ECLI:NL:RBROT:2023:9842

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
C/10/635669 / HA ZA 22-269
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij aanvaring door navigatiefout van ingehuurde afloskapitein

In deze zaak gaat het om een aanvaring van het binnenvaartschip '[naam schip]' met de Budabrug te Brussel, veroorzaakt door een navigatiefout van de ingehuurde afloskapitein, [gedaagde 2]. Eiseressen, waaronder MTS Binnenscheepvaart B.V., hebben zowel de afloskapitein als zijn vermeende opdrachtgever, [gedaagde 1], aangesproken op basis van artikelen 6:171 BW, 6:162 BW en 6:74 BW. De rechtbank Rotterdam heeft op 18 oktober 2023 geoordeeld dat eiseressen hun zorgplicht hebben geschonden door niet te wijzen op het ontbreken van dekking onder de cascoverzekering van het schip. De rechtbank oordeelt dat het in de Nederlandse binnenvaartpraktijk gebruikelijk was dat schade veroorzaakt door een schip niet op de bemanning, waaronder de afloskapitein, kan worden verhaald. Eiseressen hadden [gedaagde 2] moeten informeren over de afwijkende verzekering, waardoor het verhalen van schade op hem onaanvaardbaar is. De vorderingen van eiseressen zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten van zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/635669 / HA ZA 22-269
Vonnis van 18 oktober 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1],
gevestigd te Gorinchem ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MTS BINNENSCHEEPVAART B.V.,
gevestigd te Gorinchem,
eiseressen,
advocaat mr. A.R. de Graaf te Breda,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te Terneuzen,
gedaagde,
advocaat mr. M.M. Claase te Roosendaal,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] , Polen,
gedaagde,
advocaat mr. J.F. Bienfait te Capelle aan den IJssel.
Partijen zullen hierna [eiseres sub 1] en Binnenscheepvaart respectievelijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden. Waar eiseressen gezamenlijk worden bedoeld worden zij aangeduid als [eiseres sub 1] c.s., waar gedaagden gezamenlijk worden bedoeld worden zij aangeduid als [gedaagde 1] c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 december 2021, met producties 1 tot en met 7;
  • het herstelexploot van 13 december 2021;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 5 aan de zijde van [gedaagde 2]
  • de conclusie van antwoord, met producties 8 tot en met 10 aan de zijde van [gedaagde 1] ;
  • de akte houdende overlegging producties, tevens houdende wijziging van eis, met producties 8 tot en met 21;
  • de nadere productie JK 11 aan de zijde van [gedaagde 1] ;
  • de spreekaantekeningen van mr. De Graaf namens [eiseres sub 1] c.s.;
  • de spreekaantekeningen van mr. Bienfait namens [gedaagde 2] ;
  • de mondelinge behandeling van 3 april 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres sub 1] is eigenaresse van het binnenvaartschip ‘ [naam schip] ’. De ‘ [naam schip] ’ is 79,99m lang, 8,98m breed en heeft een diepgang van 2,68m.
2.2.
De heer [persoon A] is zowel enig aandeelhouder en bestuurder van [eiseres sub 1] als van Binnenscheepvaart.
2.3.
Sinds medio 2019 heeft [eiseres sub 1] de [naam schip] in rompbevrachting gegeven aan Binnenscheepvaart.
2.4.
[eiseres sub 1] c.s. had de [naam schip] in 2019 verzekerd tegen schade als gevolg van (onder meer) aanvaringen conform AVB Flusskasko 2000/2008 met verzekeringsvoorwaarden van verzekeringsmakelaar [naam makelaar] . Artikel 12.1 van deze cascoverzekering luidt als volgt:
“Der Versicherer verzichtet auf Regressansprüche gegen Mitarbeiter des Versichterungsnehmers sowie gegen Unternehmen/Mitarbeiter von innerhalb einer Unternehmensgruppe verbundenen Unternehmen, es die denn, das der Schaden vorsätzlich verursacht wurde.”
2.5.
[gedaagde 1] is een onderneming die zich in 2019 bezig hield met het management van binnenvaartschepen, meer in het bijzonder het regelen van bemanning voor binnenvaart-schepen. [gedaagde 1] verzorgt al jarenlang het management van 6 binnenvaartschepen die
internationale wateren bevaren.
2.6.
[gedaagde 2] is zzp'er en schipper van beroep. [gedaagde 2] werkt op binnenvaartschepen als aflosser in onregelmatige diensten, veelal als (inleen)gezagvoerder.
Hij biedt zijn diensten rechtstreeks aan aan schippers, of via bemiddelings-/detacheringsbureaus.
In het najaar van 2019 had Binnenscheepvaart een afloskapitein nodig voor de [naam schip] voor de tweede helft van december 2019. Op 16 december 2019 is [gedaagde 2] aan boord gekomen van de [naam schip] . [gedaagde 2] had niet eerder gevaren met de [naam schip] .
2.7.
Op 18 december 2019 was de [naam schip] geladen met 1.250t split onderweg in België van Ladelis naar Puurs. Omstreeks 22.00 uur is de [naam schip] in aanvaring gekomen met de Budabrug te Brussel, welke brug te laag was voor de [naam schip] om onderdoor te varen. Ten tijde van de aanvaring stond [gedaagde 2] aan het roer van de [naam schip] . De heer [persoon A] was aan boord ten tijde van het ongeval.
2.8.
Als gevolg van de aanvaring zijn de stuurhut, de autokraan/mast en het voorschip van de [naam schip] beschadigd geraakt. Ook is er schade ontstaan aan de Budabrug.
2.9.
Expertisebureau Petermann GmbH heeft een expertiserapport opgesteld. Daarin is onder meer vastgesteld dat er geen technische gebreken waren aan het schip en dat de aanvaring veroorzaakt is door onoplettendheid van de schipper.
2.10.
Op of omstreeks 29 december 2019 stuurt de heer [persoon A] aan [gedaagde 2] het volgende WhatsApp berichtje:
“Hallo [naam 1] ,
Kun je mij nog een foto sturen van groot vaarbewijs en kopie paspoort. Misschien ook nog een foto van je laatste factuur waaruit blijkt dat je al geruime tijd voor [gedaagde 1] werkt.
Gr. [naam 2]
Per mail graag [naam 1]
[e-mailadres] ”
2.11.
[gedaagde 2] bericht via WhatsApp op 30 december 2019 als volgt:
“Ik wil mijn gegevens geven maar ga geen factuur van mijn opdrachtgever aan u sturen. Dat mag ik waarschijnlijk niet.”
2.12.
De heer [persoon A] bericht in reactie hierop als volgt:
“Ik begrijp het [naam 1] .”
2.13.
Op 17 januari 2020 bericht [gedaagde 2] aan de heer [persoon A] in een Whatsapp-gesprek als volgt:
“Goedemorgen [naam 2] , ik krijg te horen dat ik niets van mij laat horen. Als je wil kun je mij altijd bellen. Ik vond ons laatste gesprek nou niet echt leuk. Maar toch niets verkeerd gezegd. Die [naam 3] laat mij compleet stikken. En stuurt ook geen rekening naar jou. Hoop op een normale afloop. En stuur je ook geen rekening omdat jij dat niet wil.
Kan ik je bellen.”
2.14.
In vervolg op dit WhatsApp-bericht wordt door de heer [persoon A] geschreven:
“Goedemorgen [naam 1] ,
Belangrijk is dat jou opdrachtgever een factuur stuurt naar jou. Hij zal dan een factuur sturen naar mij.
Dat durft hij nu waarschijnlijk niet vanwege mogelijke gevolgen. De verzekering is mogelijk op zoek naar een zondebok.
Men vindt het in het algemeen wel zeer ongepast als hier een factuur van zal komen.
De (gevolg) schade bij mij is enorm.
We wachten eerst maar af denk ik, is even niet anders.”
2.15.
Bij WhatsApp-bericht van 28 januari 20202 schrijft de heer [persoon A] aan [gedaagde 2] het volgende:
“Hallo [naam 1] de verzekering vraagt vandaag weer of je verzekert bent. Weet je zeker dat je niet verzekert bent op een of andere manier? Het is in ieder geval goed dat je de factuur naar je opdrachtgever [gedaagde 1] hebt gestuurd. Ook daar vragen ze info over mbt verzekering. Ik verwacht dat zo iemand wel verzekerd is in zijn branche. Het is later misschien wel belangrijk dat je aan kunt tonen dat je regelmatig voor hem werkt. Ik heb mijn verhaal gedaan zoals je het mij verteld hebt.
[gedaagde 1] houdt op alle manieren af. Veel praten, weinig zeggen.
Kijk even goed naar of je wel of niet verzekerd bent voor zoiets en laat het me snel weten.
[naam 1] , vergat ik nog.
Heb jij nog ap verkeer tussen jou en [gedaagde 1] ?
Dan heb je bewijs dat hij op dat momentje opdrachtgever was”.
2.16.
Bij WhatsApp-bericht van 30 januari 2020 schrijft [gedaagde 2] aan de heer [persoon A] het volgende:
“Ik ben niet verzekerd. En ik moet helaas die factuur als niet verstuurd beschouwen. Ik ben niet betaald voor dat werk en er komt ook geen betaling. Sinds september 2019 t/m de klus op de [naam schip] was ik via hem bezig. In tussen heb ik zelf werk gezocht en al wat gewerkt. Maar meneer [naam 3] trekt zijn handen van mij af. Heb helaas weer eens een wolf in schaap kleren gelooft. Het is een zuur verhaal, denk dat hij links of rechts om weinig voor je zal kunnen betekenen. Het werken voor derden blijft en verkapte loons vorm. Jij als ondernemer zal daarvoor verzekerd moeten zijn voor de fouten die jou personeel (in huur of vast) maken. Hoop op een redelijke afloop en zal waar nodig je bijstaan in woord en schrift.".

3.Het geschil

3.1.
[eiseres sub 1] c.s. vordert na wijziging van eis, verkort weergegeven, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
- [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt om aan [eiseres sub 1] c.s. te betalen een bedrag van € 589.298,44, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 december 2019, althans vanaf de diverse vervaldata, althans vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag van volledige betaling, vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten van
€ 4.931,85, althans een bedrag in goede justitie te bepalen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
- [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt tot vrijwaring van [eiseres sub 1] c.s.
met betrekking tot alle vorderingen van derden ten aanzien van de schade veroorzaakt door de aanvaring van de [naam schip] met de Budabrug te Brussel op 18 december 2019;
- [gedaagde 1] c.s., ieder voor zich, veroordeelt tot afgifte van:
a. a) de factuur die [gedaagde 2] aan [gedaagde 1] , heeft gestuurd ter zake de werkzaamheden op de " [naam schip] ” in december betreffende december 2019;
b) afgifte van alle facturen die [gedaagde 2] aan [gedaagde 1] . heeft gestuurd voor
werkzaamheden op diverse schepen in de periode 1 oktober 2019 tot en met 31 december 2019, binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom, of gedeelte van een dag dat [gedaagde 1] c.s. nalaat gehoor te geven aan dit bevel tot afgifte;
- [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiseres sub 1] c.s. legt aan haar vorderingen, verkort weergegeven, ten grondslag dat [gedaagde 1] op grond van artikel 6:171 BW als opdrachtgever jegens [eiseres sub 1] c.s. aansprakelijk is voor de door [gedaagde 2] bij de uitoefening van zijn werkzaamheden verrichte nautische fout, nu [gedaagde 2] als niet ondergeschikte in opdracht van [gedaagde 1] werkzaamheden ter uitoefening van diens bedrijf heeft verricht.
Daarnaast stelt [eiseres sub 1] c.s. dat [gedaagde 2] door het beschadigen van het schip inbreuk heeft gemaakt op haar eigendomsrecht, hetgeen onrechtmatig jegens [eiseres sub 1] c.s. is en dat [gedaagde 2] daarom op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de door [eiseres sub 1] c.s. geleden schade. Ingeval mocht blijken dat [gedaagde 2] niet is ingeschakeld door [gedaagde 1] voor de uitvoering van de werkzaamheden, is [gedaagde 2] jegens Binnenscheepvaart uit hoofde van artikel 6:74 BW rechtstreeks aansprakelijk, nu hij in zijn verplichtingen als gezagvoerder voor de [naam schip] is tekortgeschoten door bij het varen niet de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen, waardoor het schip in aanvaring met de brug is gekomen.
3.3.
[eiseres sub 1] c.s. vordert de volgende schade:
  • Cascoschade EUR 314.202,67
  • Expertisekosten EUR 14.897,15
  • Tijdverletkosten EUR 133.309,62
  • Schade brug EUR 6.130,-
  • Verzekeringspremie EUR 120.759,-
De verzekeraars van [eiseres sub 1] c.s. hebben schade vergoed en hebben [eiseres sub 1] c.s. last gegeven om deze schade op [gedaagde 1] c.s. te verhalen.
3.4.
Tot slot stelt [eiseres sub 1] c.s. subsidiair dat zij een rechtmatig belang heeft bij de afgifte van alle facturen die [gedaagde 2] aan [gedaagde 1] heeft gestuurd in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 31 december 2019 voor zijn werkzaamheden op de [naam schip] en op andere schepen en dat zij daarom op grond van artikel 843a Rv afgifte van die bescheiden vordert.
3.5.
[gedaagde 1] c.s. voeren ieder gemotiveerd verweer.
[gedaagde 1] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s., met veroordeling van [eiseres sub 1] c.s., bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, in de kosten van de procedure.
[gedaagde 2] concludeert eveneens tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s., met hoofdelijke veroordeling van [eiseres sub 1] c.s., bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, in de kosten en nakosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover indien deze kosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis zijn voldaan.
Zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] betwisten de gestelde lastgeving van verzekeraars. Zij voeren voorts als verweer het volgende aan.
[gedaagde 1]
3.6.
[gedaagde 1] betwist dat zij opdrachtgever is in de zin van artikel 6:171 BW. [gedaagde 1] voert in dit verband aan dat zij zich uitsluitend bezig houdt met het management van zes binnenvaartschepen die internationale wateren bevaren (te weten vier schepen voor de firma Ruijven BV en twee voor Scheepvaartbedrijf Dari BV) en geen losse opdrachten neemt. [gedaagde 1] betwist dan ook dat Binnenscheepvaart haar opdracht heeft verstrekt om een afloskapitein voor de [naam schip] in te zetten. [gedaagde 1] stelt in dit verband dat er geen enkel contact is geweest tussen [eiseres sub 1] c.s. en [gedaagde 1] en dat de enige bemoeienis die zij met de zaak heeft gehad is dat de heer [gedaagde 1] telefonisch contact heeft gehad met de heer [naam 4] die door de bestuurder, de heer [persoon A] , was benaderd met de vraag of hij iemand wist die voor hem kon varen. De heer [gedaagde 1] heeft [naam 4] willen helpen en daarom [eiseres sub 1] en [gedaagde 2] met elkaar in contact gebracht door het voeren van een telefoontje met [gedaagde 2] . Verder dan dat reikte de bemoeienis van [gedaagde 1] niet, aldus [gedaagde 1] .
3.7.
Daarnaast stelt [gedaagde 1] dat [eiseres sub 1] c.s. haar zorgplicht niet is nagekomen jegens [gedaagde 2] door niet mee te delen dat er geen of onvoldoende dekking was onder de cascoverzekering van het schip, nu [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet verzekerd zijn voor deze schade, aangezien AVB-verzekeringen deze dekkingen uitsluiten en dergelijke aanvaringen en schades gewoonlijk onder de casco/P&I verzekering van het schip vallen.
3.8.
Ook voert zij aan dat gelet op het feit dat het wettelijk systeem van artikel 8:1004 BW en verder uitgaat van de aansprakelijkheid van het schip en niet van de aansprakelijkheid van de kapitein, analoge toepassing voor de aansprakelijkheid van de kapitein voor de cascoschade aan de boot redelijk is, nu een kapitein zich tegen door hem veroorzaakte cascoschade niet kan verzekeren en de schade geacht wordt door de scheepseigenaar verzekerd te zijn.
Bij gebrek aan aansprakelijkheid van de kapitein, komt de aansprakelijkheid van een opdrachtgever ex artikel 6:171 BW niet aan bod, aldus [gedaagde 1] .
Voorzover [gedaagde 1] toch aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade op grond van artikel 6:171 BW dient de draagplicht geheel aan [gedaagde 2] te worden toebedeeld, nu hij de schade heeft veroorzaakt, aldus [gedaagde 1] .
Tot slot betwist [gedaagde 1] de hoogte van de gevorderde (tijdverlet)schade en beroept zij zich op matiging, nu zij niet beschikt over de financiële middelen om de gevorderde schadevergoeding te kunnen betalen en toewijzing van de vordering tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden.
Voor de vordering tot afgifte van facturen is volgens [gedaagde 1] geen plaats, nu er geen contractuele relatie was tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en daarom ook geen facturen zijn verstuurd naar [gedaagde 2] .
[gedaagde 2]
3.9.
[gedaagde 2] erkent dat hij bij zijn werk een navigatiefout heeft gemaakt, maar betwist aansprakelijk te zijn voor de door de aanvaring ontstane schade.
[gedaagde 2] stelt, kort gezegd, dat hij ervan uitging dat hij als bemanning van het binnenschip onder de dekking van de gebruikelijke casco- en P&I verzekeringen zou vallen, zoals in de binnenvaart te doen gebruikelijk en dat op hem geen regres voor schade zou kunnen worden uitgeoefend door een verzekeraar, of door [persoon A] zelf, behoudens in gevallen van opzet of bewuste roekeloosheid (analoog aan artikel 7:658 BW).
[gedaagde 2] stelt dat indien hij niet medeverzekerde onder de polis is, [persoon A] c.s. haar zorgplicht tegenover een aflosser als [gedaagde 2] heeft geschonden, met als gevolg dat zij schadeplichtig is tegenover [gedaagde 2] . [gedaagde 2] beroept zich verder op matiging van de schadevergoeding en op eigen schuld van [eiseres sub 1] c.s., nu het schip onderbemand was, het navigatiesysteem in de stuurhut niet goed werkte en de monitor met de vaarkaart in het donker niet goed af te lezen was.

4.De beoordeling

4.1.
De zaak heeft internationale aspecten, nu [eiseres sub 1] c.s. gevestigd is in Nederland en [gedaagde 2] woonachtig is in Polen.
De rechtbank dient daarom eerst haar bevoegdheid en het toepasselijk recht te bepalen.
bevoegdheid
4.2.
De rechtbank is bevoegd om van de jegens [gedaagde 1] ingestelde vordering kennis te nemen op grond van artikel 4 lid 1 van de toepasselijke Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (Brussel I bis-Vo), nu [gedaagde 1] woonplaats heeft in Nederland.
4.3.
[gedaagde 2] heeft de internationale bevoegdheid van deze rechtbank niet betwist. De rechtbank is derhalve ook jegens [gedaagde 2] internationaal bevoegd op grond van een stilzwijgende forumkeuze (in de zin van artikel 26 Brussel I bis-Vo). De exclusieve bevoegdheidsregels van artikel 24 Brussel I bis-Vo missen immers toepassing.
toepasselijk recht
4.4.
Partijen zijn het eens over de toepasselijkheid van Nederlands recht. De rechtbank ziet geen reden om hiervan af te wijken.
navigatiefout van [gedaagde 2]
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de navigatiefout van [gedaagde 2] , waardoor de [naam schip] tegen de Budabrug is gevaren, als onzorgvuldig handelen en een onrechtmatige daad kan worden gekwalificeerd van [gedaagde 2] . Dat daarbij sprake was van opzet of grove schuld aan de zijde van [gedaagde 2] , is gesteld noch gebleken, dus de rechtbank gaat daar bij de verdere beoordeling van dit geschil dan ook niet vanuit. De rechtbank zal vervolgens ingaan op de vraag of [eiseres sub 1] c.s. [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] aansprakelijk kan houden voor de door haar geleden schade als gevolg van de aanvaring, die in ieder geval voor een deel is vergoed door haar verzekeraars.
vordering ten aanzien van [gedaagde 1]
4.6.
Anders dan [eiseres sub 1] c.s. stelt, kan niet worden geconcludeerd dat [gedaagde 1] zich jegens [eiseres sub 1] c.s. commiteerde om voor haar een afloskapitein te regelen en [gedaagde 2] als haar ondergeschikte kan worden aangemerkt. Er is niet gebleken dat een dergelijke opdracht door [eiseres sub 1] c.s. aan [gedaagde 1] is verstrekt. Ook de overgelegde stukken bieden daarvoor geen steun. Er is geen overeenkomst overgelegd, geen opdracht, geen factuur en de enkele WhatsApp-berichten waarop [eiseres sub 1] c.s. beroep doet zijn onvoldoende om hieruit een opdracht af te kunnen leiden. De rechtbank overweegt in dit kader het volgende.
4.7.
Vaststaat dat er geen rechtstreeks contact plaats heeft gevonden tussen [persoon A] en [gedaagde 1] . Ter mondelinge behandeling hebben partijen toegelicht dat het zoeken van een afloskapitein heel informeel is gegaan. De heer [persoon A] heeft de heer [naam 4] benaderd en om hulp gevraagd en er zijn vervolgens door [naam 4] ‘wat telefoontjes gepleegd’ waarbij de heer [naam 4] een bemiddelende rol heeft gespeeld.
[naam 4] heeft in dit verband het volgende verklaard (productie 8 CvA [gedaagde 1] ):
“(…)
Hij [de heer [persoon A] , toevoeging rb] belde me op dat hij geen schipper had en met de vraag of ik iets wist die voor hem wilde varen. Ik heb toen een uurtje rond gebeld met men contacten die ik had. Vanaf zijn eerste belletje stond ik klaar om met men vrouw de kerstmarkt op te gaan in Dordrecht. Daar kreeg ik woorden over dat ze uiteindelijk de markt op wilde, vandaar dat het me zo goed bij is gebleven. Ik heb toen op het laatste
moment dhr. [naam 3] gebeld omdat hij ook diverse mensen (schippers, stuurmannen) kent die hij wel een voor ons contact of inzet en ben de stad in gegaan met mijn vrouw. Als hij een contact geeft en het wordt wat dan zit dhr. [naam 3] er niet tussen. Als ik hem via hem inleent dat praten we over het daggeld, vergoeding reiskosten, eten en dergelijke. Zit wel degelijk verschil in denk ik. Heb namelijk zelf ook die maand een contact gegeven aan dhr. [persoon A] en heb aan die schippers geen euro verdient. Lijkt mijn ook niet dat ik dan aansprakelijk kan worden gesteld. En zo is het volgens horen met hun ook gegaan.
(…)”.
Ook de enkele WhatsApp-berichten waarop [eiseres sub 1] c.s. beroep doet, bieden geen steun voor het door [eiseres sub 1] c.s. betrokken standpunt dat [gedaagde 2] via [gedaagde 1] is ingeleend. Uit de berichten valt op te maken dat het vooral de heer [persoon A] is die suggereert dat [gedaagde 1] de opdrachtgever van [gedaagde 2] is en [gedaagde 2] dit als het ware ‘influistert’ c.q. hem deze woorden in de mond legt. Bovendien valt uit het WhatsApp berichtje van 17 januari 2020 op te maken dat [gedaagde 2] kennelijk aanleiding heeft gezien om zijn factuur (ook) te sturen naar [eiseres sub 1] c.s., maar [eiseres sub 1] heeft aangegeven dat zij dat niet wilde:
[gedaagde 2] : ‘En stuurt ook geen rekening naar jou. Hoop op een normale afloop. En stuur je ook geen rekening omdat jij dat niet wil’.
Daar komt bij dat ook in ogenschouw moet worden genomen dat de WhatsApp-berichten allen dateren van na de aanvaring en dat zowel de heer [persoon A] als [gedaagde 2] - die indien hij als zelfstandige is ingehuurd zelf het risico loopt om voor de schade te worden aangesproken - beiden belang hebben om te verklaren dat [gedaagde 1] de opdrachtgever van [gedaagde 2] is.
4.8.
Het had dan ook op de weg van [eiseres sub 1] c.s. gelegen om na de gemotiveerde betwisting door [gedaagde 1] haar stelling - dat een opdracht aan [gedaagde 1] was verstrekt danwel dat [gedaagde 2] in opdracht van [gedaagde 1] te werk was gesteld aan boord van de [naam schip] - nader te onderbouwen, hetgeen zij niet heeft gedaan. De rechtbank ziet ook geen grond om overlegging van een factuur van [gedaagde 2] aan [gedaagde 1] voor haar werkzaamheden op de [naam schip] op grond van 843a Rv toe te wijzen nu, gelet op het gemotiveerde verweer van zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] , onvoldoende aannemelijk is dat dit document bestaat.
4.9.
Nu de overige facturen waarvan [eiseres sub 1] c.s. subsidiair afgifte vordert allen betrekking hebben op de periode voorafgaand aan het aan boord komen van [gedaagde 2] op de [naam schip] heeft [eiseres sub 1] c.s. geen belang bij afgifte daarvan. Zij kunnen immers uitsluitend betrekking hebben op het inschakelen van [gedaagde 2] door [gedaagde 1] op andere schepen dan de [naam schip] en leveren daarom geen (begin van) bewijs op van de stelling dat [gedaagde 2] als uitzendkracht door [gedaagde 1] aan boord van de [naam schip] te werk is gesteld.
4.10.
De vordering op [gedaagde 1] zal dan ook als onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd worden afgewezen.
vordering ten aanzien van [gedaagde 2]
4.11.
Zoals hiervoor is overwogen, dient het ervoor te worden gehouden dat [gedaagde 2] niet is ingeleend via [gedaagde 1] en dat [eiseres sub 1] c.s [gedaagde 2] zelf als ZZP-er heeft ingehuurd. [eiseres sub 1] c.s. houdt voor deze situatie [gedaagde 2] aansprakelijk op grond van artikel 6:74 BW.
4.12.
[gedaagde 2] voert onder meer als verweer tegen de vordering aan dat [eiseres sub 1] c.s. haar zorgplicht jegens [gedaagde 2] heeft geschonden voortvloeiend uit artikel 6:248 lid 1 BW. Volgens [gedaagde 2] is namelijk gebruikelijk in de binnenvaart dat hij als bemanning van het binnenschip onder de dekking van de gebruikelijke casco- en P&I verzekeringen zou vallen waarbij door de verzekeraar geen regres voor schade op hem zou worden uitgeoefend behoudens in gevallen van opzet of bewuste roekeloosheid. [eiseres sub 1] c.s. had hem erop moeten wijzen als hij niet medeverzekerde onder de polis was, danwel dat schade op hem kon worden verhaald, aldus [gedaagde 2] . De rechtbank overweegt als volgt.
4.13.
De rechtbank gaat er - met partijen - vanuit dat [gedaagde 2] , als ingehuurde afloskapitein, niet expliciet gedekt is onder de cascoverzekering van de [naam schip] In geschil is wel of regres op [gedaagde 2] is uitgesloten op grond van het onder 2.4 aangehaalde artikel 12.1 van de cascoverzekering, waarbij met name van belang is wat onder het woord “Mitarbeiter” moet worden verstaan. Voor zover de lezing van [eiseres sub 1] c.s. moet worden gevolgd, dat dit woord, in samenhang met de rest van artikel 12.1, enkel ziet op eigen bemanningsleden van een schip (en dus niet een afloskapitein als [gedaagde 2] ), geldt het volgende.
4.14.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat het in 2019 in Nederland in de binnenvaartmarkt regel was dat in beginsel de eigen of ingehuurde bemanning van een binnenvaartschip meeverzekerd was onder de polis behoudens ingeval van opzet of bewuste roekeloosheid en dat regres op deze bemanningsleden wordt uitgesloten in polisvoorwaarden, heeft [gedaagde 2] allereerst verwezen naar artikel 6 van de Nederlandse Beurs-Cascopolis voor de Binnenvaart 2011 dat als volgt luidt:
"ARTIKEL 6 VERHAAL
Verzekeraars zullen, tenzij er sprake is van opzet of roekeloosheid van degene die de schade
heeft veroorzaakt, de door hen betaalde schade niet verhalen op:
6.1
de verzekeringnemer, de eigenaar, de rompbevrachter of de gebruiker te goeder trouw;
6.2
degene, die zich op het verzekerde object bevindt met uitdrukkelijke of stilzwijgende machtiging van iemand die tot machtigen bevoegd is,
6.3
de werkgever van de onder 6.1 en 6.2 genoemde personen, indien deze in die hoedanigheid voor de schade aansprakelijk is."
[gedaagde 2] heeft voorts onbetwist gesteld dat de 'Modelovereenkomst afloskapitein` geen bepaling bevat over de verdeling van de aansprakelijkheid tussen de eigenaar van het schip en de afloskapitein en dat er niet is bepaald dat de aflosser zelf voor deugdelijke verzekering zou moeten zorgen. Ook dit gegeven ondersteunt de door [gedaagde 2] beschreven gebruikelijke praktijk dat een afloskapitein ook valt onder de cascoverzekering van het schip waarop hij vaart, althans dat eventuele schade in beginsel niet op hem kan worden verhaald. [gedaagde 2] heeft in dit kader ook gesteld dat het niet mogelijk is voor een afloskapitein om zich te voorzien van een (betaalbare) verzekering voor de schepen waarop hij vaart, hetgeen niet gemotiveerd is betwist door [eiseres sub 1] c.s.
Ter zitting heeft de rechtbank met partijen besproken dat er geen jurisprudentie voorhanden is waarbij de scheepseigenaar de schade als gevolg van aanvaring verhaalt op een (ingehuurd) bemanningslid. Ook dit biedt steun aan de stelling van [gedaagde 2] dat er geen regres wordt genomen door cascoverzekeraars of scheepseigenaren op (ingehuurde) bemanningsleden die schade hebben veroorzaakt.
Tot slot neemt de rechtbank in aanmerking dat de informele wijze waarop een afloskapitein vaak wordt ingehuurd, past bij het uitgangspunt dat een afloskapitein, net als de rest van de bemanning, niet aansprakelijk zal worden gesteld voor eventueel veroorzaakte schade, mits deze schade niet het gevolg is van opzet of grove schuld. Partijen zijn het er met betrekking tot de informele wijze van inhuur over eens dat ingeval van calamiteiten (ziekte of vertrek van een bemanningslid) in de binnenvaart er veelal in haast een bemanningslid wordt ingehuurd om aan de wettelijk verplichte bemanningseis te voldoen. Dit om de vaart zo veel mogelijk ononderbroken te kunnen uitvoeren en tijdverlet te voorkomen. Er dient dan direct, vaak zelfs binnen enkele uren bemanning te worden ingehuurd waarbij naast het dagtarief (over het algemeen) geen andere afspraken worden gemaakt met het ingehuurde bemanningslid.
De rechtbank stelt vast dat hoe door partijen in deze zaak is gehandeld – rondbellen/‘via via’, geen schriftelijke vastlegging van afspraken, dezelfde dag afreizen naar het schip - past bij hetgeen gebruikelijk is in de binnenvaart.
4.15.
Gelet op bovenstaande omstandigheden, volgt de rechtbank [gedaagde 2] in zijn stelling dat het in 2019 in de Nederlandse binnenvaartpraktijk gebruikelijk was dat schade veroorzaakt door een schip niet verhaald wordt op de bemanning, waaronder ook een afloskapitein moet worden geschaard. Nu [gedaagde 2] een (Nederlandse) schipper is die actief is op de Nederlandse binnenvaartmarkt en is ingehuurd door een Nederlandse scheepseigenaar en rompbevrachter, moet deze Nederlandse binnenvaartpraktijk als uitgangspunt worden genomen bij de beoordeling van dit geschil.
4.16.
Gelet op die gebruikelijke praktijk en gelet op het inherent aan het varen verbonden risico van een aanvaring mocht van [eiseres sub 1] c.s. redelijkerwijze worden verwacht dat zij [gedaagde 2] als ingeschakelde afloskapitein erop had gewezen dat de cascoverzekering van de [naam schip] afweek van deze gebruikelijke praktijk en eventuele schade op hem verhaald zou kunnen worden door de verzekeraar en/of door haarzelf. Als [gedaagde 2] die informatie had gehad, had hij andere keuzes kunnen maken dan op stel en sprong en onverzekerd met de [naam schip] te gaan varen waarbij hij het risico nam dat hij persoonlijk aansprakelijk zou kunnen worden gehouden voor aanzienlijke schade.
Vast staat dat [eiseres sub 1] c.s. [gedaagde 2] , voorafgaand aan het aan boord gaan van de [naam schip] op 16 december 2019, niet heeft geïnformeerd dat eventuele schade die door een aanvaring zou worden veroorzaakt op hem kon worden verhaald. Daarmee heeft [eiseres sub 1] c.s. haar zorgplicht ten opzichte van de door haar ingehuurde afloskapitein [gedaagde 2] geschonden. Dit maakt het alsnog verhalen van schade op [gedaagde 2] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De schending van de zorgplicht door [eiseres sub 1] c.s. staat dan ook aan aansprakelijkheid van [gedaagde 2] in de weg (vgl. ook het arrest van 17 mei 2022 van het Hof Den Haag, ECLI:GHDHA:2022:733, S&S 2022/79).
4.17.
Alle vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. stuiten op deze schending in de zorgplicht af.
4.18.
[eiseres sub 1] c.s. zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde 1] bepaald op € 5.737,- aan vastrecht en op € 6.826,- (2 punten à € 3.413,-, tarief VII) aan salaris voor de advocaat en tot op heden aan de zijde van [gedaagde 2] bepaald op € 2.277,- aan vastrecht en op € 6.826,- (2 punten à € 3.413,-, tarief VII) aan salaris voor de advocaat.
4.19.
Over de vergoeding van nakosten wordt geen aparte beslissing genomen, omdat volgens vaste rechtspraak een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel oplevert (HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853).

5.De beslissing

De rechtbank
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiseres sub 1] c.s. in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde 1] bepaald op € 5.737,- aan vastrecht en op € 6.826,- aan salaris voor de advocaat;
veroordeelt [eiseres sub 1] c.s. in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde 2] bepaald op € 2.277,- aan vastrecht en op € 6.826,- aan salaris voor de advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente daarover indien deze kosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis zijn voldaan;
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordelingen, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2023.
1182/2054