ECLI:NL:RBROT:2023:9914

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
ROT 22/2487
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde aanmaningskosten bij naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam over de rechtmatigheid van aanmaningskosten die aan eiser zijn opgelegd in verband met een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De eiser, vertegenwoordigd door mr. N.G.A. Voorbach, betwistte de aanmaningskosten van € 8,- die aan hem waren opgelegd na een naheffingsaanslag van € 67,06. Eiser stelde dat de verzendadministratie van de aanslag niet deugde en dat verweerder eerst een kosteloze herinnering had moeten sturen voordat een aanmaning werd verzonden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag op 9 december 2021 aan eiser was opgelegd en dat eiser deze niet voor de vervaldatum had betaald. De rechtbank oordeelde dat het aan verweerder was om aan te tonen dat de stukken op het juiste adres waren verzonden. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting bewijs geleverd van de verzending van de aanslag aan eiser, inclusief details over de batchverzending. De rechtbank concludeerde dat de verzendadministratie voldoende was om aan te nemen dat de aanslag daadwerkelijk was verzonden.

Eiser's argument dat verweerder een herinnering had moeten sturen, werd verworpen, omdat de Leidraad Invordering 2008 geen verplichting tot het versturen van een herinnering bevatte. De rechtbank oordeelde dat de aanmaningskosten terecht in rekening waren gebracht en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Eiser kreeg geen griffierecht terug en er was geen aanleiding voor proceskostenvergoeding of wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2487

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. P. van Hattem.

Inleiding

1.1.
Bij brief van 15 februari 2022 heeft verweerder eiser aangemaand de naheffingsaanslag parkeerbelasting met vorderingsnummer [nummer] (de aanslag) te betalen, waarbij ook aanmaningskosten van € 8,- zijn opgelegd.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 26 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.4
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2.1.
Verweerder heeft op 9 december 2021 aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van in totaal € 67,06.
2.2.
Omdat de vordering nog niet was voldaan, heeft verweerder eiser op 15 februari 2022 een aanmaning gestuurd, waarbij aanmaningskosten in rekening zijn gebracht van € 8,-.
2.3.
Eiser heeft op 8 maart 2022 bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten die hem bij brief van 15 februari 2022 zijn opgelegd.
2.4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanmaningskosten gehandhaafd.

Standpunt van eiser

3. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte de aanmaningskosten in rekening heeft gebracht. Volgens hem heeft verweerder geen deugdelijke verzendadministratie overgelegd en moet verweerder op basis van de geldende Leidraad eerst een (kosteloze) herinnering voor het betalen van de aanslag versturen. De stelling van verweerder dat eiser een slechte betalingshistorie heeft (de reden voor verweerder om geen herinnering te sturen) betwist eiser en blijkt volgens hem ook niet uit het dossier.
Eiser heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat verweerder wettelijke rente over het griffierecht en de proceskosten moet betalen nadat vier weken zijn verstreken na openbaarmaking van deze uitspraak tot de dag van algehele voldoening.

Beoordeling door de rechtbank

4. In geschil is of de aanmaningskosten terecht in rekening zijn gebracht.
5.1.
Bij de beoordeling is het volgende kader van belang.
5.2.
Artikel 11 van de Invorderingswet 1990 bepaalt dat indien de belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, de ontvanger hem schriftelijk aanmaant om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen.
Op grond van artikel 2 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen zijn aan het verzenden van een aanmaning tot betaling kosten verbonden, namelijk een bedrag van € 8,- bij een gevorderde som tot € 454,-.
6. Vaststaat dat eiser de aanslag niet vóór de laatste vervaldatum, zoals vermeld op de aanslag (9 januari 2022), heeft betaald.
7.1.
De stelling van eiser dat verweerder geen deugdelijke verzendadministratie heeft overgelegd begrijpt de rechtbank zo dat hij de ontvangst van de aanslag ontkent.
Het is in beginsel aan verweerder om aannemelijk te maken dat de stukken op het adres van eiser zijn ontvangen of aangeboden, dan wel dat de stukken eiser op een andere manier hebben bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de stukken op dat adres. Dit brengt mee dat verweerder in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres (arrest van de Hoge Raad van 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416). In dit geval is de aanslag niet aangetekend verstuurd. De rechtbank stelt vast dat op de aanslag een juiste adressering staat.
7.2.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting aan de hand van de schermprinten van de print- en verzendadministratie die in bezwaar naar eiser zijn gestuurd stap voor stap nader toegelicht hoe de aanslag is verzonden aan eiser. Uit de schermafdrukken blijkt dat de aanslag in een batch van in totaal 6.065 aanslagen is geprint, in een envelop is gedaan en op 3 december 2021 door verweerder in een batch (etext-bestand 138842773) is aangeboden aan PostNL. PostNL heeft verweerder laten weten dat er bij deze batch geen uitval heeft plaatsgevonden (Postlijst 37). Het vorderingsnummer, zoals vermeld op de schermprinten van de aanslag, komt overeen met het nummer op de aanslag.
7.3.
De rechtbank overweegt verder dat, gelet op de grote aantallen poststukken zoals aanslagen die betrekking hebben op de in de gemeente Rotterdam geheven parkeerbelasting, het (niet on)voorstelbaar is dat de verzending daarvan in bulk en geautomatiseerd plaatsvindt. De rechtbank is daarom van oordeel dat van verweerder wat betreft het voeren van een deugdelijke verzendadministratie niet meer kan worden verwacht dan wat verweerder heeft overgelegd. De rechtbank oordeelt dan ook dat het aannemelijk is dat de aanslag per post naar eiser is verzonden.
7.4.
Eiser is er (vervolgens) naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd het vermoeden van ontvangst van de aanslag te ontzenuwen. Wat hij heeft aangevoerd, namelijk enkel dat hij de aanslag niet heeft ontvangen, maakt niet dat de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
8. Eisers stelling dat verweerder voorafgaande aan de aanmaning een (kosteloze) herinnering had moeten versturen, slaagt niet. Ter zitting is vastgesteld dat verweerder de beleidsregels zoals opgenomen in de Leidraad Invordering 2008 (de Leidraad) hanteert. Artikel 11.5 van de Leidraad, dat de gemeentelijke ontvanger de mogelijkheid geeft (kosteloos) een schriftelijke betalingsherinnering toe te zenden alvorens wordt aangemaand, is een ‘kan’-bepaling en bevat dus geen verplichting tot het toezenden van een betalingsherinnering. Verweerder heeft geen beleid op grond waarvan in een situatie als de onderhavige een betalingsherinnering wordt gestuurd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder niet op grond van de Leidraad of anderszins gehouden was voorafgaand aan de aanmaning een betalingsherinnering aan eiser toe te zenden.
9. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht aan eiser een aanmaning heeft verzonden en daarvoor aan eiser terecht de aanmaningskosten in rekening heeft gebracht.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.
11. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding. Hierdoor bestaat ook geen aanleiding voor het vergoeden van enige wettelijke rente.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.