In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 september 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot een dwangakkoord op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Verzoeker, die slechts één schuldeiser heeft, namelijk de Rabobank, heeft een verzoek ingediend om deze bank te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. De Rabobank heeft geweigerd in te stemmen met de regeling, ondanks dat verzoeker een schuld van € 312.668,19 heeft en een voorstel heeft gedaan om 25,58% van deze schuld te betalen tegen finale kwijting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wet niet expliciet vereist dat er meerdere schuldeisers moeten zijn voor de toepassing van artikel 287a Fw. Dit werd onderbouwd door een verwijzing naar een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin werd gesteld dat pluraliteit van schuldeisers niet noodzakelijk is voor de toepassing van deze regeling.
De rechtbank heeft de belangen van verzoeker, die zijn schuldenproblematiek wil oplossen, zwaarder laten wegen dan die van de Rabobank, die zich op het standpunt stelde dat de aangeboden regeling niet voldoende was. De rechtbank oordeelde dat het voorstel van verzoeker, dat was getoetst door een onafhankelijke partij, realistisch was en dat de belangen van de Rabobank niet onevenredig werden geschaad door de toewijzing van het verzoek. De rechtbank heeft daarom de Rabobank bevolen in te stemmen met de schuldregeling en de kosten van de procedure aan de Rabobank opgelegd, begroot op nihil. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel was dat de gedwongen schuldregeling in de plaats kwam van de vrijwillige instemming van de Rabobank.