ECLI:NL:RBROT:2023:999

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
10086037
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Werving en selectie, verschuldigdheid fee, toepasselijkheid voorwaarden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een eiseres en een gedaagde over de verschuldigdheid van een wervingsfee. De eiseres, vertegenwoordigd door Flanderijn Gerechtsdeurwaarders, heeft de gedaagde, die handelt onder de naam [handelsnaam01], aangeklaagd voor de terugbetaling van een wervingsfee van € 9.680,00. De eiseres stelt dat de betaling onverschuldigd is gedaan, omdat er geen succesvolle plaatsing van een kandidaat heeft plaatsgevonden. De gedaagde daarentegen betoogt dat er wel degelijk sprake was van een succesvolle plaatsing, aangezien de door haar aangedragen kandidaat, [naam01], in dienst is getreden bij de eiseres.

De procedure begon met een dagvaarding op 5 september 2022, gevolgd door een antwoord, repliek en dupliek. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er op 8 februari 2021 een samenwerkingsovereenkomst was gesloten, waarin de voorwaarden voor de wervingsfee waren vastgelegd. De eiseres heeft de factuur voor de wervingsfee voldaan, maar heeft later om terugbetaling gevraagd, omdat de kandidaat tijdens de proeftijd zijn arbeidsovereenkomst heeft opgezegd.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eiseres de wervingsfee terecht heeft betaald, omdat er sprake was van een succesvolle plaatsing. De eiseres had de wervingsfee betaald zonder bezwaar te maken, wat erop wijst dat zij ook van mening was dat er een succesvolle plaatsing had plaatsgevonden. De vorderingen van de eiseres zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn vastgesteld op € 792,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10086037 CV EXPL 22-27431
datum uitspraak: 10 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01] .,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde01] , die handelt onder de naam [handelsnaam01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. B.A. Scheffelaar Klots.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 5 september 2022, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de repliek;
  • de dupliek.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen is op 8 februari 2021 een samenwerkingsovereenkomst gesloten, op basis waarvan [gedaagde01] in opdracht van [eiseres01] kandidaten zou werven en selecteren voor de functie van schadebehandelaar Brand & Aansprakelijkheid. In de overeenkomst is opgenomen dat [gedaagde01] een werving fee van 21% van het bruto jaarsalaris bij [eiseres01] in rekening brengt bij een succesvolle plaatsing en dat er sprake is van een garantiestelling door [gedaagde01] van één maand proeftijd. De overeenkomst is geldig tot en met 31 maart 2021.
2.2.
Op de overeenkomst van 8 februari 2021 zijn de Algemene Voorwaarden van [gedaagde01] van toepassing (hierna: ‘de algemene voorwaarden’).
2.3.
Ná 31 maart 2021 is een nieuwe overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen, op basis waarvan [gedaagde01] in opdracht van [eiseres01] de werving en selectie zou verzorgen van kandidaten voor de functie van financieel adviseur.
2.4.
Op 2 september 2021 heeft [eiseres01] met een door [gedaagde01] aangedragen kandidaat, de heer [naam01] (hierna: ‘ [naam01] ’) een arbeidsovereenkomst gesloten, op basis waarvan [naam01] met ingang van 13 september 2021 bij [eiseres01] in dienst is getreden in de functie van financieel adviseur. In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat sprake is van een proeftijd van één maand.
2.5.
[gedaagde01] heeft op 3 september 2021 een factuur aan [eiseres01] gezonden, waarin zij een werving fee van € 9.680,00 in rekening brengt vanwege de werving en selectie van [naam01] . [eiseres01] heeft de factuur aan [gedaagde01] voldaan.
2.6.
[eiseres01] heeft op 12 oktober 2021 een e-mail aan [naam01] gezonden met - voor zover van belang - de volgende inhoud:
“(…) Zoals vanmiddag besproken en samen overeengekomen, verlengen we jouw proeftijd met 1 maand tot en met 13-11-2021. Reden hiervoor is dat je 1 week ziek bent geweest, te weinig omzet hebt gemaakt en we nog niet voldoende van je hebben gezien. (…)”
2.7.
[naam01] heeft per e-mail van 4 november 2021 de arbeidsovereenkomst per laatstgenoemde datum opgezegd.
2.8.
[eiseres01] heeft per e-mail van 27 december 2021 aan [gedaagde01] om terugbetaling van het bedrag van € 9.680,00 verzocht.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres01] eist samengevat:
primair:
- [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 10.539,00 met rente;
subsidiair:
  • de overeenkomst tussen partijen te ontbinden;
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 10.539,00 met rente;
meer subsidiair:
- [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 7.260,00 en een door de kantonrechter te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke kosten, met rente;
zowel primair, subsidiair als meer subsidiair:
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag van € 10.539,00 bestaat uit de hoofdsom van € 9.680,00 en buitengerechtelijke kosten van € 859,00.
3.2.
[eiseres01] baseert de eis op het volgende. [eiseres01] heeft een werving fee van € 9.680,00 aan [gedaagde01] betaald. Primair stelt [eiseres01] zich op het standpunt dat deze betaling onverschuldigd is verricht, omdat [gedaagde01] achteraf bezien geen recht had op dit bedrag. Van een succesvolle plaatsing van een door [gedaagde01] aangedragen kandidaat is geen sprake geweest. Nu de wervings- en selectiewerkzaamheden plaatsvonden op basis van het principe ‘no cure no pay’, de door [gedaagde01] aangedragen kandidaat heeft opgezegd binnen de proeftijd en [gedaagde01] niet binnen redelijke termijn een nieuwe kandidaat heeft voorgedragen, is geen betalingsverplichting ontstaan.
3.3.
Omdat [gedaagde01] niet heeft zorggedragen voor een succesvolle plaatsing, zij niet (goed) bereikbaar bleek en niet heeft laten merken dat zij serieus bezig was met het zoeken naar een nieuwe kandidaat is [gedaagde01] in verzuim komen te verkeren. Subsidiair stelt [eiseres01] dat de overeenkomst tussen partijen om die reden moet worden ontbonden en het betaalde bedrag moet worden terugbetaald door [gedaagde01] . Meer subsidiair stelt [eiseres01] zich op het standpunt dat, gezien de aard van de overeenkomst en het ‘no cure no pay’- principe, de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid met zich mee brengen dat [gedaagde01] een substantieel deel van het betaalde bedrag terug moet betalen. [eiseres01] heeft immers uiteindelijk geen enkel nut ontleend aan de door [gedaagde01] aangedragen kandidaat, terwijl zij wel een bedrag van € 9.680,00 heeft moeten betalen. [eiseres01] meent dat terugbetaling van een bedrag van € 7.260,00 inclusief btw in dit kader passend is, gelet op het lage aantal uren dat [gedaagde01] met de werving bezig is geweest.
3.4.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. Partijen zijn met elkaar overeengekomen dat de werving fee door [gedaagde01] in rekening wordt gebracht zodra de door haar aangedragen kandidaat in dienst treedt bij [eiseres01] . Daarnaast is een garantstelling van [gedaagde01] gedurende de proeftijd van één maand overeengekomen. De proeftijd van één maand is geëindigd op 13 oktober 2021. Omdat er op dat moment nog steeds een dienstverband bestond tussen [eiseres01] en [naam01] is er wel degelijk sprake van een succesvolle plaatsing en is [eiseres01] de werving fee aan [gedaagde01] verschuldigd. De verlenging van de proeftijd van [naam01] is niet rechtsgeldig en is zonder overleg met of instemming van [gedaagde01] tot stand gekomen. Omdat er al sprake was van een succesvolle plaatsing rustte er op [gedaagde01] geen inspanningsverplichting meer nadien nog op zoek te gaan naar nieuwe kandidaten. Uit coulance is zij echter in november en december 2021 alsnog op zoek gegaan naar een nieuwe kandidaat.
3.5.
Omdat er wel sprake was van een succesvolle plaatsing bestaat er geen reden voor ontbinding van de overeenkomst en terugbetaling van de werving fee. Ook op basis van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid bestaat geen aanleiding tot vermindering van een deel van de te betalen werving fee. Het behoort tot het ondernemersrisico van [eiseres01] of een in dienst getreden kandidaat functioneert. Hiervoor rust geen aansprakelijkheid op [gedaagde01] .

4.De beoordeling

4.1.
Centraal staat de vraag of [eiseres01] de werving fee van € 9.680,00 terecht aan [gedaagde01] heeft betaald dan wel of deze geheel of gedeeltelijk aan [eiseres01] moet worden terugbetaald om de door [eiseres01] aangevoerde redenen. Om die vraag te kunnen beantwoorden, moet eerst worden vastgesteld wat partijen met elkaar zijn overeengekomen.
wat zijn partijen overeengekomen?
4.2.
Vast staat dat partijen ten aanzien van de door [gedaagde01] uit te voeren wervings- en selectie werkzaamheden voor de functie van financieel adviseur niet schriftelijk hebben vastgelegd wat zij zijn overeengekomen. Partijen zijn het er in elk geval over eens dat [gedaagde01] kandidaten zou werven en selecteren voor de functie van financieel adviseur en dat voor die werkzaamheden een werving fee van € 9.680,00 inclusief btw is afgesproken. Daarnaast staat tussen partijen niet ter discussie dat er sprake is van een garantstelling door [gedaagde01] tijdens de proeftijd van de kandidaat, hetgeen betekent dat als de betreffende kandidaat tijdens de proeftijd het dienstverband beëindigt, [gedaagde01] zich kosteloos zal inspannen om een nieuwe kandidaat te vinden.
4.3.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eiseres01] de werving fee aan [gedaagde01] verschuldigd is, zodra sprake is van een succesvolle plaatsing. Van belang is dan ook de vraag wat in dit verband verstaan moet worden onder een succesvolle plaatsing.
succesvolle plaatsing
4.4.
Vast staat dat [eiseres01] op 2 september 2021 een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met de door [gedaagde01] aangedragen kandidaat [naam01] . Door [gedaagde01] is vervolgens op 3 september 2021 - daags na ondertekening van de arbeidsovereenkomst - de overeengekomen werving fee bij [eiseres01] in rekening gebracht. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres01] heeft geprotesteerd tegen het feit dat [gedaagde01] de werving fee reeds in rekening heeft gebracht vóórdat de proeftijd van [naam01] was afgelopen. Sterker nog, de werving fee is vervolgens door [eiseres01] aan [gedaagde01] zonder enig bezwaar voldaan. Uit het feit dat [eiseres01] de werving fee reeds heeft betaald vóórdat de proeftijd van [naam01] was geëindigd, kan naar het oordeel van de kantonrechter worden afgeleid dat ook [eiseres01] er van uit ging dat met de ondertekening van de arbeidsovereenkomst met [naam01] en zijn indiensttreding er reeds sprake was van een succesvolle plaatsing en zij de werving fee aan [gedaagde01] verschuldigd was.
4.5.
Gelet op het voorgaande volgt de kantonrechter [eiseres01] dan ook niet in haar stelling dat er van een succesvolle plaatsing juist geen sprake was, omdat [naam01] tijdens zijn proeftijd de arbeidsovereenkomst zou hebben opgezegd. Daarbij komt nog dat op grond van artikel 7:652 lid 4 sub a BW ten aanzien van de arbeidsovereenkomst met [naam01] - die voor de duur van zeven maanden is aangegaan - slechts een proeftijd van één maand is toegestaan. In de arbeidsovereenkomst met [naam01] is ook bepaald dat een proeftijd van één maand van toepassing is. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie tussen [eiseres01] en [naam01] volgt dat de proeftijd met één maand is verlengd tot 13 november 2021. Verlenging van de wettelijk toegestane proeftijd (bijvoorbeeld vanwege ziekte) is echter niet mogelijk. Artikel 7:652 lid 7 BW bepaalt immers dat een beding dat in strijd is met de overige leden van art. 7:652 BW, nietig is. Hieronder valt dus ook het overeenkomen van een langere en dus niet rechtsgeldige proeftijd. Omdat de arbeidsovereenkomst met [naam01] op 13 september 2021 is aangevangen, eindigde de proeftijd dan ook rechtsgeldig op 13 oktober 2021. Nu [naam01] pas op 4 november 2021 de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd is van een opzegging tijdens de proeftijd dan ook geen sprake.
4.6.
Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat reeds met de indiensttreding van [naam01] bij [eiseres01] sprake is van een succesvolle plaatsing. Vast staat dat dit in lijn is met de inhoud van artikel 11 lid 2 van de door [gedaagde01] overgelegde algemene voorwaarden. Door direct na ondertekening van de arbeidsovereenkomst met [naam01] en zonder enig protest de werving fee aan [gedaagde01] te voldoen, heeft ook [eiseres01] gevolg gegeven aan de inhoud van laatstgenoemd artikel. Het verweer van [eiseres01] , inhoudende dat niet duidelijk is of de door [gedaagde01] overgelegde algemene voorwaarden ook daadwerkelijk de algemene voorwaarden zijn, die op de eerder gesloten overeenkomst van 8 februari 2021 van toepassing zijn, en haar beroep op de vernietigbaarheid van een deel van die algemene voorwaarden kan niet tot een ander oordeel leiden. Indien en voor zover geoordeeld zou worden dat de algemene voorwaarden - en daarmee artikel 11 lid 2 van die voorwaarden - inderdaad niet van toepassing zouden zijn, laat dat immers onverlet dat uit de hiervoor bij r.o. 4.4 genoemde handelswijze van partijen volgt dat beide partijen als uitgangspunt hebben genomen dat reeds bij indiensttreding van [naam01] sprake was van een succesvolle plaatsing en [eiseres01] daardoor de werving fee aan [gedaagde01] verschuldigd was. Dit betekent dan ook dat het door [eiseres01] gevoerde verweer tegen de (toepasselijkheid van de) algemene voorwaarden geen relevantie heeft voor onderhavige vordering en dat zij onvoldoende belang heeft bij haar beroep op de vernietigbaarheid daarvan.
4.7.
De stelling van [eiseres01] dat op haar ook geen betalingsverplichting rustte, nu er op basis van het principe ‘no cure no pay’ is gewerkt, wordt eveneens verworpen. Nu [eiseres01] een door [gedaagde01] aangedragen kandidaat ( [naam01] ) geschikt heeft geacht voor de betreffende functie en deze kandidaat daadwerkelijk bij [eiseres01] in dienst is getreden, kan immers geconcludeerd worden dat de werkzaamheden van [gedaagde01] tot het tussen partijen overeengekomen resultaat hebben geleid. Het ‘no cure no pay’-principe gaat in dit geval niet zo ver dat [gedaagde01] verantwoordelijk kan worden gehouden voor het feit dat de arbeidsrelatie tussen [eiseres01] en [naam01] uiteindelijk niet is verlopen zoals beide partijen hadden gehoopt en de arbeidsovereenkomst daardoor voortijdig is geëindigd.
de vorderingen
4.8.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de wervings- en selectiewerkzaamheden van [gedaagde01] in het kader van de functie van financieel adviseur tot een succesvolle plaatsing van een door [gedaagde01] aangedragen kandidaat hebben geleid. Dat betekent dat [eiseres01] de werving fee van € 9.680,00 terecht aan [gedaagde01] heeft betaald. Omdat niet gezegd kan worden dat [eiseres01] zonder rechtsgrond aan [gedaagde01] heeft betaald, is van onverschuldigde betaling geen sprake. De primair gevorderde terugbetaling van de werving fee wegens onverschuldigde betaling wordt dan ook afgewezen.
4.9.
[eiseres01] heeft subsidiair ontbinding van de overeenkomst tussen haar en [gedaagde01] en terugbetaling van de werving fee gevorderd. Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden. [eiseres01] stelt in dit kader dat [gedaagde01] niet heeft zorggedragen voor een succesvolle plaatsing en dat zij - nadat de arbeidsovereenkomst met [naam01] was beëindigd - niet heeft laten merken serieus bezig te zijn met het zoeken naar een nieuwe kandidaat en slecht bereikbaar was. Uit het hiervoor overwogene volgt al dat naar het oordeel van de kantonrechter wel degelijk een succesvolle plaatsing heeft plaatsgevonden, zodat van een tekortkoming op dat punt geen sprake is.
4.10.
Dat er sprake was van een succesvolle plaatsing betekent ook dat op [gedaagde01] geen verplichting rustte om - nadat op 4 november 2021 de arbeidsovereenkomst met [naam01] was geëindigd - zich in te spannen om (kosteloos) een nieuwe kandidaat te zoeken. De op dat punt door [gedaagde01] geboden garantstelling gold immers slechts voor de periode van de proeftijd van [naam01] , die op 13 oktober 2021 is geëindigd. Nu verlenging van de proeftijd wettelijk niet is toegestaan, behoefde [gedaagde01] er geen rekening mee te houden dat de proeftijd in strijd met de wettelijke bepalingen toch verlengd zou worden, zodat haar garantstelling niet geacht kan worden ook op de periode van verlenging betrekking te hebben gehad. Het enkele feit dat [gedaagde01] desondanks uit coulance toch op zoek is gegaan naar een nieuwe kandidaat en de inspanningen van [gedaagde01] in dat kader naar de mening van [eiseres01] niet voldoende zouden zijn geweest, levert - voor zover die stelling van [eiseres01] al juist mocht zijn - geen tekortkoming van [gedaagde01] op in de nakoming van de overeenkomst. Nu er geen sprake is van een tekortkoming van [gedaagde01] wordt de subsidiair gevorderde ontbinding van de overeenkomst en terugbetaling van de werving fee eveneens afgewezen.
4.11.
Ook het meer subsidiair gevorderde is niet toewijsbaar. De kantonrechter is van oordeel dat ook uit de eisen van redelijkheid en billijkheid niet het door [eiseres01] gewenste rechtsgevolg - dat wil zeggen terugbetaling van (een substantieel deel van ) de werving fee - voortvloeit. Nu uit de stellingen van partijen kan worden afgeleid dat ten gevolge van de door [naam01] verrichte arbeid door [eiseres01] in elk geval een omzet van € 9.000,00 à
€ 10.000,00 is behaald, kan immers niet geconcludeerd worden dat [eiseres01] geen enkel nut heeft ontleend aan de door [gedaagde01] aangedragen kandidaat. Voor zover de door [naam01] behaalde resultaten zijn achtergebleven bij de verwachtingen van [eiseres01] behoort dit bovendien tot het ondernemersrisico van [eiseres01] . Voorts is gesteld noch gebleken dat partijen afspraken hebben gemaakt over de omvang van de wervingswerkzaamheden van [gedaagde01] . Overeengekomen is slechts dat de werving fee verschuldigd is bij een succesvolle plaatsing en daarvan is sprake, zoals hiervoor overwogen. Ook op basis van de eisen van redelijkheid en billijkheid ziet de kantonrechter geen aanleiding de verschuldigdheid van de werving fee afhankelijk te stellen van de omvang van de verrichte wervingswerkzaamheden.
4.12.
Omdat de vordering tot terugbetaling van de hoofdsom op zowel de primaire als de subsidiaire en meer subsidiaire grond wordt afgewezen, dealt de daarmee samenhangende vordering ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten hetzelfde lot.
proceskosten
4.13.
[eiseres01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [gedaagde01] tot vandaag vast op € 792,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 396,00). Voor kosten die [gedaagde01] maakt na deze uitspraak moet [eiseres01] een bedrag betalen van € 132,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente wordt toegewezen.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.14.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres01] af;
5.2.
veroordeelt [eiseres01] in de proceskosten die aan de kant van [gedaagde01] tot vandaag worden vastgesteld op € 792,00 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
44487