ECLI:NL:RBROT:2024:10331

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
FT RK 24/651/ FT RK 24/665 / FT RK 24/652 / FT RK 24/653
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een faillissementsprocedure met betrekking tot een schuldregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Verzoekers, een echtpaar, hebben een verzoek ingediend om een dwangakkoord te verkrijgen met hun schuldeisers, waaronder Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek (PMT), CoMetec en Xerox Financial Services B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers in een financiële noodsituatie verkeren, waarbij verzoeker fulltime werkt en verzoekster arbeidsongeschikt is. De schuldenlast bedraagt in totaal € 184.470,52, en de verzoekers hebben een schuldregeling aangeboden die voorziet in een betaling van 2,38% aan de preferente schuldeisers en 1,19% aan de concurrente schuldeisers.

Tijdens de zitting hebben de verzoekers hun situatie toegelicht, waarbij werd benadrukt dat zij sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden hebben gemaakt en dat hun vaste lasten door een budgetbeheerder worden voldaan. De rechtbank heeft ook de bezwaren van PMT, CoMetec en Xerox tegen de aangeboden regeling gehoord, maar oordeelde dat de belangen van de verzoekers en de meerderheid van de schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wegen dan de belangen van de schuldeisers die zich verzetten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekers in staat zijn en dat de regeling een gunstiger resultaat biedt voor de schuldeisers dan de wettelijke schuldsaneringsregeling.

De rechtbank heeft het verzoek om PMT, CoMetec en Xerox te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en hen veroordeeld in de kosten van de procedure. Tevens is het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en kan binnen acht dagen na de uitspraak worden aangevochten door degenen die daartoe recht hebben volgens de Faillissementswet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
[nummer 3] – [nummer 4]
uitspraakdatum: 5 september 2024
in de zaak van:
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] ,
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 24 mei 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een drietal schuldeisers, te weten:
  • Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek met vier vorderingen, in behandeling bij Flanderijn en Van Eck Gerechtsdeurwaarders (hierna: PMT);
  • CoMetec, in behandeling bij Flanderijn en Van Eck Gerechtsdeurwaarders (hierna: CoMetec);
  • Xerox Financial Services B.V. (hierna: Xerox);
die weigeren mee te werken aan een door verzoekers aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Flanderijn en Van Eck heeft namens PMT voorafgaand aan de zitting op 16 augustus 2024 een verweerschrift toegezonden. Flanderijn en Van Eck heeft aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
Ter zitting van 21 augustus 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer [persoon A] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
Op 22 augustus 2024 heeft schuldhulpverlening aanvullende stukken aan de rechtbank toegezonden.
Ter zitting heeft verzoeker meegedeeld dat verzoekster niet zal verschijnen wegens medische redenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekers hebben volgens het ingediende verzoekschrift twintig schuldeisers met negenentwintig vorderingen, waarvan twee preferente schuldeisers met vier vorderingen en achttien concurrente schuldeisers met vijfentwintig vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 184.470,52 van verzoekers te vorderen. Verzoekers hebben bij brief van 13 februari 2024 een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers, inhoudende een betaling van 2,34% aan de preferente schuldeisers en 1,17% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. De schuldenlast was op dat moment € 184.467,86. De schuldenlast is derhalve hoger geworden. Het aanbod aan de schuldeisers is ook hoger geworden, inhoudende een betaling van 2,38% aan de preferente schuldeisers en 1,19% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker werkt fulltime en heeft per 1 september 2024 een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. Verzoekster is arbeidsongeschikt en heeft geen recht op een uitkering wegens het inkomen van verzoeker. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoekers hebben sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en de vaste lasten worden inmiddels door hun budgetbeheerder voldaan. Ter zitting heeft schuldhulpverlening aangegeven dat de situatie die PMT in haar verweerschrift schetst niet te vergelijken is met de situatie van verzoekers. Het personeel van verzoekers bestond uit de zoon van verzoeker, schoonzoon en dochter. Bij bedrijfsbeëindiging zijn met het personeel duidelijke afspraken gemaakt over de afwikkeling van het dienstverband en is aan het personeel de keuze voorgelegd of zij salaris wilden ontvangen, danwel dat er pensioen moest worden afgedragen. Het personeel heeft gekozen voor een deel salaris. Daarnaast stelt PMT dat er geen duidelijk aanbod is gedaan. Schuldhulpverlening betwist dit. PMT heeft er zelf voor gekozen om vijf separate vorderingen in te dienen en niet de vordering als geheel.
Zeventien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. PMT, CoMetec en Xerox stemmen hier niet mee in. De vorderingen van PMT bedragen € 922,63, € 2.745,19, € 10.724,25 respectievelijk € 468,75 en vormen een aandeel in de totale schuldenlast van 0,5%, 1,5%, 5,8% respectievelijk 0,3%. De vordering van CoMetec bedraagt € 333,22 en vormt een aandeel van 0,2% in de totale schuldenlast. De vordering van Xerox bedraagt € 2.459,82, dit is 1,3% van de totale schuldenlast.

3.Het verweer

In haar verweerschrift stelt PMT zich op het standpunt dat door verzoekers de helft van de verschuldigde pensioenpremie is ingehouden op het loon van de werknemers. Door het niet voldoen aan de betalingsverplichting worden de werknemers geschaad in hun pensioenopbouw. PMT meent dat het haar niet kan worden tegengeworpen dat verzoekers de ingehouden loonbedragen kennelijk voor andere doeleinden hebben aangewend. De werknemers zullen te zijner tijd aanspraak op deze door de werkgever ingehouden pensioenpremies. Bovendien draagt het bij aan concurrentievervalsing en -verstoring indien verzoekers slechts een klein percentage van de verschuldigde premies zouden moeten betalen. Door het akkoord worden verzoekers bevooroordeeld ten opzichte van andere ondernemingen in de branche die wel aan hun verplichtingen hebben voldaan. PMT wijst er voorts op dat de Hoge Raad ten aanzien van het Whoa-traject heeft geoordeeld dat pensioenpremies niet mogen worden meegenomen in een onderhands akkoord als bedoeld in artikel 370 lid 1 Faillissementswet. PMT ziet geen aanleiding waarom in het onderhavige geval anders zou moeten worden geoordeeld. Verder meent PMT dat de aangeboden regeling niet goed is gedocumenteerd en dat zij in het ongewisse verkeert over de andere schuldeisers. Tot slot stelt PMT zich op het standpunt dat de aangeboden schuldregeling niet het maximaal haalbare is. Verzoekster voldoet niet aan haar inspanningsverplichting. Het is onduidelijk of verzoekster arbeidsongeschikt is verklaard.
Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben PMT, CoMetec en Xerox geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Stichting Pensioenfonds, CoMetec en Xerox bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of PMT, CoMetec en Xerox in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen de belangen die zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekers of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van PMT, CoMetec en Xerox een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 9,6%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk zeventien van de twintig schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekers in staat moeten worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting, waarbij ook stukken zijn overgelegd met betrekking tot de medische situatie van verzoekster, is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk en dat vanwege de medische situatie van verzoekster voldoende aannemelijk is geworden dat zij in de komende periode geen inkomen zal kunnen verwerven. Voorts is uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting gebleken dat verzoeker beschikt over een fulltime baan, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dat betekent dat verzoeker reeds voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week. Vanwege de hoogte van het inkomen van verzoeker heeft verzoekster geen recht op een uitkering.
Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat de voormalige onderneming van verzoekers drie werknemers in dienst had, die allen directe familieleden van hen waren. Verzoekers hebben destijds getracht een BBZ-krediet aan te vragen bij de gemeente Rotterdam. Verzoekers kregen echter het advies om de onderneming op te heffen. Verzoekers hebben de werknemers op de hoogte gebracht van de financiële situatie. De werknemers kregen de keuze om alsnog een deel van het salaris te ontvangen of dit bedrag af te dragen aan het pensioenfonds. Zij hebben er allen voor gekozen om het salaris te ontvangen. Ter zitting heeft verzoeker een verklaring van de desbetreffende werknemers overgelegd waaruit blijkt dat zij ervan op de hoogte waren dat een deel van de pensioenpremie niet was voldaan bij het verlaten van de onderneming. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gebleken dat de werknemers geïnformeerd waren over de gehele situatie en dat dit in onderling overleg is gegaan.
De rechtbank is van oordeel dat de uitspraak van de Hoge Raad van 25 februari 2022 (ECLI:NL:HR:2022:328) niet van toepassing is op de onderhavige procedure. De Whoa-procedure is een geheel andere procedure en valt onder de reikwijdte van afdeling 2 van titel IV van de Faillissementswet. De onderhavige procedure valt daarentegen onder de reikwijdte van titel III van de Faillissementswet. De bepaling in artikel 369 lid 4 Faillissementswet als gevolg waarvan de Whoa niet kan worden toegepast op rechten van werknemers in dienst van de schuldenaar, kent ook geen tegenhanger in titel III van de Faillissementswet.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekers het maximale ten behoeve van hun schuldeisers zullen afdragen, is voldaan. Verzoekers maken gebruik van budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekers van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekers zouden kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekers die vanuit een stabiele situatie hun schuldenproblematiek willen oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van PMT, CoMetec en Xerox, die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om PMT, CoMetec en Xerox te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
PMT, CoMetec en Xerox zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekers niet zijn bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekers zullen kunnen voortgaan met het betalen van hun schulden en dat zij niet verkeren in de toestand dat zij hebben opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt PMT, CoMetec en Xerox om in te stemmen met de door verzoekers aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt PMT, CoMetec en Xerox in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekers begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van mr. J.A. Kuijvenhoven, griffier, in het openbaar uitgesproken op 5 september 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.