ECLI:NL:RBROT:2024:10333

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
11230641_14102024
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanzegvergoeding en aanzegverplichting bij arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter mr. C.J. Frikkee op 14 oktober 2024, staat de vraag centraal of de werkgever, Attractiepark en Camping Duinrell B.V., een aanzegvergoeding verschuldigd is aan de werknemer. De werknemer heeft van 19 juli 2022 tot 6 mei 2024 gewerkt op basis van drie aaneengesloten arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. In de arbeidsovereenkomsten was opgenomen dat de werkgever de werknemer zou informeren dat de overeenkomst na het verstrijken van de overeengekomen duur niet zou worden voortgezet, conform artikel 7:668 van het Burgerlijk Wetboek. Echter, de werkgever heeft tweemaal in weerwil van deze bepaling de arbeidsovereenkomst verlengd, waarna de derde overeenkomst van rechtswege eindigde.

Tijdens de mondelinge behandeling werd door de gemachtigde van de werknemer aangevoerd dat de werkgever niet aan zijn aanzegverplichting heeft voldaan, omdat er geen tijdige en schriftelijke aanzegging is gedaan. De werkgever verdedigde zich door te stellen dat de aanzegging in de arbeidsovereenkomst voldoende was en dat de werknemer tijdig op de hoogte was gesteld van het niet voortzetten van de overeenkomst. De kantonrechter oordeelde echter dat de werkgever niet aan de wettelijke aanzegverplichting heeft voldaan, omdat de aanzegging in de arbeidsovereenkomst niet meer als serieus kon worden beschouwd na de eerdere verlengingen.

De kantonrechter concludeerde dat de werkgever € 2.126,72 aan aanzegvergoeding verschuldigd is, met wettelijke rente vanaf 7 mei 2024, en dat de werkgever ook de proceskosten van de werknemer moet vergoeden. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit proces-verbaal is op 21 oktober 2024 opgemaakt en ondertekend door de kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
locatie Rotterdam
zaaknummer: 11230641 VZ VERZ 24-7113
Proces-verbaal van de door de kantonrechter op 14 oktober 2024 gehouden mondelinge behandeling
in de zaak van

[naam verzoeker] ,

woonplaats: Den Haag,
verzoeker,
gemachtigde: mr. M. Koolhoven,
tegen

Attractiepark en Camping Duinrell B.V.,

vestigingsplaats: Wassenaar,
verweerster,
gemachtigde: mr. C.P. Zwaanswijk.
De partijen worden hierna ‘de werknemer’ en ‘de werkgever’ genoemd.
De kantonrechter is mr. C.J. Frikkee en de griffier is mr. R.A.M. van der Heijde.
Aanwezig zijn:
  • de werknemer, met mr. Koolhoven;
  • de werkgever, vertegenwoordigd door de heer [persoon A] (commercieel directeur), met mr. Zwaanswijk.

Waar gaat deze zaak over?

Het gaat om de vraag of de werkgever een aanzegvergoeding verschuldigd is. De werknemer heeft bij de werkgever gewerkt op basis van drie aaneengesloten arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.
In die arbeidsovereenkomsten staat steeds de volgende bepaling:
“De werkgever informeert de werknemer, dat de arbeidsovereenkomst, na het verstrijken van de overeengekomen duur niet zal worden voortgezet (art. 7:668 Burgerlijk Wetboek).”
De arbeidsovereenkomst is tweemaal verlengd, de derde arbeidsovereenkomst is van rechtswege geëindigd.

De mondelinge behandeling

De kantonrechter deelt mee dat de zaak verwezen is door de rechtbank Den Haag, in verband met betrokkenheid tussen de werknemer en die rechtbank. Vastgesteld wordt dat iedereen over dezelfde stukken beschikt. De zaak wordt met partijen besproken, waarbij - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende naar voren wordt gebracht.
De gemachtigde van de werknemer voert het woord aan de hand van een pleitnota, die achter dit proces-verbaal gevoegd is. De gemachtigde van de werknemer wijst erop dat in weerwil van de aanzegging dat arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet na het verstrijken van de duur waarvoor de overeenkomst was aangegaan, tweemaal het tegenovergestelde is gebeurd. Dan komt de werkgever geen beroep meer toe op de betreffende contractsbepaling.
De gemachtigde van de werkgever geeft te kennen dat zijn cliënt het verweer handhaaft dat zij het einde van de arbeidsovereenkomst tijdig heeft aangezegd. Dat is schriftelijk gebeurd in de arbeidsovereenkomst. In de arbeidsovereenkomst staat namelijk al dat de werknemer wordt geïnformeerd dat de overeenkomst na het verstrijken van de overeengekomen duur niet zal worden voortgezet, onder verwijzing naar artikel 7:668 BW. Daarom geeft de werkgever zijn werknemers ook steeds een nieuw contract als de arbeidsovereenkomst toch wordt voortgezet en werkt zij niet met een addendum bij het bestaande contract. Deze werkwijze van de werkgever is duidelijk en transparant. Het is in lijn met de cao en de wetsgeschiedenis.
Nadat partijen te kennen hebben gegeven verder niets meer naar voren te willen brengen, deelt de kantonrechter mee dat zij mondeling uitspraak zal doen.

De mondelinge uitspraak

De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt de werkgever om aan de werknemer te betalen € 2.126,72 aan aanzegvergoeding, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 7 mei 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
- veroordeelt de werkgever in de proceskosten, die aan de kant van de werknemer worden vastgesteld op € 87,- aan griffierecht en € 543,- aan salaris voor de gemachtigde;
- verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
De reden voor deze beslissing
1. De werknemer heeft bij de werkgever gewerkt vanaf 19 juli 2022 tot en met 6 mei 2024 op basis van drie aaneengesloten arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. In die arbeidsovereenkomsten staat steeds de volgende bepaling:
“De werkgever informeert de werknemer, dat de arbeidsovereenkomst, na het verstrijken van de overeengekomen duur niet zal worden voortgezet (art. 7:668 Burgerlijk Wetboek).”
2. De werkgever beroept zich op deze bepaling in de laatste arbeidsovereenkomst, die duurde van 7 mei 2023 tot en met 6 mei 2024, en stelt dat hij hiermee aan de aanzegverplichting heeft voldaan.
3. De kantonrechter is van oordeel dat in deze situatie niet aan de wettelijke aanzegverplichting is voldaan. Daartoe is het volgende van belang. De kantonrechter stelt voorop, dat uit de wet volgt dat een aanzegging schriftelijk moet worden gedaan. Dit is ook door de Hoge Raad bevestigd. Het gaat om een regel van dwingend recht. Op zich heeft de werkgever gelijk, dat uit de parlementaire geschiedenis van de aanzegplicht blijkt dat de werkgever meteen bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst kan aangeven dat er geen sprake van een opvolgend contract zal zijn. Maar in de onderhavige situatie, waarin deze aanzegging tot driemaal toe in de opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd heeft gestaan, en er tweemaal in weerwil van deze aanzegging wel is verlengd, is de aanzegging in de arbeidsovereenkomst niet voldoende meer.
4. Een vergelijking dringt zich op met de fabel van Aesopus: De jongen die wolf riep. Nadat de jongen, die op de kudde met schapen moest letten, driemaal voor niets alarm had geslagen door “wolf” te roepen, kwam er de vierde keer niemand meer op zijn alarm af en zag de vader in de avond alleen nog een wolf met een dikke buik en de strooien hoed van zijn zoon, die uit de bek van de wolf stak. Vertaald naar de onderhavige zaak, waarin driemaal ‘wolf’ is geroepen door de werkgever, maar de eerste twee keer, ondanks de aanzegging op voorhand in de arbeidsovereenkomst, toch is verlengd, kan de derde keer ‘wolf’ niet meer als een serieuze aanzegging worden beschouwd.
5. De bedoeling van de (schriftelijke) aanzegging is dat de werknemer tijdig duidelijkheid krijgt over de vraag of zijn arbeidsovereenkomst wel of niet zal worden voortgezet en er geen onzekerheid is bij de werknemer over het al dan niet eindigen van de arbeidsovereenkomst. Niet weersproken is dat de manager pas ongeveer een week voor het verstrijken van de bepaalde duur van de derde arbeidsovereenkomst mondeling aan werknemer heeft meegedeeld dat zijn arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. Hiermee is dus geen (tijdige) duidelijkheid verstrekt aan de werknemer over het al dan niet verlengen van zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, laat staan schriftelijk.
Kortom, de kantonrechter is van oordeel dat de werkgever niet aan zijn aanzegverplichting heeft voldaan. Daarom is de aanzegvergoeding verschuldigd en wordt de werkgever als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure veroordeeld.
Dit proces-verbaal is op 21 oktober 2024 opgemaakt en ondertekend door de kantonrechter.