ECLI:NL:RBROT:2023:9982

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
10-157877-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en bewezenverklaring zware mishandeling met geslaagd beroep op noodweerexces

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1998, heeft de rechtbank Rotterdam op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan zware mishandeling, omdat hij met een mes het slachtoffer in de buik en het bovenbeen had gestoken, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank erkende dat er sprake was van een noodweersituatie, maar oordeelde dat de reactie van de verdachte met het mes niet in redelijke verhouding stond tot de aanranding door het slachtoffer. Desondanks werd het beroep op noodweerexces geaccepteerd, waardoor de verdachte niet strafbaar werd verklaard en van alle rechtsvervolging werd ontslagen. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-157877-23
Datum uitspraak: 24 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01]
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1998,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [woonplaats01] ,
raadsman mr. H. Weisfelt, advocaat te 's-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 oktober 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vaststelling feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 24 juni 2023 was de verdachte in het centrum van Rotterdam, samen met [naam01] (zijn broertje), [naam02] , [naam03] en [naam04] . Tussen de verdachte en aangever [slachtoffer01] (hierna: aangever) heeft die avond eerst een discussie (met handgemeen) plaatsgevonden bij een uitgaansgelegenheid. Vervolgens is de verdachte met zijn groepje vrienden weggelopen richting hun geparkeerde auto, terwijl aangever en zijn vriend [naam05] achter de verdachte en het groepje aan liepen of renden. Ondertussen is aangever steeds de confrontatie blijven opzoeken en heeft hij het groepje bedreigd met de dood.
De verdachte en zijn groepje kwamen aan bij de geparkeerde auto en zijn ingestapt. Aangever gooide met zware stenen naar de auto waarin de verdachte en zijn groepje zich bevonden. De auto stond krap geparkeerd, zodat de bestuurder hem moeilijk uitgeparkeerd kreeg. Intussen stond aangever schuin voor de auto, gooide hij stenen en blokkeerde hij de uitweg. Tenminste één steen raakte de auto.
[naam01] is uit de auto gestapt. De verdachte en getuige [naam02] zijn vervolgens ook uitgestapt. Aangever heeft nadat zij zijn uitgestapt een steen gegooid langs het hoofd van de vriend van de verdachte, [naam02] . De verdachte heeft vervolgens richting aangever gedreigd met zijn werkmes om hem weg te jagen. Aangever bleef agressief. Uiteindelijk is het opnieuw tot een handgemeen gekomen tussen de verdachte en aangever.
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat de verdachte tijdens dit tweede handgemeen in zijn hand een mes vasthad en dat dit mes tweemaal in aangever is gekomen; eenmaal in zijn (onder)buik en eenmaal in zijn bovenbeen, ter hoogte van zijn lies.
4.2.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Bewezen kan worden dat de verdachte tenminste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever. De verdachte heeft zijn werkmes gepakt om daarmee te dreigen, kwam op aangever afgelopen en heeft hem gestoken. Dit steken moet met een fors mes en met veel kracht zijn gebeurd, gezien de verwonding van aangever, waarbij zijn darmen uit zijn buik puilden. De verdachte heeft met het steken in de buik van aangever bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever daardoor zou kunnen komen te overlijden. Dit is slechts voorkomen door medisch ingrijpen. De verdachte moet worden veroordeeld voor de primair ten laste gelegde poging doodslag.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een poging tot doodslag niet kan worden bewezen. De verdachte is vastgepakt door aangever en heeft om zich te verdedigen aangever geslagen. Hij kan zich niet herinneren dat hij het mes toen vast had. Opzet op het steken met het mes en (voorwaardelijk) opzet op de dood ontbreekt.
4.2.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging doodslag is vereist dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van aangever. Er is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en deze kans bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, waaronder wordt verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid (zie ook ECLI:NL:HR:2018:718). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - afgezien van contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard (zie ook ECLI:NL:HR:2003:AE9049).
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat aangever door het mes in zijn buik is geraakt en daarbij letsel heeft opgelopen dat gezien de medische verklaring als potentieel dodelijk letsel kan worden aangeduid. Uit de verklaringen in het dossier kan slechts met zekerheid worden opgemaakt dat de verdachte met een mes heeft bewogen in de richting van aangever.
Over de feitelijke toedracht van het moment van het steken, hoe dit precies is gegaan en of de verdachte gerichte - en zo ja in welke richting hij - steekbewegingen heeft gemaakt, lopen de verklaringen uiteen.
Zelfs als de rechtbank ervan uitgaat dat de verdachte gerichte steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van de lies en onderbuik van aangever, is dat onvoldoende om te kunnen vaststellen dat naar de uiterlijke verschijningsvorm de gedragingen van de verdachte moeten worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op de dood, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Het maken van stekende of snijdende bewegingen met een mes in de richting van iemands lies en onderbuik is vanwege de plek waar de verwondingen zijn toegebracht, naar de uiterlijke verschijningsvorm niet direct een gedraging gericht op en geschikt tot het toebrengen van dodelijk letsel. Dat het ontstane letsel blijkens de zich in het dossier bevindende medische verklaring wel potentieel dodelijk was, doet daaraan niet af, nu ook dit geen bewijs oplevert voor het (voorwaardelijk) opzet daarop van de verdachte.
4.2.4.
Conclusie
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, omdat het niet mogelijk is om vast te stellen dat het (al dan niet voorwaardelijke) opzet van de verdachte was gericht op de dood van aangever. Het primair ten laste gelegde (poging tot doodslag) is niet wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewijswaardering met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt dat de verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde toebrengen van zwaar lichamelijk letsel moet worden vrijgesproken, nu het steken door de verdachte niet kan worden bewezen. De wederrechtelijkheid ontbreekt door de noodweersituatie. ontbreekt.
4.3.2.
Beoordeling
De rechtbank neemt aan dat de verdachte door met een mes stekende of snijdende bewegingen te maken in de richting van de onderbuik en het bovenbeen ter hoogte van de lies van aangever, de in het dossier beschreven verwondingen bij aangever heeft toegebracht en daarmee opzet had op het toebrengen van dit letsel dat als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
4.3.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit (zware mishandeling) heeft begaan.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 24 juni 2023 te Rotterdam,
aan [slachtoffer01] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een open buikwond en een snijwond in het (rechter)been, heeft toegebracht, door meermalen, met een mes, in de buik(streek) en het (rechter)been (ter hoogte van de lies), te steken/snijden.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit en strafbaarheid van de verdachte

Het bewezen feit levert op:
zware mishandeling
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of er feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit of de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
5.1.
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, dan wel noodweerexces. Verdachte zag zich geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer van hem en zijn broer en vrienden, zodat de reactie noodzakelijk en geboden was.
5.2.
Officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, maar dat de verdachte een reële mogelijkheid had om zich aan die aanval te onttrekken. Verdachte had weg kunnen rijden met de auto en dit kon ook van hem worden gevergd.
Subsidiairstelt de officier van justitie dat de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding is gestopt op het moment dat de tweede steen is gegooid door aangever.
Meer subsidiairstelt de officier van justitie dat de door de verdachte gekozen verdediging met een mes, disproportioneel was. Het beroep op noodweer slaagt daarom niet.
Meest subsidiairstelt de officier van justitie dat indien de rechtbank wel aanneemt dat sprake is van een noodweersituatie, maar de verdachte niet proportioneel heeft gehandeld, dit niet als noodweerexces kan worden gekwalificeerd omdat geen sprake is geweest van een handeling die voortvloeide uit een hevige gemoedsbeweging die voortvloeide uit de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
5.3.
Beoordeling
5.3.1.
Noodweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De gedraging moet voorts geboden zijn door de noodzakelijke verdediging. Daaraan is niet voldaan indien de verdachte zich aan de aanranding had kunnen en moeten onttrekken. Daarnaast moet de gedraging in redelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding.
Van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding was sprake. Aangever gooide met zware stenen naar de auto waarin de verdachte en zijn groepje zich bevonden. De auto stond krap geparkeerd, zodat de bestuurder hem moeilijk uitgeparkeerd kreeg. Intussen stond aangever schuin voor de auto, gooide hij stenen en blokkeerde hij de uitweg. Dit blijkt onder meer uit de verklaringen van de verdachte en getuige [naam01] en getuige [naam02] op zitting. De verklaring van getuige [naam05] ondersteunt dat aangever stenen gooide.
Vervolgens is de vraag of de verdachte zich had kunnen en moeten onttrekken aan de confrontatie dan wel of het steken met het mes noodzakelijk was. [naam01] heeft verklaard dat hij de auto uit stapte om te voorkomen dat aangever nog meer stenen zou gooien. Aangever bleef zich agressief gedragen. Vervolgens is de verdachte uitgestapt, naar eigen zeggen om zijn broertje en de andere personen te verdedigen. Veel is onduidelijk over de precieze gang van zaken tussen dat moment en het moment van het steken. Evenwel staat vast dat het broertje van de verdachte tegenover aangever stond en aangever een steen net langs het hoofd van [naam02] (een vriend van de verdachte) gooide. De rechtbank is van oordeel dat sprake was van een zodanig voor de verdachte en zijn groepje beangstigende situatie, dat niet van de verdachte gevergd kon worden dat hij zich aan die situatie zou onttrekken en niet tot handelen over zou gaan. De rechtbank is van oordeel dat een noodweersituatie, waarin de verdachte zich heeft mogen verdedigen tegen aangever, aannemelijk is geworden.
De rechtbank is echter van oordeel dat de gekozen wijze van verdediging door de verdachte niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding door aangever.
Het steken met een mes in de buik staat niet in redelijke verhouding met het slaan door aangever op dat moment (vergelijk ECLI:NL:HR:2016:456). De verdachte heeft dan ook de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Hoewel er dus sprake was van een noodweersituatie, komt de verdachte het beroep op noodweer niet toe. Het verweer wordt verworpen.
Er zijn ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde feit is dus strafbaar.
5.3.2.
Noodweerexces
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, moet ook worden beoordeeld of die overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Eerder op de avond was een discussie bij een uitgaansgelegenheid tussen aangever en de verdachte al uitgelopen op een handgemeen. Aangever was hier kennelijk erg boos over en volgde de verdachte en zijn groepje terwijl zij de stad door liepen op weg naar hun geparkeerde auto. Ondertussen bedreigde aangever het groepje met de dood en gooide hij grote stenen. Getuigen [naam01] , [naam02] , [naam03] en [naam04] en de verdachte verklaren dat zij dusdanig in paniek waren en werden bedreigd door aangever dat zij zich lopend en zelf soms rennend naar de auto begaven. Aangever bleef hen echter volgen. Bij de geparkeerde auto gooide aangever stenen en zag de verdachte zijn broertje geconfronteerd met het agressieve slachtoffer.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de momenten vanaf het moment waarop de verdachte en zijn groepje werden achtervolgd door aangever, tot het moment van het steken, niet dusdanig los van elkaar kunnen worden gezien dat de situatie van noodweer/hevige emoties was geëindigd ten tijde van het steken. Dat aangever op dat moment geen stenen meer ter beschikking had of kon krijgen, staat niet vast. Bovendien had aangever ook andere mogelijkheden om zijn woede richting de verdachte en zijn gezelschap te laten blijken.
De rechtbank gaat er vanuit dat de gehele situatie beangstigend is geweest voor de verdachte en de mensen met wie hij was, dat de situatie steeds voortduurde en dat het handelen van de verdachte te midden van die situatie het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging. Uit onder meer de verklaring van getuigen [naam03] en [naam04] blijkt dat de verdachte hevig geëmotioneerd was. Gelet op het voorgaande is het aannemelijk dat de aanranding door aangever een zodanig hevige gemoedsbeweging bij de verdachte heeft teweeggebracht dat de verdachte daardoor de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
5.4.
Conclusie
De verdachte heeft door aangever met het mes te steken in dit specifieke geval, de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Dit is echter gebeurd als gevolg van een hevige gemoedstoestand die is veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding door aangever. Dit maakt dat het beroep op noodweerexces slaagt. De verdachte is dus niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer01] heeft zich in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 385,00 aan materiële schade en een vergoeding van
€ 20.452,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, omdat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht ook niet zal worden toegepast.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten worden begroot op nihil. Gelet hierop komt ook de ten behoeve van de benadeelde partij gevorderde schadevergoedingsmaatregel niet voor toewijzing in aanmerking.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 41 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en
ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en E.M. Havik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. van Driel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 24 juni 2023 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om
[slachtoffer01]
opzettelijk
van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp in de buik(streek) en/of de (rechter)been (ter hoogte van de lies), althans
in het lichaam, heeft gestoken/geprikt/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1
ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 24 juni 2023 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer01]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een open buikwond/snijwonden in de
buik(streek) en/of een snijwond in de (rechter)been, heeft toegebracht, door
meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in de buik(streek) en/of de (rechter)been (ter hoogte van de lies), althans
in het lichaam, te steken/snijden/prikken;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)