uitgebracht en geconcludeerd dat eiser geen arbeidsvermogen bezit, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een beslissing op bezwaar van 10 september 2020 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 oktober 2021 [2] heeft deze rechtbank de beslissing op bezwaar van 10 september 2020 vernietigd en het UWV opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inschatting die de verzekeringsartsen hebben gemaakt over hoe de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij eiser kunnen ontwikkelen onvoldoende is onderbouwd. Deze inschatting is namelijk niet gebaseerd op concrete medische informatie over de behandeling van eiser en berust daarmee niet op een concrete en deugdelijke afweging van de relevante feiten en omstandigheden van de situatie van eiser.
4. Op 13 maart 2023 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw onderzoek verricht, en daarbij nader door eiser ingediende medische stukken van de psycholoog betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat eiser nog steeds niet in staat is minimaal een uur aaneengesloten te werken en dat eiser in de toekomst arbeidsvermogen kan ontwikkelen. Het UWV heeft vervolgens het bestreden besluit genomen en eisers bezwaar ongegrond verklaard.

Het beroep van eiser

5. Eiser voert in beroep aan dat hij blijvend geen arbeidsvermogen heeft. Eiser kampt sinds zijn jeugd met een ongespecificeerd schizofreniespectrum- of andere stoornis. Er is een diagnose gesteld, die er eerder niet was. Gelet op de ernst van de diagnose en het tijdsverloop van de ziekte van eiser had het UWV kunnen vaststellen dat het niet hebben van arbeidsvermogen blijvend van aard is. Eiser heeft weliswaar in 2009 en 2010 werkzaamheden verricht voor [naam werkgever] schoonmaakdiensten, maar deze situatie werd vanwege eisers medische situatie onhoudbaar waardoor de dienstbetrekking is beëindigd. Dat eiser heeft gewerkt kan hem daarom niet worden tegengeworpen.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
6. Voor de relevante wet- en regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
7. Eiser heeft niet eerder een Wajonguitkering aangevraagd en heeft zijn aanvraag na 1 januari 2015 (op 17 december 2019) ingediend. Eiser is daarnaast na 1 januari 1980 geboren. Dit betekent dat hoofdstuk 1a van de Wajong van toepassing is op eisers aanvraag. Een uitkering op grond van hoofdstuk 1a van de Wajong kan alleen worden toegekend als iemand ‘jonggehandicapte’ is. In het geval van eiser geldt dat hij als ‘jonggehandicapte’ wordt beschouwd als hij op zijn 18e verjaardag door medische en objectief vast te stellen beperkingen duurzaam geen arbeidsvermogen had of als hij in de vijf jaar daarna door dezelfde ziekteoorzaak alsnog duurzaam geen arbeidsvermogen had. Als het ontbreken van arbeidsvermogen tien jaar onafgebroken heeft voortgeduurd, wordt aangenomen dat het niet hebben van arbeidsvermogen duurzaam is (artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong).
Inhoudelijke beoordeling
8. Het is niet in geschil dat eiser op vanaf zijn 23e verjaardag (29 juli 2009) geen arbeidsvermogen had. Beoordeeld moet worden of dit niet hebben van arbeidsvermogen toen reeds duurzaam was, dan wel onafgebroken tien jaar heeft geduurd als bedoeld in artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong. Zo vastgesteld zou moeten worden dat dit laatste hier het geval is geweest, dan brengt die bepaling van rechtswege mee dat het ontbreken van ‘duurzaamheid’ eiser niet meer mag worden tegengeworpen.
9. Nu in deze zaak sprake is van een laattijdige aanvraag ligt volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [3] de bewijslast bij eiser als aanvrager, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv thans deugdelijk heeft gemotiveerd dat niet kan worden vastgesteld dat de situatie van het ontbreken van arbeidsvermogen op eiseres 23e verjaardag al duurzaam was of dat het ontbreken van arbeidsvermogen sindsdien tien jaar onafgebroken heeft voortgeduurd.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat de ingebrachte medische informatie een beperkt beeld geeft van de doorlopen behandelingen en de resterende behandelopties van eiser, zodat is geadviseerd om medische informatie op te vragen bij de behandelend psychiater. Het UWV heeft zelf geprobeerd te beoordelen of inmiddels kan worden geconcludeerd dat het niet hebben van arbeidsvermogen duurzaam is aan de hand van medische informatie over eiser in de periode vanaf zijn 23e levensjaar. Er is en kon echter geen nadere medische informatie aangaande eiser worden ingewonnen, omdat van eiser, hoewel daarom gevraagd, geen machtiging daartoe is verkregen. Mede gelet daarop mocht het UWV zich, met de medische informatie die wel voorhanden is, in redelijkheid op het standpunt stellen dat bij eiser geen sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Het door eiser ingebrachte schrijven van de regiebehandelaar van 29 april 2024 leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit schrijven geen relevante informatie bevat over eisers medische situatie over de gehele hier van belang zijnde periode. Dat eiser na zijn 18e verjaardag (in de periode van 11 mei 2009 tot 11 november 2010) heeft gewerkt als schoonmaker voor 10 uur per week, en daarna niet meer verder kon werken vanwege zijn medische situatie, leidt ook niet tot een andere conclusie. Terecht heeft het UWV zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tien jaar lang onafgebroken duurzaam geen arbeidsvermogen heeft gehad.

Conclusie en gevolgen

10. Het voorgaande betekent dat het UWV eisers aanvraag voor een Wajonguitkering terecht heeft afgewezen. Het beroep is ongegrond.
11. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2024.
De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Wet Wajong
Artikel 1a:1. Jonggehandicapte
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2. De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
3. De ingezetene die tijdelijk geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft wordt alsnog jonggehandicapte, indien hij gedurende een tijdvak van tien jaar volgend op de dag waarop hij jonggehandicapte zou zijn geworden op grond van het eerste lid, onderdeel a of b, of het tweede lid, indien hij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zou hebben gehad, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had.
4. Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
(…)
6. De beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
(…)
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels worden gesteld.
(…)
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Artikel 1a. Geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie
1. Betrokkene heeft geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
(…)

Voetnoten

1.Met toepassing van de artikelen 8:64, vijfde lid en 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zaaknummer ROT 20/5582
3.Vergelijk ECLI:NL:CRVB:2021:1583, r.o. 4.4