ECLI:NL:RBROT:2023:9778

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
10528898 / CV EXPL 23-15306
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vertegenwoordiging en bevoegdheid bij funderingsonderzoek: afwijzing van vordering

In deze zaak heeft eiseres, statutair gevestigd in [vestigingsplaats 1], een funderingsonderzoek uitgevoerd in opdracht van de heer [persoon A]. Eiseres vorderde betaling van de kosten voor dit onderzoek van gedaagde, gevestigd in [vestigingsplaats 2], op basis van de stelling dat [persoon A] de opdracht namens gedaagde had gegeven. Gedaagde betwistte deze vertegenwoordiging en stelde dat [persoon A] niet bevoegd was om namens haar op te treden. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat [persoon A] geen bestuurder was van gedaagde en nooit in dienst was geweest, waardoor hij niet bevoegd was om de opdracht te geven. Eiseres kon bovendien geen beroep doen op schijn van volmachtverlening, omdat het vertrouwen dat zij had in de vertegenwoordiging niet gerechtvaardigd was op basis van de feiten en omstandigheden. De rechter heeft het verstekvonnis van 4 april 2023 vernietigd en de vordering van eiseres afgewezen. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, vastgesteld op € 660,00, met wettelijke rente. De proceskostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10528898 / CV EXPL 23-15306
datum uitspraak: 20 oktober 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
statutair gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
gemachtigde: Invorderingsbedrijf B.V. te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.V. Ruimschotel.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 15 februari 2023, met bijlagen;
  • het verstekvonnis van deze rechtbank van 4 april 2023 met zaaknummer 10401954 \ CV EXPL 23-7794 (‘het verstekvonnis’);
  • de verzetdagvaarding van 16 mei 2023, met bijlagen;
  • de repliek, met bijlagen;
  • de dupliek.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[eiseres] heeft in opdracht van de heer [persoon A] (‘ [persoon A] ’) een funderingsonderzoek uitgevoerd. Partijen zijn het er niet over eens of [persoon A] de opdracht namens [gedaagde] heeft gegeven. Volgens [eiseres] is dat het geval en daarom eiste zij in de dagvaarding dat [gedaagde] zou worden veroordeeld om de kosten voor het funderingsonderzoek (met rente en kosten) aan haar te betalen. In het verstekvonnis is de eis van [eiseres] toegewezen. [gedaagde] is het niet eens met het verstekvonnis, omdat [persoon A] volgens haar niet namens [gedaagde] opdracht heeft gegeven voor het funderingsonderzoek; volgens [gedaagde] was [persoon A] niet bevoegd om [gedaagde] te vertegenwoordigen en handelde [persoon A] zelfstandig. [gedaagde] eist daarom in deze zaak om het verstekvonnis te vernietigen en de eis van [eiseres] alsnog af te wijzen.
[persoon A] heeft de opdracht voor het funderingsonderzoek in naam van [gedaagde] verstrekt
2.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [persoon A] in naam van [gedaagde] opdracht heeft gegeven voor het funderingsonderzoek. Dit blijkt ook uit de omstandigheden dat (1) [persoon A] [eiseres] vanuit een e-mailadres van [gedaagde] ( [e-mailadres] ) heeft benaderd voor een offerte met betrekking tot het funderingsonderzoek, (2) [persoon A] de offerte van [eiseres] vanuit datzelfde e-mailadres heeft geaccordeerd en (3) [persoon A] zijn e-mail met het akkoord op de offerte heeft ondertekend met: “
Gr [voornaam persoon A] , Bouwmatters”. Dit vormt het uitgangspunt van de beoordeling van deze zaak.
[persoon A] was niet bevoegd om [gedaagde] te vertegenwoordigen
2.3.
[gedaagde] is een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Het bestuur vertegenwoordigt een dergelijke vennootschap (artikel 2:240 lid 1 BW). Tussen partijen staat niet ter discussie dat [persoon A] ten tijde van het verstrekken van de opdracht voor het funderingsonderzoek geen bestuurder van [gedaagde] was. Sterker nog, [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat [persoon A] nooit in dienst van [gedaagde] is geweest. [eiseres] heeft ook niet gesteld dat [persoon A] op een andere wijze formeel bevoegd was om [gedaagde] ten tijde van het verstrekken van de opdracht te vertegenwoordigen. In deze zaak staat daarom vast dat [persoon A] niet bevoegd was om [gedaagde] te vertegenwoordigen bij het verstrekken van de opdracht voor het funderingsonderzoek.
[eiseres] kan geen beroep doen op schijn van volmachtverlening
2.4.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat zij er desondanks gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [persoon A] de opdracht voor het funderingsonderzoek namens [gedaagde] heeft verstrekt en dat [gedaagde] daarom gehouden is om de factuur van [eiseres] te betalen. Ter onderbouwing wijst [eiseres] erop dat (a) [persoon A] zich vanaf dag één heeft voorgedaan als een werknemer van [gedaagde] , (b) de offerte is geadresseerd aan [gedaagde] en op de offerte staat vermeld dat het moet worden aangegeven als de offerte onjuist is geadresseerd, (c) vanuit een e-mailadres van [gedaagde] akkoord is gegeven op de offerte, (d) het bij kleine opdrachten niet vanzelfsprekend en bovendien onwerkbaar is om de inschrijving van een bedrijf bij de Kamer van Koophandel te controleren, (e) [gedaagde] juist toezicht moet houden op de personen die opdrachten namens haar kunnen en mogen verstrekken, (f) het binnen veel bedrijven gebruikelijk is om intern tot een bepaald bedrag een volmacht te verlenen en (g) het gaat om een relatief klein bedrag en een gebruikelijk onderzoek.
2.5.
Voor een geslaagd beroep op schijn van volmachtverlening is noodzakelijk dat [eiseres] gerechtvaardigd mocht vertrouwen op het bestaan van een (toereikende) volmacht. Dit vertrouwen moet zijn gebaseerd op feiten en omstandigheden die voor risico van [gedaagde] komen en waaruit naar verkeersopvattingen deze schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Hiervan is geen sprake als het gewekte vertrouwen enkel is gebaseerd op verklaringen of gedragingen van de (pseudo)vertegenwoordiger (in dit geval dus van [persoon A] ); er moet sprake zijn van feiten of omstandigheden die rechtvaardigen dat [gedaagde] in haar verhouding tot [eiseres] het risico van de onbevoegde vertegenwoordiging draagt (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 14 juli 2017, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2017:1356).
2.6.
De door [eiseres] genoemde feiten en omstandigheden onder (a) en (c) in overweging 2.4. betreffen enkel gedragingen van [persoon A] . Die kunnen gelet op wat hiervoor in 2.5. is overwogen niet het gerechtvaardigd vertrouwen aan de zijde van [eiseres] hebben gewekt dat zij met [gedaagde] contracteerde. Dit geldt ook voor de omstandigheden onder (b) in 2.4., die erop neergekomen dat (1) de offerte is geadresseerd aan [gedaagde] , (2) op de offerte staat vermeld dat het moet worden aangegeven als de offerte onjuist is geadresseerd en (3) niet door [gedaagde] is aangegeven dat de offerte onjuist was geadresseerd. De offerte is immers enkel naar het e-mailadres van [persoon A] gestuurd en daardoor moet de omstandigheid dat niet door [persoon A] is aangegeven dat de offerte verkeerd was geadresseerd ook als een gedraging (een nalaten) van [persoon A] worden gekwalificeerd. Nog los daarvan heeft [gedaagde] onweersproken gesteld dat de offerte haar nooit heeft bereikt en ook daarom is de conclusie dat [gedaagde] het risico van de onbevoegde vertegenwoordiging draagt niet gerechtvaardigd. De stellingen van [eiseres] onder (d), (e), (f) en (g) in 2.4. - tot slot - betreffen alle blote stellingen die niet alleen door [gedaagde] zijn betwist, maar die bovendien - als zij al vast zouden komen te staan - niet de conclusie kunnen rechtvaardigen dat [gedaagde] het risico van de onbevoegde vertegenwoordiging draagt.
2.7.
De conclusie luidt dat [gedaagde] niet is gebonden aan de door [eiseres] gestelde overeenkomst van opdracht. Het verstekvonnis moet daarom worden vernietigd en de eis van [eiseres] moet alsnog worden afgewezen.
[eiseres] moet de proceskosten van [gedaagde] betalen
2.8.
[eiseres] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [gedaagde] tot vandaag vast op € 660,00 aan salaris voor de gemachtigde (twee punten x € 330,00). De kosten voor het uitbrengen van de verzetdagvaarding komen niet voor vergoeding in aanmerking. [gedaagde] had zich die kosten kunnen besparen door direct op de dagvaarding te reageren en niet pas nadat een verstekvonnis was gewezen. Die kosten zijn daarom nodeloos gemaakt. Voor kosten die [gedaagde] maakt na deze uitspraak moet [eiseres] een bedrag betalen van € 132,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente wordt ook toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.9.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
vernietigt het op 4 april 2023 tussen partijen gewezen verstekvonnis met zaaknummer 10401954 \ CV EXPL 23-7794;
3.2.
wijst de vordering af;
3.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] tot vandaag worden vastgesteld op € 660,00 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag nadat dit vonnis is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
3.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
38671