ECLI:NL:RBROT:2024:1015

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
10713950 CV EXPL 23-26130
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de geldigheid en handhaving van concurrentie- en relatiebedingen in arbeidsovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, staat de geldigheid en handhaving van concurrentie- en relatiebedingen in een arbeidsovereenkomst centraal. De eiser, Allport Netherlands B.V., heeft een vordering ingesteld tegen [gedaagde01], die eerder in dienst was bij Allport en nu werkzaam is bij Ritra Cargo (Holland) B.V. en ACS Cruise Services B.V. Allport stelt dat [gedaagde01] zich niet aan de concurrentie- en relatiebedingen heeft gehouden, die hem verbieden om gedurende een bepaalde periode werkzaamheden te verrichten voor concurrenten en relaties van Allport. De kantonrechter heeft op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in deze zaak.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [gedaagde01] was van 18 juni 2018 tot 1 augustus 2023 in dienst bij Allport, waar hij verantwoordelijk was voor logistieke dienstverlening aan cruiserederijen. Na zijn vertrek heeft hij een functie bij Ritra aanvaard, wat volgens Allport in strijd is met de overeengekomen bedingen. Allport vordert onder andere een verbod voor [gedaagde01] om bij Ritra en ACS Cruise Services te werken en eist betaling van verbeurde boetes.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde01] niet gehouden kan worden aan het concurrentiebeding, omdat Allport onvoldoende heeft aangetoond dat er nog een bedrijfsdebiet is dat beschermd moet worden. Echter, het relatiebeding is wel van toepassing, omdat [gedaagde01] contact heeft gehad met relaties van Allport. De rechter heeft [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van boetes voor overtreding van het relatiebeding en heeft de proceskosten aan Allport toegewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om de belangen van hun bedrijfsdebiet te onderbouwen bij het afdwingen van concurrentiebedingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10713950 CV EXPL 23-26130
datum uitspraak: 9 februari 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Allport Netherlands B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres in het incident en in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. S.M.B.W. Oosterbeek,
tegen

1.[gedaagde01] ,

woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde sub 1 in het incident en in conventie in de hoofdzaak,
eiser in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
en
2. Ritra Cargo (Holland) B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde sub 2 in het incident en in conventie in de hoofdzaak,
en
3. ACS Cruise Services B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde sub 3 in het incident en in conventie in de hoofdzaak,
gemachtigde: mr. M.A. Lacasa.
De partijen worden hierna enerzijds ‘Allport’ en anderzijds ‘ [gedaagde01] ’, ‘Ritra’ en ‘ACS Cruise Services’ afzonderlijk dan wel gedaagden gezamenlijk genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 18 september 2023, met bijlagen;
  • het antwoord met voorwaardelijke eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • het verzoek bepaling datum zitting ten behoeve van voorlopige voorziening van Allport;
  • de spreekaantekeningen van de kant van gedaagden.
1.2.
Op 11 januari 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • namens Allport V.S. Wever met de gemachtigde mr. S.M.B.W. Oosterbeek;
  • [gedaagde01] en namens Ritra en ACS Cruise Services [naam01] met de gemachtigde mr. M.A. Lacasa.
2. De feiten
2.1.
[gedaagde01] is van 18 juni 2018 tot 1 augustus 2023 werkzaam geweest voor Allport.
Tot 1 mei 2022 als (aankomend) expediteur. Per 1 mei 2022 is die functie gewijzigd naar die van Export Supervisor en is in het addendum bij de arbeidsovereenkomst een non-concurrentie- en relatiebeding opgenomen. In die functie was [gedaagde01] onder meer verantwoordelijk voor de logistieke dienstverlening aan cruiserederijen en leveranciers van cruiserederijen. [gedaagde01] is tijdens zijn dienstverband bij Allport voornamelijk werkzaam geweest voor de klant [bedrijf01].
2.2.
[bedrijf01] heeft Ritra in februari 2023 benaderd om cruiseopdrachten voor haar uit te voeren. [bedrijf01] en Ritra zijn overeengekomen gezamenlijk een joint venture te starten. Dit is ACS Cruise Services (gedaagde 3).
2.3.
[bedrijf01] heeft [gedaagde01] op 26 mei 2023 benaderd om voor Ritra te gaan werken. [gedaagde01] heeft op 15 juni 2023 met Allport gesproken over zijn voornemen ontslag te nemen bij Allport en bij Ritra in dienst te treden. Bij e-mail van diezelfde dag heeft Allport hem gewezen op het concurrentie- en relatiebeding in de arbeidsovereenkomst en meegedeeld dat hij daaraan gehouden wordt. [gedaagde01] heeft op 29 juni 2023 ontslag genomen. Allport heeft het ontslag van [gedaagde01] op 30 juni 2023 bevestigd en hem nogmaals gewezen op de beide bedingen. [gedaagde01] is op 1 augustus 2023 bij Ritra in dienst getreden.

3.Het geschil

in het incident
3.1.
Allport eist bij voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv samengevat:
[gedaagde01] te verbieden om in de periode tot 1 februari 2024 werkzaam te zijn bij Ritra, ACS Cruise Services en/of een onderneming die vergelijkbare activiteiten verricht als Allport, op straffe van een dwangsom;
[gedaagde01] te verbieden om in de periode tot 1 augustus 2024 werkzaamheden te verrichten voor relaties en/of cliënten van Allport, op straffe van een dwangsom;
[gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 25.000,- als voorschot op de verbeurde boetes, met rente;
Ritra en ACS Cruise Services te verbieden om in de periode tot 1 februari 2024 [gedaagde01] tewerk te stellen en/of met [gedaagde01] samen te werken en te verbieden om in de periode tot 1 augustus 2024 [gedaagde01] werkzaamheden te laten verrichten voor relaties en/of cliënten van Allport, op straffe van een dwangsom;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten met rente;
het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
in de hoofdzaak
3.2.
Allport eist samengevat:
voor recht te verklaren dat het [gedaagde01] niet is toegestaan om in de periode tot 1 februari 2024 werkzaam te zijn of betrokken te zijn bij Ritra en/of ACS Cruise Services, op straffe van een boete van € 500,- voor iedere werkdag dat [gedaagde01] hiermee in strijd handelt;
voor recht te verklaren dat [gedaagde01] verplicht is om in de periode tot 1 augustus 2024 zich ervan te onthouden werkzaamheden te verrichten voor of ten behoeve van op 1 augustus 2023 of in de 12 maanden voorafgaand aan 1 augustus 2023 bestaande relaties en/of cliënten van Allport, waaronder [bedrijf01] en/of [bedrijf02], of deze te benaderen ten behoeve van een nieuwe dienstbetrekking en/of eigen onderneming, op straffe van een boete van € 500,- voor iedere werkdag dat [gedaagde01] hiermee in strijd handelt;
[gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 73.500,- aan verbeurde boetes wegens schending van het concurrentie- en relatiebeding, met rente;
[gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 1.510,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
voor recht te verklaren dat Ritra en ACS Cruise Services (hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor de schade van Allport die voortvloeit uit de werkzaamheden die [gedaagde01] in de periode vanaf 1 augustus 2023 tot de datum waarop de duur van het concurrentie- en/of relatiebeding is verstreken, voor Ritra en/of ACS Cruise Services en/of de hieraan gelieerde onderneming(en) en/of relaties van Allport verricht;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten;
het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.3.
Allport baseert de eis op het volgende. [gedaagde01] is gebonden aan het concurrentie- en relatiebeding en bijbehorende boetebeding voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst. Dat betekent dat hij gedurende zes maanden na uitdiensttreding niet werkzaam mag zijn bij een onderneming die (mede) vergelijkbare activiteiten verricht als Allport en dat hij gedurende een jaar na uitdiensttreding geen relaties mag bedienen van Allport.
3.4.
Gedaagden zijn het niet eens met de eis van Allport en [gedaagde01] eist zelf, voor zolang en zover de duur van het concurrentie- en relatiebeding nog doorloopt na het wijzen van dit vonnis, opheffing dan wel schorsing van het concurrentie- en relatiebeding en Allport te veroordelen in de proceskosten.
3.5.
[gedaagde01] baseert de tegeneis op het volgende. Hij heeft belang bij zijn dienstverband bij Ritra en wil daar werkzaam blijven. Allport heeft geen bedrijfsdebiet in de cruise business, waardoor het bedrijfsdebiet ook niet aangetast kan worden. Allport heeft dus geen belang bij handhaving van het concurrentie- en relatiebeding en lijdt geen schade.

4.De beoordeling

in het incident
4.1.
De vordering op grond van artikel 223 Rv is naar haar aard gericht op het treffen van een voorlopige maatregel voor de duur van het geding. Aangezien de kantonrechter in dit vonnis ook uitspraak zal doen in de hoofdzaak, heeft Allport geen belang meer bij het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van de verzochte voorziening is geen aanleiding.
in de hoofdzaak
4.2.
Het addendum bij de arbeidsovereenkomst tussen Allport en [gedaagde01] bepaalt, voor zover van belang, het volgende.
“5. Het is Werknemer zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Werkgever niet toegestaan, gedurende deze arbeidsovereenkomst en binnen een periode van zes maanden na het einde van deze arbeidsovereenkomst, in enige vorm werkzaam te zijn, al dan niet in dienstbetrekking, of direct of indirect betrokken te zijn bij een onderneming of instelling die (mede) vergelijkbare activiteiten verricht als Werkgever.
6. Werknemer zal zich gedurende een periode van één jaar na het einde van de dienstbetrekking - ongeacht de wijze waarop deze is geëindigd - ervan onthouden, op welke wijze dan ook werkzaamheden te verrichten voor of ten behoeve van op de ingang van de datum van beëindiging van de dienstbetrekking of in de 12 maanden voorafgaand aan die beëindiging bij Werkgever bestaande relaties of cliënten, of deze op welke wijze dan ook te benaderen ten behoeve van een nieuwe dienstbetrekking en/of eigen onderneming.
7. Onder relatie wordt verstaan het rechtssubject met wie Werkgever economisch verkeer onderhoudt, of gedurende de 12 maanden voorafgaand aan de datum - waarop de dienstbetrekking is geëindigd, heeft onderhouden (…), dan wel (naar in redelijkheid kan worden voorzien) binnen afzienbare tijd na het eindigen van de dienstbetrekking zal gaan onderhouden (…).
(…)
10. Bij overtreding of niet nakoming van het bepaalde in dit artikel is Werknemer een direct opeisbare boete ten gunste van Werkgever verschuldigd van EUR 2.500,-
per overtreding, vermeerderd met EUR 500,- per overtreding voor iedere dag (een gedeelte van de dag hieronder begrepen) waarop zodanige overtreding voortduurt.
(…) Voorgaande onverminderd het recht van Werkgever om schadevergoeding te vorderen, indien en voor zover de schade het bedrag van de boeten overtreft.”
4.3.
Allport heeft gesteld dat [gedaagde01] het concurrentie- en relatiebeding heeft overtreden. Gedaagden hebben aangevoerd dat hiervan geen sprake is en daaraan ter zake zowel het concurrentiebeding als het relatiebeding dezelfde grond ten grondslag gelegd, dat Allport daarbij geen belang heeft omdat hij geen bedrijfsdebiet in de cruise business heeft, waardoor het bedrijfsdebiet ook niet aangetast kan worden. Daarover het volgende.
Concurrentiebeding
4.4.
Een concurrentiebeding is bedoeld om het bedrijfsdebiet van de werkgever – de opgebouwde knowhow en goodwill – te beschermen. Het beding is niet bedoeld om werknemers te binden. [1] Het concurrentiebeding biedt ook geen bescherming tegen het vertrek van een ervaren werknemer en tegen de indiensttreding van die werknemer bij een concurrent van de oude werkgever, maar alleen tegen de aantasting van het bedrijfsdebiet door zo’n overstap. Van zo’n aantasting zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de betrokken werknemer door zijn (sleutel-)functie op de hoogte is van essentiële relevante commerciële en technische informatie of van unieke werkprocessen en strategieën en hij deze kennis ten behoeve van zijn nieuwe werkgever kan gebruiken, waardoor de nieuwe werkgever in de concurrentieslag met de oude werkgever in het voordeel is, of bijvoorbeeld doordat de werknemer zo intensief samenwerkt met bepaalde klanten van de oude werkgever dat deze klanten overstappen naar diens nieuwe werkgever. [2]
4.5.
Niet in geschil is dat partijen een geldig concurrentiebeding zijn overeengekomen. Ritra is ook een directe concurrent van Allport. Dat blijkt uit de gegevens van de Kamer van Koophandel en wat partijen hierover op de zitting hebben verklaard. Zowel Allport als Ritra houden zich onder meer bezig met goederenvervoer over zee. Op het moment dat [gedaagde01] de overstap maakte was dit ook het geval. Daarom is het [gedaagde01] , op grond van het concurrentiebeding, gedurende een periode van zes maanden na het einde van het dienstverband, niet toegestaan voor Ritra werkzaamheden te verrichten. Uitgangspunt is dat een partij zich moet houden aan hetgeen waartoe hij zich contractueel jegens de andere partij heeft verplicht. In beginsel is [gedaagde01] dan ook gebonden aan het concurrentiebeding. Dat is slechts anders als [gedaagde01] – afgezet tegen het belang van Allport – door het beding onbillijk wordt benadeeld.
4.6.
De kantonrechter volgt niet het standpunt van [gedaagde01] dat Allport geen enkel belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding, omdat Allport geen bedrijfsdebiet meer had wat aangetast kan worden. Gelet op wat Allport hierover heeft aangevoerd kan niet worden uitgesloten dat er nog wel bedrijfsdebiet is. [bedrijf01] heeft weliswaar de samenwerking met Allport verbroken waardoor Allport in ieder geval een groot deel van haar cruise-activiteiten kwijt was geraakt, maar Allport heeft aangevoerd dat zij nog andere cruise-activiteiten heeft en dat zij ook de ambitie heeft om de cruise-activiteiten weer verder op te pakken. Wat Allport hierover heeft aangevoerd is echter niet erg concreet en wat onduidelijk. Daartegenover staat het grote belang van [gedaagde01] om in dienst te kunnen treden bij Ritra. Een werknemer heeft vrijheid van arbeidskeuze. [gedaagde01] heeft gesteld dat bij Ritra sprake was van een positieverbetering. Hij kreeg een salarisverhoging van 65% en een functie als projectmanager. Allport heeft weliswaar aangegeven dat bij haar ook een positieverbetering mogelijk was, maar zij heeft niet duidelijk gemaakt of dat in dezelfde orde van grootte lag. Daarbij komt dat [gedaagde01] geen commerciële functie bekleedde bij Allport, en dat niet kan worden geconcludeerd dat hij op de hoogte is van essentiële relevante commerciële informatie.
4.7.
Gelet op deze omstandigheden valt een belangenafweging in het voordeel van [gedaagde01] uit en kan hij niet worden gehouden aan het concurrentiebeding. Gelet hierop zijn ten aanzien van het concurrentiebeding ook geen boetes gebeurd. De eis in conventie onder a en onder c voor wat betreft het concurrentiebeding wordt daarom afgewezen. De duur van het concurrentiebeding is inmiddels verlopen, zodat op de voorwaardelijke eis in reconventie van [gedaagde01] niet meer hoeft te worden beslist.
Relatiebeding
4.8.
De gangbare betekenis van een relatiebeding is dat dit werknemers verbiedt om na afloop van de arbeidsovereenkomst gedurende een bepaalde periode zaken te doen of contacten te onderhouden met relaties van de ex-werkgever. Uit de tekst van de artikelen 6 en 7 van het addendum volgt dat dat ook de essentie is van het tussen partijen overeengekomen relatiebeding en dat het de bedoeling van partijen is geweest om ook relaties met wie in de 12 maanden voorafgaand aan de uitdiensttreding contact werd onderhouden onder het bereik van het relatiebeding te laten vallen. Het doel van een relatiebeding is om de klantenkring en relaties van de ex-werkgever te beschermen en dus om het wegtrekken van relaties van Allport ten gunste van Ritra waardoor schade wordt toegebracht aan Allport te voorkomen.
4.9.
Niet is in geschil dat partijen een geldig relatiebeding zijn overeengekomen. Ook hier geldt als uitgangspunt dat een partij zich dient te houden aan wat hij met de andere partij heeft afgesproken. In beginsel is [gedaagde01] dan ook gebonden aan het relatiebeding. Dat is slechts anders indien Allport afgezet tegen het belang van [gedaagde01] door het beding onbillijk wordt benadeeld. [gedaagde01] heeft op de mondelinge behandeling erkend dat hij bij Ritra contact heeft met dezelfde relaties als toen hij nog bij Allport werkte. Niet weersproken is dat [gedaagde01] bij Ritra werk verricht voor ACS Cruise Services. ACS Cruise Services is gelieerd aan [bedrijf01], een relatie van Allport, in ieder geval in de 12 maanden voorafgaand aan de beëindiging van het dienstverband met [gedaagde01] . Ook is niet weersproken dat [bedrijf02] een relatie van Allport is/was en dat [gedaagde01] daar in zijn functie bij Ritra contact mee heeft. Gelet hierop wordt ervan uitgegaan dat [gedaagde01] bij Ritra met deze twee relaties van Allport contact heeft als bedoeld in voormelde artikelen in de arbeidsovereenkomst. Dat Ritra verder gebruik maakt van een eigen netwerk van andere transporteurs en de kring van relaties is uitgebreid maakt dit niet anders. Vast staat dat [gedaagde01] geen toestemming heeft van Allport om deze werkzaamheden met deze relaties bij Ritra uit te voeren. Onder deze omstandigheden moet worden geconcludeerd dat [gedaagde01] het relatiebeding heeft geschonden.
4.10.
Allport heeft [gedaagde01] en Ritra voldoende geattendeerd op het bestaan van het relatiebeding, voorafgaande en na de beëindiging van het dienstverband, maar zij hebben zich ten onrechte uitsluitend op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van bedrijfsdebiet en Allport daarom geen belang heeft bij het relatiebeding. Dit argument alleen van gedaagden volstaat echter niet. Daarmee wordt miskend dat het relatiebeding een ander doel heeft dan het concurrentiebeding, zoals hiervoor in 4.8. overwogen. Hieromtrent hebben gedaagden niets aangevoerd.
4.11.
De belangen die [gedaagde01] stelt zijn van onvoldoende gewicht om op grond daarvan te kunnen concluderen dat hij onbillijk wordt benadeeld doordat hij niet voor bedoelde klanten/relaties kan werken om de volgende redenen.
[gedaagde01] heeft het relatiebeding ondertekend, niet lang voor de aankondiging van zijn vertrek, terwijl hij al jaren bij Allport werkte en de betekenis en gevolgen daarvan kon overzien. Hij heeft zelf zijn arbeidsovereenkomst opgezegd. Hij had zich op dat moment moeten realiseren dat het relatiebeding hem kon belemmeren bij het verrichten van de werkzaamheden bij Ritra. Het was niet zo dat hij geen keus had en genoodzaakt was ander werk te zoeken. Het wegvallen van de [bedrijf01] opdrachten betekende namelijk niet zonder meer dat Allport niet genoeg andere werkzaamheden voor hem zou hebben. Een relatiebeding is in het algemeen minder verstrekkend dan een concurrentiebeding, omdat het, anders dan een concurrentiebeding, geen belemmering voor het recht op vrije arbeidskeuze behelst. [gedaagde01] wordt door dat beding niet belemmerd om bij Ritra te werken. Hij kan immers niet worden gehouden aan het concurrentiebeding. Het is hem enkel niet toegestaan om in dienst van Ritra werkzaamheden voor bedoelde relaties te verrichten. Dat betekent dat hij wel aan andere opdrachten en met andere relaties mag werken.
4.12.
Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde01] en Ritra hebben besproken om [gedaagde01] tijdelijk ander werk met andere relaties te laten doen. Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat Ritra zich onder meer bezig houdt met goederentransport en scheepsbevrachting. Ritra had [gedaagde01] dus ook tijdelijk (voor de duur van een jaar) op andere werkzaamheden dan de cruisewerkzaamheden, met andere contacten, kunnen inzetten. Niet gebleken is dat dat niet mogelijk was. Tijdens de zitting is namens Ritra ook betoogd dat deze cruisewerkzaamheden voor haar nieuw waren. De enkele ambitie van [gedaagde01] dat hij de cruisewerkzaamheden wilde blijven doen is onvoldoende. Datzelfde geldt voor de door hem aangevoerde omstandigheid dat zijn positie, waaronder zijn salaris, is verbeterd bij Ritra. Bovendien is de duur van het beding niet onredelijk en relatief beperkt. Verder is van belang dat Allport haar zwaarwegend belang bij nakoming van dit relatiebeding door [gedaagde01] voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Allport heeft onbetwist aangevoerd dat zij en Ritra beide opereren in een sterk concurrerende en competitieve cruisemarkt. Onder deze omstandigheden kan de stelling van gedaagden dat Allport geen belang heeft bij handhaving van het relatiebeding, omdat zij na het verlies van de opdrachten van [bedrijf01] geen cruise business meer heeft, waardoor het bedrijfsdebiet ook niet aangetast kan worden, wat daar, gelet op wat hiervoor is overwogen, ook van zij, niet worden gevolgd. Dit betekent dat [gedaagde01] door Allport kan worden gehouden aan het relatiebeding. De eis in conventie onder b wordt daarom toegewezen. De boete van € 500,- voor iedere werkdag dat [gedaagde01] in strijd met het relatiebeding handelt wordt gemaximeerd op € 50.000,-. De eis van [gedaagde01] in voorwaardelijke reconventie wordt afgewezen.
Verbeurde boetes
4.13.
Ten aanzien van het relatiebeding zijn, gelet op al het voorgaande, boetes verbeurd. De eis in conventie onder c wordt daarom toegewezen voor wat betreft het relatiebeding. [gedaagde01] heeft niet weersproken dat hij sinds 4 augustus 2023 contact heeft gehad met ACS Cruise Services en [bedrijf02].
4.14.
[gedaagde01] heeft niet althans onvoldoende beargumenteerd waarom de boetes op de overtreding gematigd dienen te worden. De enkele stelling dat die bedragen volstrekt onredelijk zouden zijn gezien de situatie en [gedaagde01] niet in staat is die bedragen te voldoen is, in het licht van het voorgaande, ontoereikend. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting tijdens de mondelinge behandeling ziet de kantonrechter ook geen aanleiding voor matiging, gelet op al hetgeen hiervoor in 4.9 tot en met 4.12 is overwogen. Daaraan wordt toegevoegd dat [gedaagde01] meerdere malen door Allport is gewaarschuwd dat hij gehouden zou worden aan het beding en boetes zou verbeuren. Ritra is echter doorgegaan met het volop inzetten van [gedaagde01] op hetzelfde werk met dezelfde relaties en [gedaagde01] heeft hieraan uitvoering gegeven. De kantonrechter laat ook meewegen dat zowel [gedaagde01] als Ritra zich niets gelegen hebben laten liggen aan de belangen van Allport in dit kader en tegenover Allport steeds slechts een beroep hebben gedaan op de afwezigheid van bedrijfsdebiet, terwijl dat in deze situatie onvoldoende is. Ter zitting hebben gedaagden nog uitgesproken dat ze dachten dat het wel los zou lopen en niet verwacht werd dat Allport in rechte zou opkomen. [gedaagde01] gaf ook nog aan je wint wat en je verliest wat, zo gaan de zaken vaak, als je de kans krijgt om die zaken te gaan doen dan zeg je geen nee.
4.15.
De boete wordt gelet hierop vastgesteld op € 46.500,-. Gevorderd is weliswaar
€ 73.500,- maar daarop dient in mindering te worden gebracht een bedrag van € 27.000,- (€ 2.500,- + 49 × € 500,-) dat door Allport is berekend als concurrentiebedingboetes. [gedaagde01] heeft de hoogte c.q. berekening van de dwangsom verder niet betwist.
De eis in conventie onder c wordt daarom toegewezen voor wat betreft het relatiebeding in hiervoor vermelde zin.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.16.
De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. Allport heeft pas recht op een vergoeding als een brief is gestuurd waarin [gedaagde01] de kans heeft gekregen om binnen vijftien dagen na ontvangst van de brief alsnog zonder extra kosten te betalen (artikel 6:96 lid 6 BW). Er kan niet worden vastgesteld dat deze brief is gestuurd, omdat hiervan geen kopie bij de dagvaarding zit.
Rente
4.17.
De rente wordt toegewezen over € 46.500,- vanaf 4 augustus 2023. Allport heeft namelijk voor dit bedrag genoeg gesteld waaruit volgt deze rente moet worden betaald en [gedaagde01] heeft dat niet betwist.
Aansprakelijkheid Ritra en ACS Cruise Services
4.18.
Allport eist een verklaring voor recht dat Ritra en ACS Cruise Services (hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor de schade van Allport die voortvloeit uit de werkzaamheden die [gedaagde01] vanaf 1 augustus 2023 tot de datum waarop de bedingen zijn verstreken voor Ritra en/of ACS Cruise Services en/of de hieraan gelieerde onderneming(en) en/of relaties van Allport verricht. Volgens Allport profiteert Ritra van de wanprestatie van [gedaagde01] en Ritra heeft hier voordeel bij.
4.19.
Deze eis wordt ten aanzien van het concurrentiebeding afgewezen, omdat [gedaagde01] ten aanzien van het concurrentiebeding geen wanprestatie heeft gepleegd.
4.20.
Deze eis wordt ook ten aanzien van het relatiebeding afgewezen, omdat er geen causaal verband is tussen de overtreding van het relatiebeding door [gedaagde01] en de door Allport mogelijk geleden schade. Gedaagden hebben gemotiveerd aangevoerd dat de samenwerking tussen Allport en [bedrijf01], als gevolg van de verstoorde relatie tussen Allport/ [bedrijf03] en [bedrijf01], al maanden voor de indiensttreding van [gedaagde01] bij Ritra beëindigd was. Allport heeft dit onvoldoende weersproken. Allport heeft niet voldoende duidelijk gemaakt dat de door haar gestelde schade komt doordat [gedaagde01] het relatiebeding heeft overtreden. Overigens bestaan voor het standpunt van Allport dat sprake is van samenspanning tussen gedaagden om Allport ‘kalt’ te stellen en haar buiten spel te zetten voor wat betreft de werkzaamheden voor de cruiserederijen, mede in het licht van het daartegen gevoerde verweer door gedaagden, onvoldoende aanknopingspunten.
Proceskosten
4.21.
[gedaagde01] moet de proceskosten betalen, omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De eisen ten aanzien van Ritra en ACS Cruise Services worden afgewezen, zodat zij niet de proceskosten van Allport hoeven te betalen. De kantonrechter stelt de kosten in conventie aan de kant van Allport vast op € 112,74 aan dagvaardingskosten, € 1.384,- aan griffierecht en € 1.630,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten × € 815,-). In reconventie worden de kosten aan de kant van Allport vastgesteld op nihil. Voor kosten die Allport maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 135,-. Dat is in totaal € 3.261,74. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
5.1.
wijst het verzoek ex artikel 223 Rv af;
in de hoofdzaak
5.2.
verklaart voor recht dat [gedaagde01] verplicht is om, in de periode tot 1 augustus 2024, zich ervan te onthouden op welke wijze dan ook werkzaamheden te verrichten voor of ten behoeve van, op 1 augustus 2023 of in de 12 maanden voorafgaand aan 1 augustus 2023 bestaande relaties en/of cliënten van Allport, waaronder [bedrijf01] en/of [bedrijf02], of deze op welke wijze dan ook te benaderen ten behoeve van een nieuwe dienstbetrekking en/of eigen onderneming, dit op straffe van een boete van € 500,- voor iedere werkdag dat [gedaagde01] hiermee in strijd handelt met een maximum van € 50.000,-
5.3.
veroordeelt [gedaagde01] om aan Allport te betalen de tot heden verbeurde boetes van € 46.500,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 4 augustus 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
5.4.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten in conventie en in reconventie, die aan de kant van Allport worden vastgesteld op € 3.261,74;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en in het openbaar uitgesproken.
26975

Voetnoten

1.HR 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:894.
2.Hof Arnhem-Leeuwarden op 29 maart 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:2395.