ECLI:NL:RBROT:2024:10385

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
ROT 24/2301
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorrangsverklaring in het bestuursrecht met betrekking tot huisvestingsproblematiek

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 17 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een voorrangsverklaring beoordeeld. Eiser, die samenwoont met zijn ouders, had op 16 augustus 2023 een aanvraag ingediend bij het Platform Uitvoering Voorrangsregeling (PUV) van de gemeente Dordrecht, maar deze werd afgewezen op basis van een negatief advies van het PUV. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht, handhaafde deze afwijzing in het bestreden besluit van 12 februari 2024. Eiser stelde dat hij niet in staat was om adequate aanpassingen in de woning te verrichten vanwege zijn medische situatie, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor de voorrangsregeling, zoals vastgelegd in de Huisvestingsverordening van de gemeente Dordrecht.

De rechtbank concludeert dat eiser niet beschikt over zelfstandige woonruimte en dat hij onvoldoende eigen initiatieven heeft getoond om zijn huisvestingsprobleem op te lossen. De rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid geen toepassing heeft hoeven geven aan de hardheidsclausule, omdat de afwijzing van de aanvraag niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De rechtbank benadrukt dat het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling zwaarder weegt dan het belang van eiser bij het verkrijgen van een eigen woning. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/2301

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: [naam]),
en

het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht, verweerder

(gemachtigden: mr. J.S. de Kam en mr. T.J.M. Wüst).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een voorrangsverklaring.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 15 september 2023 afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 12 februari 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser woont op dit moment samen met zijn ouders op het adres [adres]. Eiser heeft op 16 augustus 2023 een aanvraag om een voorrangsverklaring op grond van een medische indicatie ingediend bij het Platform Uitvoering Voorrangsregeling (PUV) van de gemeente Dordrecht. Het PUV heeft een negatief advies uitgebracht op grond waarvan verweerder de aanvraag van eiser heeft afgewezen.
3. Verweerders besluitvorming berust op het standpunt dat eiser niet voldoet aan alle vereisten om toegang te krijgen tot de voorrangsregeling, omdat hij niet beschikt over een zelfstandige woonruimte in de regio. Op grond van artikel 2.1.2, eerste lid, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 2.1.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingsverordening van de gemeente Dordrecht (de Huisvestingsverordening) dient de aanvraag dan te worden afgewezen. Verweerder ziet ook geen ruimte voor toepassing van de hardheidsclausule. Daartoe acht verweerder van belang dat eiser niet alleen niet voldoet aan de vereisten om toegang te krijgen tot de voorrangsregeling, ook is de omstandigheid dat eiser inwonend is een weigeringsgrond. Daarnaast heeft eiser onvoldoende eigen initiatieven getoond om zijn huisvestingsprobleem op te lossen. Eiser reageert voornamelijk op eengezinswoningen in de regio Dordrecht en heeft Papendrecht en Zwijndrecht pas na de hoorzitting in bezwaar aan zijn zoekprofiel toegevoegd. Niet is gebleken dat een kleinere woning in die regio of een woning elders in de regio niet passend is. Tot slot zou eiser ook op inhoudelijke gronden niet in aanmerking komen voor een voorrangsverklaring. In dat verband wijst verweerder erop dat niet onomstotelijk is gebleken dat de huidige woning ongeschikt is voor eiser. Volgens verweerder is het om deze redenen ook niet evenredig om de hardheidsclausule toe te passen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank heeft aan de hand van de beroepsgronden van eiser beoordeeld of verweerder terecht de aanvraag van eiser om een voorrangverklaring heeft afgewezen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de voorrangverklaring terecht is geweigerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Eiser voert als beroepsgrond aan dat aan hem ten onrechte geen voorrangsverklaring is verleend. Eiser vindt dat zijn ernstige medische toestand en de onmogelijkheid om in de huidige woonsituatie bij zijn ouders adequate aanpassingen in de woning te verrichten genegeerd zijn. Ook is bij het niet toepassen van de hardheidsclausule onvoldoende rekening gehouden met de unieke en schrijnende situatie waarin eiser zich bevindt. Verweerder heeft de belangen van eiser onjuist beoordeeld en volgens eiser het algemeen belang ten onrechte laten prevaleren boven zijn belang.
5.1.
Verweerder heeft toegelicht dat in de regio sprake is van schaarste aan goedkope huurwoningen, waardoor de groep woningzoekenden die in aanmerking wil komen voor een sociale huurwoning beperkt wordt in de keuzemogelijkheid. De Huisvestingsverordening heeft als doel het sturen op de woonruimteverdeling en het behoud en de samenstelling van de woonruimtevoorraad. In de Huisvestingsverordening is vastgelegd dat een urgentieverklaring kan worden verstrekt op grond waarvan een woningzoekende met een ernstig huisvestingsprobleem met voorrang in aanmerking komt voor de toewijzing van een woonruimte. De Huisvestingsverordening is een middel om te toetsen of een woningzoekende in aanmerking komt voor een urgentieverklaring, omdat er slechts een beperkt aantal woningen beschikbaar is en er veelvuldig een beroep op de voorrangsregeling wordt gedaan. Er zijn dus minder woningen dan potentiële gegadigden. Dat brengt onverkort met zich mee dat er criteria moeten worden gesteld om de schrijnende van de minder schrijnende gevallen te onderscheiden. Naar het oordeel van de rechtbank is de Huisvestingsverordening daarom in het belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling een geschikt en noodzakelijk middel om tot het besluit te komen.
5.2.
Vaststaat dat eiser op het moment van de aanvraag en het bestreden besluit een onzelfstandige woonruimte bewoonde. Op grond van artikel 2.1.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening had hij dan ook geen toegang tot de voorrangregeling. Verweerder diende op grond van artikel 2.1.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingsverordening de voorrangverklaring dan ook te weigeren. De omstandigheid dat de aanvraag ziet op een medische indicatie maakt dit niet anders.
5.3.
Vervolgens is het de vraag of verweerder toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 5.3 van de Huisvestingsverordening. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.3.1.
Gelet op het grote tekort aan betaalbare huurwoningen en de aard van een urgentieverklaring, voert verweerder een zeer terughoudend beleid ten aanzien van het gebruik van de hardheidsclausule, omdat een voorrangverklaring immers zijn betekenis verliest bij ruime toepassing. Naar het oordeel van de rechtbank is een dergelijk beleid niet onredelijk. [1]
5.3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid geen gebruik hoeven maken van zijn bevoegdheid om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Verweerder heeft toegelicht dat bij de toepassing van de hardheidsclausule naar de geldende voorranggronden wordt gekeken en wordt meegewogen in hoeverre iemand voldoet aan de gestelde voorwaarden. De rechtbank acht dit, gelet op de aard en strekking van de hardheidsclausule, niet onredelijk. Verweerder heeft in dat kader van belang kunnen achten dat eiser niet voldoet aan de toegangseisen voor het verkrijgen van een voorrangverklaring omdat hij niet beschikt over een eigen woonruimte. Daarnaast heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiser voornamelijk reageert op eengezinswoningen in de regio Dordrecht, Papendrecht en Zwijndrecht, terwijl ook niet is gebleken dat een kleinere woning in die regio of een woning elders in de regio niet passend zou zijn. Hoewel de rechtbank eisers wens begrijpt om in bekend gebied te blijven wonen, heeft verweerder in het verweerschrift toegelicht dat, in tegenstelling tot wat eiser heeft aangevoerd, ook vanuit Hendrik-Ido-Ambacht, Sliedrecht en Hardinxveld-Giessendam openbaar vervoer beschikbaar is. Verweerder heeft bij zijn beoordeling daarom kunnen betrekken dat eiser zijn zoekgebied had kunnen uitbreiden en dus niet al het mogelijke heeft gedaan om zijn huisvestingsprobleem op te lossen, zodat ook sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2.1.6 van de Huisvestingsverordening. Verweerder heeft tot slot van belang kunnen achten dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn huidige woning vanuit medisch perspectief ongeschikt voor hem is, zodat eiser ook op inhoudelijke gronden niet in aanmerking komt voor een voorrangverklaring. Anders dan eiser veronderstelt heeft verweerder wel degelijk onderkend dat kleine aanpassingen in de woning niet mogelijk zijn omdat eisers ouders deze weghalen en dat grote aanpassingen aan de woning niet in behandeling worden genomen door het WMO-loket of Koninklijke Visio omdat eiser niet de rechthebbende is van de woning. Het is voor de beoordeling echter van belang of deze aanpassingen noodzakelijk zijn en of het uitblijven van deze aanpassingen leidt tot een acute noodzaak tot verhuizen. Hoewel uit de door eiser bij zijn aanvraag overgelegde stukken blijkt dat hij een medisch probleem heeft aan zijn ogen en daarvoor ook onder controle staat bij een medisch specialist, blijkt hieruit niet dat (meer ingrijpende) aanpassingen aan de woning noodzakelijk zijn. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de afwijzing van de aanvraag om een voorrangverklaring niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
5.3.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich ook op het standpunt heeft kunnen stellen dat het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling, waarbij in verband met het schaarse woningaanbod in de regio Drechtsteden als uitgangspunt wordt gehanteerd dat slechts in zeer incidentele gevallen voorrang wordt verleend, zwaarder weegt dan het belang van eiser dat is gediend bij het verkrijgen van een eigen passende woning. Verweerder heeft in dat verband deze woningzoekende – die geen toegang heeft tot de regeling, die zelf niet al het mogelijke heeft gedaan om het huisvestingsprobleem op te lossen en die ook niet voldoet aan de inhoudelijke voorwaarden uit de Huisvestingsverordening zodat geen acute noodzaak tot verhuizing is aangetoond – geen voorrang hoeven geven bij de toewijzing van een woning op andere woningzoekenden die vaak ook in een onwenselijke situatie verkeren en wel aan de gestelde voorwaarden voldoen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.S.J. Letschert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
17 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Huisvestingsverordening gemeente Dordrecht

Artikel 2.1.1 Voorrangsverklaring
a. Het college kan een voorrangsverklaring verstrekken op grond waarvan een woningzoekende met een ernstig huisvestingsprobleem met voorrang in aanmerking komt voor de toewijzing van een woonruimte.
(...)
Artikel 2.1.2 Toegang tot de voorrangsregeling
Het college kan een voorrangsverklaring verstrekken indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
1. Voor een voorrangsregeling komen in aanmerking de woningzoekenden die:
(…)
c. beschikken over zelfstandige woonruimte in de regio, met uitzondering van de categorieën woningzoekenden zoals genoemd in artikel 2.1.1 lid 2 onder b en f. Voor woningzoekenden zoals genoemd in artikel 2.1.1 lid 2 onder e geldt dat zij vóór hun opname in een instelling over zelfstandige woonruimte in de regio hebben beschikt met uitzondering van jongeren tot 27 jaar of indien terugkeer naar de plaats van herkomst aantoonbaar tot een
(levens)bedreigende situatie leidt;
2. Voor de categorieën woningzoekenden zoals genoemd in artikel 2.1.1 lid 2 onder a en c geldt dat aanvrager aantoonbaar zelf al het mogelijke heeft gedaan om een oplossing te vinden voor zijn huisvestingsprobleem.
Artikel 2.1.5 Weigeringsgronden voorrangsverklaring
De voorrangsverklaring wordt geweigerd in de volgende gevallen:
a. de woningzoekende heeft op grond van artikel 2.1.1 van de verordening geen toegang tot de voorrangsregeling;
(...)
g. de woningzoekende is inwonend;
(...).
Artikel 2.1.6 Eigen initiatieven
1. Een woningzoekende kan pas een beroep doen op de voorrangsregeling nadat hij, zodra het huisvestingsprobleem zich openbaarde, aantoonbaar zelf al het mogelijke heeft gedaan om daar een oplossing voor te vinden. De aanvrager dient daarvoor:
a. aan te tonen dat hij gedurende acht achtereenvolgende weken zonder resultaat meegedongen heeft naar iedere woning die via de woonruimteverdelingssystemen in de regio is aangeboden, voor zover die woning een bij zijn omstandigheden passende oplossing kon bieden of zou kunnen bieden voor zijn huisvestingsprobleem, of
b. aan te tonen dat gedurende acht achtereenvolgende weken geen bij zijn omstandigheden
passend woningaanbod is geweest.
2. Afwijking van het bepaalde in het vorige lid is mogelijk, indien de aanvrager aantoonbaar bij voorbaat geen kans heeft op de toewijzing van een woning binnen de aangegeven termijn.
Artikel 2.1.7 Voorrangsgrond: medische indicatie
1. De woningzoekende, of een lid van zijn huishouden, komt op medische indicatie in aanmerking voor een voorrangsverklaring, indien hij een medisch probleem heeft waardoor de huidige zelfstandige woonruimte niet langer geschikt is.
2. Een aanvraag om voorrang bij woningtoewijzing van medische aard kan voor gemotiveerd advies worden voorgelegd aan het PUV.
3. Het college kan zich op medisch terrein laten adviseren door een medisch adviesbureau of door de DG&J.
4. De woningzoekende komt niet in aanmerking voor voorrang op grond van medische indicatie, indien hij op het moment van het betrekken van de huidige woning al een medisch probleem had als genoemd in lid 1 van dit artikel.
Artikel 5.3 Hardheidsclausule
Het college beslist naar eigen, redelijk oordeel in gevallen waarin deze verordening niet voorziet en in gevallen waarin de toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3828.