ECLI:NL:RBROT:2024:10301

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/678982 / HA ZA 24-403
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in civiele procedure tussen logistieke dienstverleners en containerterminal over schadevergoeding en inzage in bescheiden

Op 16 oktober 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een incident in een civiele procedure tussen de besloten vennootschappen Ernst Frankenbach GmbH en Frankenbach Container Service GmbH (gezamenlijk aangeduid als Frankenbach) en Rotterdam World Gateway B.V. (RWG) en Navitrans Schiffahrt S.A.R.L. (Navitrans). Frankenbach, gevestigd in Duitsland, vorderden schadevergoeding van RWG en Navitrans naar aanleiding van een incident waarbij containers tijdens het laden op een schip beschadigd raakten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van RWG om inzage in bepaalde bescheiden van Frankenbach prematuur zijn en heeft deze afgewezen. De rechtbank oordeelde dat RWG geen rechtmatig belang had bij de gevorderde inzage, aangezien de inhoudelijke procedure nog niet had plaatsgevonden en Frankenbach reeds relevante documentatie had overgelegd. De rechtbank heeft RWG veroordeeld in de proceskosten van het incident, begroot op € 614,00. De hoofdzaak zal op 27 november 2024 opnieuw op de rol komen voor conclusies van antwoord door RWG en Navitrans, waarbij alle verdere beslissingen in de hoofdzaak zijn aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/678982 / HA ZA 24-403
Vonnis in incident van 16 oktober 2024
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
ERNST FRANKENBACH GMBH,
gevestigd te Wiesbaden, Duitsland,
2. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
FRANKENBACH CONTAINER SERVICE GMBH,
gevestigd te Wiesbaden, Duitsland,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROTTERDAM WORLD GATEWAY B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde sub 1 in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. D. Komen te Rotterdam,
2. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
NAVITRANS SCHIFFFAHRT S.A.R.L.,
gevestigd te Wasserbillig, Luxemburg,
gedaagde sub 2 in de hoofdzaak,
advocaat mr. J.C. van Zuethem te Breda.
Eisers in de hoofdzaak en gedaagden in het incident worden hierna EF, FCS en (gezamenlijk en in meervoud) Frankenbach genoemd.
Gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in het incident wordt hierna RWG genoemd.
Gedaagde sub 2 in de hoofdzaak wordt hierna Navitrans genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 december 2023;
  • de akte overlegging producties van Frankenbach, met producties E-1 tot en met E-5;
  • de incidentele conclusie ex art. 843a Rv van RWG, met producties A1 en A2;
  • de incidentele conclusie van antwoord ex art. 843a Rv van Frankenbach, met producties E-6 tot en met E-10.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten waarvan de rechtbank in dit incident uitgaat

De rechtbank neemt in dit incident de volgende feiten tot uitgangspunt.
2.1.
Frankenbach zijn logistieke dienstverleners.
2.2.
RWG is een in de Rotterdamse haven gevestigde containerterminal.
2.3.
Navitrans is een binnenvaartvervoerder.
2.4.
Frankenbach hebben van REWE Group althans REWE Zentral A.G. de opdracht gekregen om twee containers (met nummers [containernummer 1] en [containernummer 2] ) te vervoeren vanuit Xiamen (China) naar Dietzenbach (Duitsland). Frankenbach hebben het vervoer uitbesteed aan Navitrans, die daartoe het binnenvaartschip de “ [naam schip] ” (hierna: het schip) heeft ingezet.
2.5.
Op 4 februari 2022 werd het schip bij de terminal van RWG in Rotterdam geladen met een aantal extra containers. De containers van REWE Group althans REWE Zentral A.G. bevonden zich toen al aan boord. Tijdens het laden van de extra containers is een van de containers van Frankenbach (met nummer [containernummer 1] ) overboord geslagen en in het water beland, terwijl de andere container (met nummer [containernummer 2] ) op zijn zijkant is gerold.
2.6.
Frankenbach zijn op 7 februari 2022 aansprakelijk gesteld voor schade. Frankenbach hebben op hun beurt vervolgens RWG en Navitrans aansprakelijk gesteld.

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
Frankenbach vorderen om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, RWG en Navitrans hoofdelijk, althans één van hen, te veroordelen:
  • i) tot vergoeding van de schade aan Frankenbach, begroot op € 33.130,93, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het incident, althans de datum van de aansprakelijkstellingen, althans de dag van dagvaarding, tot aan de dag van volledige voldoening, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten;
  • ii) tot betaling van de (na)kosten van het geding binnen veertien dagen na het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten vanaf de termijn van voor voldoening.
3.2.
Frankenbach houden RWG aansprakelijk voor geleden schade in verband met een incident tijdens het beladen van het schip met extra containers bij de terminal van RWG in Rotterdam. Frankenbach stellen onder verwijzing naar een verklaring van de gezagvoerder van het schip dat door een verkeerde bediening van de kraan de twee containers van REWE Group althans REWE Zentral A.G. werden geraakt door de containers die de kraanmachinist vlak daarvoor had opgetild. In de in het water belande container zaten LED-lampjes, die aanzienlijke waterschade hebben opgelopen doordat zout water was doorgedrongen tot zelfs binnen de verpakkingsmaterialen. Frankenbach gronden hun vordering tegen RWG op onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). Zij stellen dat de schade is ontstaan als gevolg van laadoperaties uitgevoerd door RWG en dat zij daarbij toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens Frankenbach. Frankenbach stellen dat hun schade in totaal € 33.130,93 bedraagt, zijnde schade aan de vervoerde producten vermeerderd met de vernietigings- en expertisekosten. Ook vordert zij vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten (€ 1.106,31).
3.3.
RWG heeft nog geen verweer gevoerd in de hoofdzaak.

4.Het geschil in het incident

4.1.
RWG vordert om bij vonnis in incident, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad Frankenbach, althans EF, althans FCS, te veroordelen:
1. tot afgifte aan RWG van afschriften van, althans tot inzage in:
- de schikkingsovereenkomst(en) en/of claim release(s) en/of het/de betalingsbewijs/ betalingsbewijzen en/of bankoverschrijving(en);
- de overeenkomst/afspraken tussen EF en/of FCS en REWE Group, althans REWE Zentral A.G.;
binnen zeven werkdagen na het te wijzen vonnis, op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 5.000,- per (deel van een) dag dat Frankenbach, althans EF, althans FCS, nalaten te voldoen aan de veroordeling met een maximum van € 50.000,-;
2. in de kosten van het incident.
4.2.
RWG heeft (kort samengevat) gesteld dat zij een rechtmatig belang heeft bij inzage in of afgifte van de gevorderde bescheiden omdat zij relevant zijn voor haar rechtspositie in de procedure tegen Frankenbach. RWG meent dat de beslissing op deze incidentele vordering eerst en vooraf moet geschieden omdat de beslissing op die incidentele vordering van belang kan zijn voor de wending die de hoofdzaak neemt.
Met inzage in de bescheiden als genoemd onder het eerste gedachtestreepje van haar vordering onder 1. beoogt RWG duidelijkheid te verkrijgen over de vorderingsgerechtigdheid van Frankenbach. Het is volgens haar mogelijk dat Frankenbach, gelet op hun positie als logistiek dienstverlener, niet vorderingsgerechtigd zijn ter zake van door REWE Zentral A.G. (als ladingbelanghebbende) althans haar verzekeraar Allianz Global Corporate & Specialty SE (hierna: Allianz) geleden schade. Uit de bescheiden moet volgens RWG blijken dat Frankenbach de in deze procedure gevorderde schade hebben vergoed aan REWE Group, althans REWE Zentral A.G., althans haar verzekeraar Allianz.
Aan de hand van de opgevraagde bescheiden wil RWG beoordelen of Frankenbach al dan niet aan hun schadebeperkingsplicht hebben voldaan. Zij voert aan dat Frankenbach een schadebeperkingsplicht hebben om de verweren te voeren die hun aansprakelijkheid beperken of uitsluiten. Van belang is welke rechtsregels op de verhouding tussen Frankenbach en REWE Group althans REWE Zentral A.G. van toepassing zijn om dit te kunnen beoordelen.
4.3.
Frankenbach hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van RWG in het incident althans tot afwijzing van de incidentele vorderingen, met veroordeling van RWG in de kosten daarvan. Samengevat betogen zij dat de incidentele vorderingen van RWG kwalificeren als een ‘fishing expedition’, dat afgifte van de bescheiden niet noodzakelijk is vanuit het oogpunt van een behoorlijke rechtsbedeling en dat geen sprake is van het vereiste rechtmatige belang.

5.De beoordeling in het incident

rechtsmacht en toepasselijk recht

5.1.
Dit is een internationale zaak omdat Frankenbach in Duitsland zijn gevestigd en RWG in Nederland. Partijen hebben woonplaats op het grondgebied van een EU-lidstaat, zodat de Brussel I bis-Verordening (nr. 1215/2012, hierna: Brussel I bis) van toepassing is. De rechtbank stelt vast dat zij op grond van artikel 26 Brussel I bis rechtsmacht heeft.
5.2.
Volgens artikel 10:3 BW is op de wijze van procederen ten overstaan van de Nederlandse rechter het Nederlandse recht van toepassing is. Deze bepaling leidt in dit geval naar de toepasselijkheid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het daarin opgenomen artikel 843a Rv. Op grond van deze bepaling wordt beoordeeld of de incidentele vordering van RWG toewijsbaar is.
De vorderingen op grond van artikel 843a Rv
5.3.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Een vordering tot afgifte van of inzage in bescheiden is slechts toewijsbaar indien aan in het eerste lid van artikel 843a Rv genoemde voorwaarden is voldaan. Dat wil zeggen dat 1) degene die om afgifte of inzage verzoekt daarbij een rechtmatig belang heeft, 2) het moet gaan om bepaalde bescheiden en 3) de bescheiden gaan over een rechtsbetrekking waarbij degene die afschrift of inzage vordert partij is. Bij de beoordeling moet in voorkomend geval ook het in de leden 3 en 4 van artikel 843a Rv bepaalde worden meegewogen.
5.4.
Uit de stellingen van RWG in het incident begrijpt de rechtbank dat zij de gevorderde bescheiden wil hebben/inzien omdat zij voornemens is om in de hoofdzaak standpunten in te nemen over de vorderingsgerechtigdheid en de schadebeperkingsplicht van Frankenbach.
5.5.
Voor zover het de vorderingsgerechtigdheid betreft neemt de rechtbank voorshands aan dat het in de hoofdzaak aan Frankenbach is om, bij een voldoende betwisting van RWG, nader te onderbouwen en zo nodig te bewijzen dat zij (althans één van de Frankenbach entiteiten) schade hebben geleden. Tegen die achtergrond is de vraag of RWG een rechtmatig belang bij haar incidentele vordering heeft en of zij in het kader van de motivering van haar betwistingen voldoende uit de voeten kan met de informatie die zij op dit moment tot haar beschikking heeft. Daar komt nog bij dat Frankenbach als nadere producties in het geding hebben gebracht een ‘schade- en kostenoverzicht van REWE’ en ‘een bewijs van betaling/verrekening aan/met REWE’, welke producties RWG meer informatie geeft om (mogelijk) haar betwistingen verder mee uit te werken of te onderbouwen.
5.6.
Voor zover het de schadebeperkingsplicht betreft neemt de rechtbank voorshands aan dat in de hoofdzaak de stelplicht en bewijslast ervan op RWG komen te rusten, aangezien dit een bevrijdend verweer op grond van 6:101 BW is. Een vordering op grond van 843a Rv kan ingesteld worden met het oog op het voeren van bewijslevering in een lopende procedure. Het kan een rechtmatig belang opleveren bij inzage in of afgifte van de gevorderde bescheiden, ware het niet dat in dit geval ook op dit punt van belang is dat het inhoudelijke partijdebat nog niet heeft plaatsgevonden en dat Frankenbach nadere producties in het geding hebben gebracht (waaronder: transportopdrachten en bepalingen met betrekking tot aansprakelijkheid uit de overeenkomst tussen Frankenbach en REWE). Hoewel op RWG de stelplicht en bewijslast zal rusten van het standpunt dat Frankenbach niet aan hun schadebeperkingsplicht hebben voldaan, acht de rechtbank het niet uitgesloten dat Frankenbach in een later stadium van de procedure (bijvoorbeeld voor de mondelinge behandeling) nog nadere relevante stukken in het geding zullen brengen. Op hen rust dan immers een plicht om de stellingen van RWG gemotiveerd te betwisten en daartoe zo nodig nadere stukken te overleggen – stukken waarvan aangenomen mag worden dat die zich in het domein van Frankenbach bevinden.
5.7.
Het voorgaande betekent dat de incidentele vorderingen van RWG prematuur zijn en zullen worden afgewezen.
5.8.
Ook het beroep van RWG op artikel 22 Rv leidt niet tot toewijzing van haar incidentele vorderingen. Artikel 22 Rv geeft de rechter een discretionaire bevoegdheid, maar partijen zelf kunnen er geen vorderingsrechten aan ontlenen (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden, 29 juli 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:6079). De rechtbank ziet bovendien, gelet op het oordeel in dit incident, op dit moment geen aanleiding voor toepassing van artikel 22 Rv.
5.9.
De incidentele vorderingen zullen dan ook worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt RWG veroordeeld in de proceskosten van dit incident van € 614,00 (1 punt x tarief II).
5.10.
De rechtbank zal de zaak naar de rol te verwijzen voor conclusies van antwoord in de hoofdzaak aan de zijde van RWG en Navitrans. Alle verdere beslissingen in de hoofdzaak worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
veroordeelt RWG in de proceskosten in het incident aan de zijde van Frankenbach tot op heden begroot op € 614,00;
in de hoofdzaak
6.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
27 november 2024voor het nemen van conclusies van antwoord door RWG en Navitrans;
6.4.
houdt alle verdere beslissingen aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.
3266/1885