Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
International Oil Pollution Fund 1992(hierna: het Fonds) voor die mondelinge behandeling opgeroepen.
Daarnaast zijn namens het Fonds verschenen mr. M.A.R.C. Padberg, mr. J.R.L. Sanders (advocaten van het Fonds) en [naam 1] (Deputy Director van het Fonds).
Mr. Van Leeuwen heeft namens Uni-Tankers c.s. spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen op de mondelinge behandeling.
2.Het verzoek en het verweer
3.De beoordeling
International Tonnage Certificate (1969)’.
de eigenaar van een schip kan zijn aansprakelijkheid uit hoofde van dit verdrag per voorval beperken tot eentotaal bedragdat als volgt wordt berekend” en “
Ten einde zich te kunnen beroepen op de in het eerste lid van dit artikel bedoelde beperking, moet de eigenaar een fonds vormen tot een bedrag gelijk aanhet maximum van zijn aansprakelijkheid(…)” (onderstrepingen door rechtbank).
De eigenaar kan zijn aansprakelijkheid per voorval beperken tot het bedrag, bepaald in artikel V van het [CLC, rechtbank]” en “
Ten einde zich te kunnen beroepen op de in artikel 4 bedoelde beperking van aansprakelijkheid moet de eigenaar een fonds vormen (…) tot een bedrag gelijk aanhet maximum van zijn aansprakelijkheid. (…)”.
Op het verzoek en de procedure ter verdeling zijn de artikelen 642a, tweede tot en met vierde lid, 642b-d, 642e, eerste lid, 642f tot en met 642t, eerste lid, en 642u tot en met 642z van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in het geval van artikel 642e, eerste lid, de rechter de opheffing van de gelegde conservatoire beslagen dan wel de teruggave van reeds gegeven zekerheid moet bevelen. (…)”
CMI Guidelines(
in respect of Procedural Rules Relating to Limitation of Liability in Maritime Law adopted at the 39th Conference of the CMI, held in Athens in October 2008).
The second question relates to the amount of the Fund, and thus to the correct calculation of the limit or limits, the conversion of the unit of account used in the relevant Convention into national currency and the calculation of interest thereon. Reference to interest is found only in the LLMC (article 11(1)) while both the CLC and the HNS Convention, respectively in article V(3) and in article 9(3), provide that the Fund must be constituted for the total sum representing the limit of liability and interest is not mentioned. The question arises, therefore, whether States may, in the implementing legislation, require that interest be added and it is suggested that the reply should be positive because otherwise the person liable would benefit from any delay in the constitution of the Fund.”
CMI Guidelinesblijkt dat in internationaal verband de opvatting bestaat dat het ontbreken van een uitdrukkelijke regeling over de rente in het CLC ertoe leidt dat het nationale recht wel in een dergelijke renteregeling mag voorzien. De rechtbank volgt FOS en de andere belanghebbenden derhalve in het standpunt dat de Nederlandse wetgever daarin heeft voorzien door in artikel 9 lid 2 Waot uitdrukkelijk (onder meer) artikel 642c Rv van overeenkomstige toepassing te verklaren.
overeenkomstigetoepassing’ (onderstreping NCC), dat dat een wezenlijk verschil is en dat in artikel 642c Rv zelf niet is bepaald dat een CLC-fonds wettelijke rente moet omvatten, brengt ook geen verandering in het oordeel van de rechtbank. In het licht van het oordeel van de rechtbank onder 3.11-3.14 is onvoldoende onderbouwd of gebleken dat met de door NCC aangehaalde bewoordingen beoogd is een essentieel verschil tot uitdrukking te brengen in artikel 9 lid 2 Waot en daardoor alsnog geen grondslag zou bestaan voor de wettelijke rente.
claims manualop grond waarvan zij ingediende vorderingen beoordeelt en hanteert dus eigen, strenge criteria. Zoals De Staat terecht heeft opgemerkt, kan er een verschil van inzicht bestaan tussen de vereffenaar die de vorderingen in het CLC-fonds beoordeelt en het Fonds dat als internationale organisatie ook kijkt naar het effect en de interpretatie van het CLC in andere landen. Dat maakt dat de belanghebbenden een voldoende belang hebben bij het vermeerderen van het beperkingsbedrag met de wettelijke rente.
De kosten aan de zijde van:
- het Fonds,
- Esso c.s. (schuldeisers 1a tot en met 1c),
- LBC c.s. (schuldeisers 2a tot en met 2g),
- [naam bedrijf 1] en Zeekadetkorps (schuldeisers 5 en 6),
- Reederei Jaegers c.s. (schuldeisers 8a tot en met 8k),
- Riversail B.V. (schuldeiser 9), Schotsman B.V. en [naam bedrijf 2] (schuldeisers 10a en 10b), [naam bedrijf 3] (schuldeisers 17 a tot en met 17c),
- ACR,
- Koole Terminals B.V. en Koole tankstorage Botlek B.V. (schuldeisers 12a en 12b),
- B Dettmer Reederei Gmbh & Co KG (schuldeiser 14),
- Canopus Maritime Inc. (schuldeiser 15), MOL Chemical Tankers en RTR Barging B.V. (schuldeisers 19 en 20) en Wealth Line Inc. (schuldeiser 22),
- Havenbedrijf Rotterdam N.V. (schuldeiser 18),
- Cremer Oleo c.s. (schuldeisers 23a tot en met 23h), Janina R Tankschiffahrt GmbH (schuldeiser 25) en BASF Antwerpen (voor wie mr. K.H.L. Van Waasbergen de zitting heeft bijgewoond namens mr. S.B. Metzelaar),
- Dow Europe GmbH (schuldeiser 24),
- Sime Darby Oils Zwijndrecht Refinery B.V. (schuldeiser 26) en Vopak Terminal Botlek B.V. (schuldeiser 27, voor wie mr. P.A. van Grieken de zitting heeft bijgewoond namens mr. N. Hoogeboom, en
- Odfjell Asia II Pte Ltd (schuldeiser 29),