ECLI:NL:RBROT:2023:9944

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
27 oktober 2023
Zaaknummer
FT EA 23/537 / FT EA 23/538
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord, ingediend door verzoeker die onder beschermingsbewind staat. Verzoeker heeft een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waarbij hij hen 15,0489% van de totale vordering van € 122.658,28 heeft aangeboden. Drie van de vijf schuldeisers stemden in met de regeling, terwijl twee schuldeisers, [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2], weigerden in te stemmen. De rechtbank heeft de situatie beoordeeld en vastgesteld dat de vorderingen van de weigerende schuldeisers samen 93,87% van de totale schuldenlast uitmaken, maar dat de aangeboden regeling is goedgekeurd door een meerderheid van de schuldeisers. De rechtbank heeft ook overwogen dat verzoeker sinds 2014 onder beschermingsbewind staat en dat zijn vaste lasten door de beschermingsbewindvoerder worden voldaan. Verzoeker heeft een fulltime baan en voldoet aan de werkverplichting van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank concludeert dat de belangen van verzoeker en de schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeisers. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om de weigerende schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen. Tevens zijn de weigerende schuldeisers veroordeeld in de proceskosten van de procedure.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 11 oktober 2023
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 30 mei 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet (Fw) ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1] , in behandeling bij Vesting Finance (hierna: [schuldeiser 1] );
  • [naam] , welke vordering is overgenomen door [schuldeiser 2] , in behandeling bij Vesting Finance (hierna: [schuldeiser 2] );
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser 2] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 25 september 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • G.J. van Rossen, werkzaam bij Modus Vivendi, beschermingsbewindvoerder, daarnaast uitvoerder van het minnelijk traject (hierna: schuldhulpverlening);
  • mr. I.P. van Rossen, advocaat van verzoeker.
De weigerende schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift vijf concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 122.658,28 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 14 juli 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 15,0489% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Op 21 februari 2023 is aan de schuldeisers een heroverweging gezonden.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn (toenmalige) inkomsten. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker staat sinds 2014 onder beschermingsbewind. De vaste lasten worden inmiddels door de beschermingsbewindvoerder voldaan.
In reactie op het hierna te bespreken verweer van [schuldeiser 2] , heeft de advocaat van verzoeker verklaard dat verzoeker zich maximaal inspant voor de schuldeisers. Verzoeker is sinds de aanbiedingsbrief meer gaan werken. Verzoeker werkt op dit moment 40 uur in de week en heeft een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. Zijn fulltime dienstbetrekking is het bewijs van zijn maximale inspanning. De beschermingsbewindvoerder voert bovendien zijn werkzaamheden uit conform de NVVK-normen en zal er op toe zien dat verzoeker zich maximaal zal blijven inspannen voor de schuldeisers. Ook vindt er toezicht plaats vanuit de kantonrechter, omdat de beschermingsbewindvoerder jaarlijks zijn rekening en verantwoording naar de kantonrechter dient op te sturen. Verder heeft de advocaat, met verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 september 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:7419), gesteld dat ook in de gevallen dat er slechts één schuldeiser is een dwangakkoord kan worden toegewezen. Uit artikel 287a Fw volgt niet dat de omvang van de schulden of het aantal schuldeisers bepalend is. Dat de vordering van de weigerende schuldeiser(s) een hoog percentage van de totale schuldenlast behelst, staat een toewijzing van het onderhavige verzoek niet in de weg.
Drie schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] stemmen hier niet mee in. [schuldeiser 1] heeft een vordering van € 9.069,25 op verzoeker, welke 7,39% van de totale schuldenlast beloopt. [schuldeiser 2] heeft een vordering van € 106.076,65 op verzoeker, welke 86,48% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In haar verweerschrift van 22 september 2023 heeft [schuldeiser 2] zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. [schuldeiser 2] heeft te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale schuldvordering. In haar verweerschrift heeft [schuldeiser 2] zich ook op het standpunt gesteld dat verzoeker niet het maximaal haalbare heeft aangeboden. Het verzoekschrift is dermate summier dat op basis van de (recente) documentatie niet kan worden beoordeeld of het voorstel het maximaal haalbare is. [schuldeiser 2] wijst er daarbij op dat in de schuldsaneringsregeling wettelijke waarborgen bestaan om te verzekeren dat verzoeker voldoet aan zijn verplichting zich in te spannen voor een fulltime dienstverband.
[schuldeiser 1] heeft geen verweer gevoerd.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 93,87%. De rechtbank neemt echter mee dat het oude vorderingen betreft, ontstaan in 2006 en 2015. Een meerderheid van de schuldeisers, namelijk drie van de vijf schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Modus Vivendi. Met de ter zitting gegeven toelichting is het voorstel daarnaast goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker beschikt over een fulltime baan, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dat betekent dat verzoeker reeds voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week. Namens verzoeker is een prognose akkoord aangeboden. Dit houdt in dat, indien verzoeker meer inkomen zal genereren, dit ten goede zal komen aan de schuldeisers.
Door de advocaat van verzoeker en door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker heeft beschermingsbewind en er is thans sprake van een stabiele (financiële) situatie. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals in eerste instantie subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. De Fw is bovendien met ingang van
1 juli 2023 gewijzigd. De termijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling bedraagt met ingang van 1 juli 2023 achttien maanden. De onderhavige minnelijke regeling is gebaseerd op een afloscapaciteit over zesendertig maanden. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] , die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Artikel 287a lid 6 Fw bepaalt dat in geval van toewijzing van het verzoek, de rechtbank de weigerende schuldeiser in de proceskosten veroordeelt. Aangezien onbetwist ter zitting is gesteld dat verzoeker een eigen bijdrage dient te betalen van € 159,00 voor inschakeling van zijn advocaat, is de rechtbank van oordeel dat een veroordeling in de proceskosten moet worden uitgesproken ter hoogte van dit bedrag. [schuldeiser 1] en DSB zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
Verzoeker heeft ter zitting zijn verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling ex artikel 284 Fw ingetrokken.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] hoofdelijk in de kosten van deze procedure, tot op heden begroot op € 159,00;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.