ECLI:NL:RBROT:2023:9762

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
ROT 21/6061 en 21/6055
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van boetes opgelegd aan bedrijven voor het vervoeren van een ziek rund

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser en eiseres tegen boetes voor een overtreding van de Wet dieren. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had op 5 maart 2021 aan eiser een boete van € 9.000,- en aan eiseres een boete van € 3.000,- opgelegd. Deze boetes werden gehandhaafd na bezwaren van eisers. De rechtbank heeft op 3 oktober 2023 de beroepen behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen en een toezichthoudend dierenarts van de NVWA aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de toezichthouder voldoende heeft aangetoond dat het rund dat door eisers werd vervoerd, ziek was en niet geschikt voor transport. De toezichthouder had geconstateerd dat het dier mager was, een slechte pensvulling had, en een ernstige purulente mastitis vertoonde. De rechtbank concludeert dat de boetes terecht zijn opgelegd, omdat eisers een overtreding van de Wet dieren hebben begaan door een ziek dier te vervoeren, wat onnodig lijden veroorzaakte.

Eisers voerden aan dat het rund op de dag van transport geen afwijkingen vertoonde en dat de boetes disproportioneel waren. De rechtbank oordeelt echter dat de bevindingen van de toezichthouder niet lichtvaardig kunnen worden betwist en dat de opgelegde boetes in overeenstemming zijn met de wetgeving en de ernst van de overtreding. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de boetes.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/6055 en ROT 21/6061

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2023 in de zaken tussen

[eiser], te [plaats], eiser

[eiseres], te [plaats], eiseres

(hierna gezamenlijk aangeduid als eisers)
(gemachtigde: mr. W.J.Th. Bustin),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.F. Kabiri).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser en eiseres tegen boetes voor een overtreding van de Wet dieren. Met twee besluiten van 5 maart 2021 heeft verweerder eiser een boete van € 9.000,- en eiseres een boete van € 3.000,- opgelegd.
1.1.
Met twee bestreden besluiten van 21 oktober 2021 op de bezwaren van eisers heeft verweerder de boetes gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van verweerder en [naam], toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn boetebesluiten gebaseerd op twee rapporten van bevindingen die op 18 september 2020 zijn opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA.
De toezichthouder schrijft in beide rapporten onder meer het volgende:

Datum en tijdstip van de bevinding: 17 september 2020 omstreeks 11:00 uur.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij op stal van slachthuis Ameco B.V.
Ik zag daar dat het rund met I&R oornummer [nummer] gelost werd. Het dier maakte op mij een zieke indruk. Hierop heb ik het dier door de slachthuismedewerker apart laten zetten. Ik heb het dier later aan een nader onderzoek onderworpen waarbij ik het volgende constateerde. Het dier was mager. Het dier was besmeurd met natte mest, het dier had klaarblijkelijk gelegen op de vrachtwagen. Het dier had een slechte pensvulling. Dit wijst op een lage voeropname. Het dier was traag en reageerde verminderd op externe prikkels. De turgor van het dier was verminderd nl. > 1 sec. (ref. < 1 sec.). Dit is huidplooimeting als maat voor de mate van uitdroging van een dier. De rectaaltemperatuur was 37.8 °C. Dit betekent dat het dier een lichte ondertemperatuur had. (ref. 38.0-39.0 °C). Het dier had een ernstige purulente mastitis van het linker achterkwartier (zie foto's). Naast het purulente excretum (zie foto) constateerde ik dat het linker achterkwartier bij palpatie hard en gezwollen aanvoelde. Het betrof hier en ziek dier. Uit hoofde van mijn kennis en ervaring i.c.m. de hierboven genoemde geconstateerde symptomen concludeer ik dat het hier om een ziek dier ging. Het dier is niet toegelaten tot de slacht, gedood en ter destructie bestemd.
Gezien de ontwikkelingstijd die er nodig is om een purulente mastitis en zwelling van het uier te bewerkstelligen schat ik de antedateerbaarheid van de aandoening/ziekte in op 3-5 dagen.
Vervolgens concludeert de toezichthouder in de rapporten dat de symptomen voor transport naar de verzamelplaats en voor transport naar het slachthuis aanwezig waren. Volgens de toezichthouder was het dier niet geschikt voor het voorgenomen transport omdat het dier ziek was, waardoor het vervoer onnodig lijden veroorzaakte.
3. Op grond van de rapporten van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eisers het volgende beboetbare feit hebben gepleegd:
“Eiser vervoerde als vervoerder een rund en eiseres liet als houder op de plaats van overladen een rund vervoeren, dat niet geschikt was voor het voorgenomen transport, omdat het rund ziek was.”
Volgens verweerder hebben eisers daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, en gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef en onder b, en artikel 6, derde lid, dan wel artikel 9, eerste lid, en Bijlage I, hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2, onder aanhef, van de Transportverordening [1] .
Verweerder heeft voor deze overtreding een boete van € 9.000,- aan eiser opgelegd en een boete van € 3.000,- aan eiseres opgelegd. Deze boetes zijn een verhoging van het standaardboetebedrag omdat volgens verweerder sprake is van recidive.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eisers het beboetbare feit hebben gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eisers voeren aan dat het rund op de dag van het transport alle vier poten belastte en zelfstandig, zonder belemmeringen of dwang, het transportmiddel is in- en uitgelopen. De op de verzamelplaats van eiseres aanwezige dierenarts heeft het dier ook niet apart gezet en dus kennelijk wel transportwaardig beoordeeld. Een dier met mastitis is niet per definitie ziek en daarom ongeschikt voor transport. Het rapport van bevindingen is op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Deze koe was niet ziek; het had geen afwijkende temperatuur en de turgor meting is veel te weinig bepalend om daar conclusies aan te verbinden. Bovendien is er onvoldoende onderzoek door de toezichthouder verricht om mastitis te kunnen vaststellen. Mastitis wordt vastgesteld aan de hand van afwijkende melk en dat is niet gebeurd. Dat het dier besmeurd was met natte mest wil bovendien niet zeggen dat dit veroorzaakt is door het liggen bij transport. Er is niet vastgesteld dat het dier afwijkingen had die worden genoemd in paragraaf 2 van Hoofdstuk I van Bijlage I van de Transportverordening, in Consortium of the Animal Transport Guides Project [2] of in de richtlijnen van Eurogroup for Animals [3] . Bovendien is niet gemotiveerd waarom het vervoer het dier waarschijnlijk letsel of onnodig lijden zou hebben berokkend. Er kan dus niet worden vastgesteld dat het rund in strijd met de Transportverordening is vervoerd. Bovendien zijn eisers in hun belangen geschaad doordat verweerder pas vijf maanden later het voornemen en rapport van bevindingen aan eisers heeft toegezonden. Op dat moment waren de beelden van camera’s op het verzamelcentrum al gewist. Voorts voeren eisers aan dat de boetes disproportioneel zijn. Boetes van € 9.000,- en € 3.000,- rechtvaardigen niet het doel dat verweerder wil bereiken. Ook zijn de boetes onevenredig gelet op de korte duur van het transport, de aard en omvang van de overtreding, het niet of weinig behaalde voordeel, de beperkte financiële draagkracht en het feit dat eisers de norm niet moedwillig of opzettelijk hebben willen overtreden, aldus eisers.
6.1.
Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) [4] , mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
6.2.
Ter toetsing ligt voor of in voldoende mate vaststaat dat eisers een dier hebben vervoerd dan wel laten vervoeren dat niet geschikt was voor het voorgenomen transport, namelijk een rund dat ziek was. Aangezien de constateringen van de toezichthouder pas na het transport zijn gedaan (zoals gebruikelijk is), dient de toezichthouder in het rapport te motiveren dat het rund al voorafgaand aan het transport daarvoor niet geschikt was, omdat het ziek was.
6.3.
De rechtbank ziet in beginsel geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen in het rapport. De toezichthoudend dierenarts heeft in het rapport duidelijk omschreven wat hij bij de koe heeft waargenomen, onder meer dat het dier mager was, een slechte pensvulling had, verminderd reageerde op externe prikkels, een verminderde turgor had, een lichte ondertemperatuur had en een ernstige purulente mastitis van het linker achterkwartier, waarbij de toezichthouder wijst op het purulente excretum en het hard en gezwollen aanvoelen van dit uierkwartier. De toezichthouder concludeert vanuit zijn deskundigheid als dierenarts dat sprake was van een ziek dier. Bij het rapport zijn ook foto’s gevoegd met een toelichting wat daarop te zien is, waaronder de slechte pensvulling, het gezwollen linker achterkwartier en purulent excretum op de vloer. Daarnaast heeft de toezichthouder in het rapport van bevindingen voldoende gemotiveerd dat het dier al ziek moet zijn geweest voorafgaand aan de transporten door te wijzen op de tijd die nodig is om een purulente mastitis en zwelling van de uier te ontwikkelen, namelijk 3 tot 5 dagen.
6.4.
In wat eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende grond voor twijfel aan de conclusie van de toezichthoudend dierenarts dat eisers een dier hebben vervoerd of laten vervoeren dat niet geschikt was voor transport. Het dier was volgens de toezichthoudend dierenarts ziek, waardoor het vervoer onnodig lijden veroorzaakte. De toezichthoudend dierenarts heeft op grond van het totaal van meerdere symptomen vastgesteld dat de koe ziek was en niet enkel op grond van de door eisers benoemde turgormeting. Bovendien ziet de beoordeling van de toezichthoudend dierenarts slechts op de vraag of het dier transportwaardig is en daarvoor is een exacte diagnose van de aandoening die ten grondslag ligt aan het niet-transportwaardig zijn niet noodzakelijk. De enkele niet onderbouwde stelling dat het dier zelfstandig en zonder problemen de wagen is in- en uitgelopen, is onvoldoende om te twijfelen aan de gemotiveerde conclusie van de toezichthouder dat het dier ziek was. Ook de stelling van eiseres dat een dierenarts op haar verzamelplaats het dier transportwaardig heeft geacht is niet nader onderbouwd. Ter zitting hebben eisers erkend dat het Consortium en de richtlijnen waarnaar zij verwijzen geen regelgevend kader inhouden; reeds daarom kan hun beroep daarop niet slagen. De rechtbank volgt eisers ook niet in hun betoog dat niet alleen moet vaststaan dat het dier ziek was maar ook dat het transport onnodig lijden heeft berokkend. Uit paragraaf 1 en 2 van Hoofdstuk I, in Bijlage I van de Transportverordening kan dit niet worden afgeleid. Uit paragraaf 2 aanhef volgt (kort gezegd) dat zieke dieren niet in staat worden geacht te worden vervoerd. Wel staat in paragraaf 3 van hetzelfde onderdeel van de Transportverordening dat het vervoer geen extra lijden mag veroorzaken maar dat geldt in het geval sprake is van een licht ziek dier en eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake was. Uit de beschrijvingen in de rapporten blijkt dit ook geenszins. Overigens heeft de toezichthouder in de rapporten wel degelijk vastgesteld dat het vervoer bij dit dier onnodig lijden heeft veroorzaakt. Een nadere onderbouwing daarvan door de toezichthouder vindt de rechtbank niet nodig; de in het rapport duidelijk beschreven toestand van het dier is reeds voldoende.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht vastgesteld dat eisers een dier (rund) hebben vervoerd dan wel laten vervoeren terwijl dat op grond van de Transportverordening niet was toegestaan. De overtredingen zijn dus terecht vastgesteld.
6.5.
Eisers hebben ter zitting betoogd dat het niet toelaatbaar is als een op de zitting aanwezige toezichthouder ter plekke nog (dus na de bestuurlijke fase) een nadere toelichting of aanvulling geeft. De rechtbank is evenwel niet gebleken dat de toezichthouder op de zitting een aanvullende motivering of onderbouwing heeft gegeven. Dit is ook door eisers ter zitting niet gesteld.
6.6.
Hoewel de rechtbank het met eisers eens is dat zij tijdig worden ingelicht van de bevindingen van de toezichthouder zodat mogelijke camerabeelden nog kunnen worden opgevraagd, leidt dit niet tot het oordeel dat eisers daardoor zodanig in hun verdediging zijn geschaad dat de boetes geen stand kunnen houden. De bevindingen van de toezichthouder zijn immers neergelegd in een rapport waarbij ook foto’s zijn gevoegd en daarmee hadden eisers voldoende feitenmateriaal om door een eigen deskundige te laten beoordelen en de bevindingen van de toezichthouder te kunnen tegenspreken.
6.7.
Over de hoogte van de boetes overweegt de rechtbank dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Transportverordening gediende doel, het waarborgen van dierenwelzijn, staat voorop. Voor deze overtredingen geldt een standaardboete van € 1.500,-. Dat bedrag vindt de rechtbank als zodanig niet onredelijk. In dit geval heeft verweerder de boetes verhoogd omdat sprake is van recidive. De boete van eiseres is verhoogd naar € 3.000,- omdat eiseres al een keer eerder eenzelfde overtreding heeft begaan en de boete van eiser is verhoogd naar € 9.000,- omdat eiser al vijf keer eerder eenzelfde overtreding heeft begaan. Deze verhogingen zijn in overeenstemming met artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren. Eisers hebben ter zitting ook erkend dat deze recidivebepaling in beide zaken juist is toegepast. De rechtbank vindt deze verhoogde boetes niet onevenredig. De wetgever heeft er nadrukkelijk voor gekozen om herhaling van een overtreding zwaarder te beboeten door het op te leggen bedrag te verhogen. Het doel van de boete is immers ook het afdoende voorkomen van herhaling in het specifieke geval. De rechtbank vindt de boetes passend en geschikt om te bereiken dat eisers als professionele partijen in de toekomst niet nogmaals deze ernstige overtreding begaan en het welzijn van een dier te schaden. Voorts is de rechtbank niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de boetes hadden moeten worden gematigd. De koe is vervoerd van Leeuwarden naar Apeldoorn.
Eisers vinden dat het transport maar kort heeft geduurd, maar, wat daar ook van zij, de duur van het transport doet niet af aan de constateringen van de toezichthouder dat de koe door het transport lijden is berokkend. Ook weegt mee dat van recidive sprake is en eisers dus op de hoogte moeten worden geacht te zijn van de bij het transport na te leven voorschriften. Dat volgens eisers geen sprake was van opzet kan ook niet tot een lagere boete leiden nu opzet geen voorwaarde is voor het opleggen van deze bestuurlijke boete. Bij de boetes in deze zaken wordt uitgegaan van een normale verwijtbaarheid en voor de rechtbank staat voldoende vast dat eisers de overtreding kan worden verweten. Voor zover eisers stellen dat zij een beperkte financiële draagkracht hebben overweegt de rechtbank dat dit niet met stukken is onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn dus ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG
2.‘Guide to good practices for the Transport of cattle’, 2017, Consortium of the Animal Transport Guides Project
3.‘Praktische richtlijnen voor het bepalen van de geschiktheid voor vervoer van volwassen runderen’, 2012, Eurogroup for Animals et al.
4.onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2022:734