ECLI:NL:RBROT:2024:10510

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
AWB - 24 _ 4182
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de schending van de inlichtingenplicht en de oplegging van een bestuurlijke boete op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 24 oktober 2024, wordt het beroep van eiseres tegen een bestuurlijke boete van € 645,- opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam beoordeeld. Eiseres, die sinds 30 december 2019 een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) ontvangt, heeft geen melding gemaakt van bijschrijvingen van derden en contante stortingen op haar bankrekening. Het college heeft op basis van een melding een rechtmatigheidsonderzoek ingesteld, waaruit bleek dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Het primaire besluit van 18 oktober 2023 legde de boete op, en het bestreden besluit van 22 maart 2024 verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft het beroep op 8 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden, wat heeft geleid tot een te hoge bijstandsverlening. De rechtbank oordeelt dat de boete van 50% van het benadelingsbedrag van € 1.290,- terecht is opgelegd, en dat er geen aanleiding is om te concluderen dat eiseres in verminderde mate verwijtbaar is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4182

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. El Idrissi),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. S. Ercan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de door het college opgelegde boete op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Met het besluit van 18 oktober 2023 (het primaire besluit) heeft het college aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 645,- opgelegd.
1.2.
Met het besluit van 22 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 8 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en namens het college de gemachtigde en mr. W Breure.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college aan eiseres terecht een boete van € 645,- heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiseres ontving sinds 30 december 2019 een uitkering op grond van de Pw. Naar aanleiding van een melding dat eiseres zou samenwonen met [naam 2] ( [naam 2] , de vader van haar jongste kind, is het college een rechtmatigheidsonderzoek gestart. In het kader van dit onderzoek heeft dossieronderzoek plaatsgevonden en is onderzoek gedaan op internet. Daarnaast heeft het college informatie opgevraagd bij de nutsbedrijven en bij de verhuurders van de woning van eiseres en de woning van Oosterling. Verder zijn er waarnemingen verricht bij beide woningen.
Naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen is eiseres uitgenodigd voor een gesprek op 26 juni 2023. Eiseres is toen niet verschenen. Het college heeft daarom het recht op bijstand opgeschort per 26 juni 2023 en eiseres opnieuw voor een gesprek uitgenodigd, op 4 juli 2023. Op die dag is eiseres wel op het gesprek verschenen, maar toen kon het gesprek niet worden afgerond omdat eiseres op tijd thuis moest zijn voor haar kinderen. Tijdens een nieuw gesprek op 12 juli 2023 is eiseres geconfronteerd met de onderzoeksbevindingen, waaronder de verrichte waarnemingen. Eiseres heeft toen aangegeven niet meer met het college in gesprek te willen gaan. Ook na een geboden hersteltermijn van tien minuten heeft eiseres verklaard niet verder te willen praten.
Met het besluit van 27 juli 2023 heeft het college vervolgens de bijstand van eiseres ingetrokken per 12 juli 2023, omdat het recht op bijstand niet (meer) kan worden vastgesteld.
De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit bij uitspraak van 19 augustus 2024 ongegrond verklaard (ECLI:NL:RBROT:2024:7594).
Met het besluit van 11 september 2023 heeft het college het recht op bijstand van eiseres op grond van de Pw wegens schending van de inlichtingenplicht herzien over de periode van 1 april 2023 tot en met 30 juni 2023 en van haar een bedrag van € 1.290,- teruggevorderd. Tegen het besluit van 11 september 2023 heeft eiseres geen rechtsmiddel aangewend, zodat dit besluit in rechte vaststaat.
5. Met het primaire besluit van 18 oktober 2023 is aan eiseres een boete van € 645,- opgelegd. Bij het vaststellen van de hoogte van die boete is het college uitgegaan van normale verwijtbaarheid, waarbij de hoogte van de boete op 50% van het benadelingsbedrag van € 1.290,- is vastgesteld.
Aan het bestreden besluit, waarbij de oplegging van de boete is gehandhaafd, heeft het college ten grondslag gelegd dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van de bijschrijvingen van derden en contante stortingen op haar bankrekening. Volgens het college is sprake van normale verwijtbaarheid.
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
7. Eiseres heeft aangevoerd dat zij haar inlichtingplicht niet heeft geschonden en geen inkomsten heeft genoten. Eiseres vindt dat het college had moeten volstaan met een waarschuwing. Eiseres heeft al maanden geen inkomen. Eiseres stelt dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid en de boete dient daarom te worden verlaagd.
8. Met het besluit van 11 september 2023 heeft het college aannemelijk gemaakt dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van de bijschrijvingen van derden op haar bankrekening. Dit betekent echter niet dat de schending van de inlichtingenplicht in de boeteprocedure een gegeven is. De bewijslast voor het college in deze procedure over de boete is zwaarder. Het is ook in deze procedure dan aan het college aan te tonen dat voldaan is aan de voorwaarden om een boete op te leggen. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 22 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1476.
9. Onbestreden is dat eiseres in de periode van 1 april 2023 tot en met 30 juni 2023 inkomsten uit bijschrijvingen van derden en contante stortingen op haar bankrekening heeft ontvangen en dat deze bedragen als middel voor de bijstand zijn aan te merken. Eiseres heeft deze middelen niet tijdig doorgegeven aan het college. Als gevolg hiervan is er te veel of ten onrechte bijstand verstrekt. Dit heeft geleid tot een netto terugvorderingsbedrag van € 1.290,-.
10. Anders dan zij betoogt, had eiseres redelijkerwijze moeten begrijpen dat het voor de vaststelling van haar recht op bijstand voor het college van belang was geïnformeerd te worden over de ontvangen middelen. [1] Hiermee staat vast dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. Van deze schending van de inlichtingenplicht kan haar een verwijt worden gemaakt. Ook deed zich geen situatie voor als bedoeld in artikel 2aa van het Boetebesluit socialezekerheidswetten, waarin eerst een waarschuwing kan worden gegeven. Verder is niet gebleken dat sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 18a, zevende lid, van de Pw op grond waarvan het college van het opleggen van een boete had moeten afzien. Het college was daarom op grond van artikel 18a, eerste lid, van de Pw in beginsel gehouden een boete op te leggen.
11. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres niet of slechts in verminderde mate kan worden verweten dat zij de stortingen en bijschrijvingen niet bij het college heeft gemeld. Daarmee moest in beginsel voor het bepalen van de boete worden uitgegaan van 50% van het benadelingsbedrag dat het gevolg was van de schending van de inlichtingenplicht (in dit geval 50% van € 1.290.-).

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat zij geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2024 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Op grond van artikel 18a, eerste lid, van de Pw, voor zover hier van belang, legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Op grond van het tweede lid wordt in dit artikel onder benadelingsbedrag verstaan het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen.
Op grond van het zevende lid van dit artikel kan het college afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Het tiende lid van dit artikel bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete. Dit is het Boetebesluit Socialezekerheidswetten (het Boetebesluit).
Artikel 31, eerste lid, van de Pw bepaalt dat tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen worden gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
In artikel 32 van de Pw is opgenomen wat onder inkomen wordt verstaan.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
In artikel 58, eerste lid, van de Pw is bepaald - voor zover van belang - dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Op grond van het achtste lid van dit artikel kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Boetebesluit socialezekerheidswetten
Op grond van artikel 2, vierde lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten (Boetebesluit) wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 50% van het benadelingsbedrag indien er geen sprake is van opzet of grove schuld.
Op grond van artikel 2aa, eerste lid, van het Boetebesluit kan het bestuursorgaan afzien van een bestuurlijk boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien:
a. de overtreding van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag of het benadelingsbedrag niet hoger is dan € 150,-, of
b. de betrokkene wel inlichtingen heeft verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog binnen een redelijke termijn de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting.

Voetnoten

1.Vergelijk bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2023:1255